Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 maart 2011,
- de memorie van grieven, met produkties,
- de memorie van antwoord met produkties,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities dd. 29 november 2012.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“Ik weet niet meer precies wat ik [getuige 2] heb geadviseerd over mijn gebrek aan kennis ter zake de wijze waarop de bankgarantie zou worden omgezet in een bedrag.”Ook overigens heeft BDO onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij (in de persoon van [persoon 3]) er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat [persoon 3] een deel van de constructie niet doorgrondde en daaraan de waarschuwing heeft verbonden dat risico’s werden genomen door de financieringsconstructie te aanvaarden zonder nadere informatie over het vooralsnog onbegrijpelijke gedeelte daarvan. Een dergelijke waarschuwing mocht van [persoon 3] als professionele dienstverlener worden verwacht, zeker gezien het feit dat Shipcon [persoon 3] nu juist had benaderd (zoals Shipcon stelt en BDO niet ontkent) omdat hij eerder had geadviseerd over een dergelijke self liquidating loan van Servi-Flat. Shipcon mocht dan ook expertise bij [persoon 3] op dat terrein verwachten, en voor zover [persoon 3] die expertise niet bezat, had hij daaromtrent uitdrukkelijk een voorbehoud moeten maken, om te voorkomen dat Shipcon zich zou storten in een avontuur dat – gelet op de vooralsnog ontbrekende informatie – te veel risico’s inhield.
“BDO heeft een zichttaxatie laten uitvoeren met betrekking tot de waarde van het huis van [getuige 3]. Wij wilden weten of [getuige 3] wel goed was voor zijn geld. Het doen uitvoeren van de zichttaxatie viel eigenlijk buiten mijn takenpakket, althans dat is mijn mening. Toch heb ik opdracht gegeven tot het uitvoeren van de zichttaxatie, omdat ik bekend ben met het fenomeen persoonlijke garantie en ik wilde nagaan of [getuige 3] goed was voor de garantie die hij verstrekte ter hoogte van EUR 250.000,-. Ook heb ik het kadaster geraadpleegd om vast te stellen of het onroerend goed eigendom van [getuige 3] was. Toen is mij opgevallen dat er beslag lag op het huis van [getuige 3] … Met betrekking tot de vraag of [persoon 2] goed was voor zijn geld heb ik geen onderzoek gedaan. Wel heb ik aan [persoon 2] gevraagd of hij bezittingen had. Hij deelde mij mee dat hij een huis had van ongeveer 10 miljoen Belgische Francs. Ik heb het daarbij gelaten …”
“Verder heeft [persoon 3] een toelichting gegeven op de te verstrekken zekerheden. Zo heeft hij de rechtsgeldigheid van de wissel naar Belgisch recht toegelicht en de waarde die daaraan in België wordt gegeven. Hij zei zelfs dat je wel gek zou zijn om een wissel in België te tekenen omdat je dan jezelf zou opknopen. Een wissel was namelijk met contant geld te vergelijken. Daarnaast had de woning [persoon 2] in België genoeg waarde, te weten EUR 845.000,-, om naar terug te grijpen als het bedrag, bij het niet doorgaan van de lening, niet zou worden terug betaald. Ook is mij een foto van de woning [persoon 2] getoond. Over eventuele beslagen op de woning [persoon 2] is niets gezegd en daar wist ik ook niets van. Met betrekking tot de woning van [getuige 3] is mij een papier getoond, waaruit bleek dat een zichttaxatie was uitgevoerd. Volgens [persoon 3] steeg de waarde van de woning van [getuige 3] uit boven de waarde van de door [getuige 3] te verstrekken borgstelling … [persoon 3] heeft alle garanties beoordeeld, omdat van belang was dat Shipcon voldoende zekerheden zou hebben als het bedrag van EUR 800.000,- niet zou worden terugbetaald. Dat [persoon 3] de te verstrekken garanties moest beoordelen was al voor 17 december tussen hem en mij afgesproken. Op 17 december had ik ook het idee dat hij de te verstrekken garanties had beoordeeld. Zo had hij een foto van het huis [persoon 2], een zichttaxatie met betrekking tot de woning van [getuige 3] doen uitvoeren, gaf hij een uitgebreide uitleg met betrekking tot de waarde van de wissel en had hij de borgtochtovereenkomst met [getuige 3] opgesteld.”
