ECLI:NL:GHAMS:2025:98

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23-000674-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door dreigmails naar winkelketen met dreiging van vergiftiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot afpersing door dreigmails te sturen naar de winkelketen Albert Heijn, waarin hij eiste dat er een groot geldbedrag werd betaald. Hij dreigde met vergiftiging van producten in filialen, wat potentieel levensgevaarlijk was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig waren, vooral zijn bewering dat hij handelde onder bedreiging van een ander. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar legde een zwaardere straf op dan in eerste aanleg was gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging nam. Het hof verklaarde de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De uitspraak is gedaan na een grondig onderzoek ter terechtzitting, waarbij ook de authenticiteit van bewijsstukken aan de orde kwam. Het hof concludeerde dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk was en dat de verdachte zijn verklaringen steeds aanpaste aan nieuwe onderzoeksbevindingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000674-20
datum uitspraak: 15 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-872015-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep ter zake van feit 3
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 3.
Het hoger beroep is door de officier van justitie eveneens onbeperkt ingesteld. De schriftuur houdt geen grieven in tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft tevens medegedeeld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de verdachte in zijn hoger beroep ter zake van dit feit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof heeft een en ander zo begrepen dat de advocaat-generaal tevens vordert het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep ter zake van het onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk te verklaren op de voet van het bepaalde in artikel 416, derde lid Sv.
Het hof is tot slot niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van het onder 3 tenlastegelegde. Daarom zal het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dat is gericht tegen de beslissing ten aanzien van feit 3.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2024 en 15 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de kwalificatie van feit 1 – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de op pagina 6 en 7 van het vonnis onder het kopje “4.3.3. Bewijsmotivering feit 1” weergegeven passage
  • het zevenentwintigste (27) bewijsmiddel (een proces-verbaal van bevindingen (aanvullend op onderzoek USB2) van 30 januari 2020 schrapt (blad 38 en 39 van het vonnis);
  • zal responderen op een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer en een voorwaardelijk verzoek.

Bespreking van het ter terechtzitting gevoerde verweer

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte de met de poging tot afpersing in verband te brengen [naam 1] accounts slechts onder bedreiging van een persoon genaamd [naam 2] (hierna verder: [naam 2] ) op 25 oktober 2016 respectievelijk 29 oktober 2016 heeft aangemaakt, deze accounts vervolgens aan [naam 2] heeft overgedragen en hij met de daarop volgende poging tot afpersing niets te maken heeft gehad, terwijl dit steun vindt in schermafbeeldingen die door de verdachte voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg zijn overgelegd. Deze schermafbeeldingen zijn authentiek, hetgeen wordt bevestigd door de rapportage van de deskundige dr. Gloe. De omstandigheid dat de schermafbeeldingen zijn gemaakt op 29 oktober 2016 met een besturingssysteem dat pas ná die datum beschikbaar kwam, te weten iOS 10.2, maakt dit niet anders, omdat de verdachte zich in die periode al jaren lang bezighield met het jailbreaken van iPhones en het spoofen van de iOS-versies. De verdachte had methoden ontwikkeld waardoor het leek alsof hij een nog niet uitgebrachte iOS-versie gebruikte. Voorts is er geen reden om aan te nemen dat de omgeving die te zien is op de schermafbeeldingen is nagemaakt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft hij daartoe onder meer aangevoerd dat niet uitgegaan kan worden van de authenticiteit van de schermafbeeldingen op de overgelegde de usb-stick, terwijl het dossier bewijsmiddelen bevat die zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