“[persoon 3] vond het door hem samengestelde garantiepakket geweldig. Het was een nagenoeg waterdichte garantie, ofwel 99% zekerheid dat het bedrag zou kunnen worden teruggehaald als de lening niet door zou gaan. Met betrekking tot het onroerend goed heeft [persoon 3] opgemerkt dat dit onroerend goed gegrepen zou kunnen worden als het bedrag van EUR 800.000,- bij het niet doorgaan van de lening niet zou worden terugbetaald.”
“Volgens [persoon 3] waren de zekerheden perfect. Ze waren ruimschoots voldoende ... Tijdens de bespreking van 17 december is niet in detail over de zekerheden gesproken. Wel is gezegd dat het huis [persoon 2] en dat van mij getaxeerd waren.”
“Ik kan mij niet voorstellen dat ik dit een en ander niet met [getuige 2] heb besproken, maar ik weet het niet meer zeker.”Zeker in het licht van het feit dat de andere aanwezigen daarover niet hebben verklaard (en [getuige 3] heeft verklaard dat over het conservatoir beslag is gesproken zonder dat [getuige 2] erbij was), is die enkele verklaring van [persoon 3] onvoldoende om te kunnen aannemen dat [persoon 3] Shipcon heeft gewaarschuwd met betrekking tot de mogelijke risico’s die dat beslag voor het verhaal op [getuige 3] zou kunnen meebrengen. Ook overigens heeft BDO onvoldoende onderbouwd gesteld dat [persoon 3] Shipcon op enig (ander) moment op het beslag heeft gewezen, hetgeen – gelet op het hiervoor overwogene – wel op zijn weg had gelegen. Voorts staat vast dat [persoon 3] terzake geen nader onderzoek heeft geadviseerd.
“eind november/begin december 2003”bij de kwestie betrokken is geraakt, omdat werd verzocht om een tijdelijke financiering van de aanbetaling. Of dat eerder of later was dan [persoon 3] door Shipcon is benaderd, lijkt het hof niet wezenlijk van belang. Op dat moment heeft [persoon 4] kennelijk gevraagd of er voldoende zekerheden waren, en toen bleek dat die er niet waren, Shipcon teruggestuurd om daarnaar onderzoek te doen, en Verkade geadviseerd om niet tot financiering over te gaan. Later hoorde hij van Shipcon dat [persoon 3] had gezegd dat er voldoende zekerheden gesteld zouden kunnen worden. Hij heeft toen contact gezocht met de accountant van Verkade, eveneens van BDO. Vervolgens heeft Verkade besloten om de kortlopende financiering te verstrekken.
“[persoon 4] … is ook in ieder geval 1 maal voor de 17e december bij de besprekingen in Antwerpen aanwezig geweest en heeft zich, voorzover ik weet, ook vergewist van de self-liquidating loan structuur”, maar onduidelijk is gebleven waaruit [persoon 3] afleidde dat [persoon 4] zich van de financieringsconstructie op de hoogte had gesteld. Vaststaat dat [persoon 4] bij de bespreking van 17 december 2003 in ieder geval niet aanwezig is geweest. [persoon 3] verklaarde voorts dat [getuige 3] slechts een persoonlijke garantie had gesteld, dat [getuige 2] dit goed begreep en [persoon 4]
“als voormalig ‘bank man’ en adviseur van [getuige 2], uiteraard ook”.Ook uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat [persoon 4] was ingeschakeld en optrad als adviseur van Shipcon, en niet slechts als adviseur van Verkade. Uit de andere verklaringen blijkt dat evenmin.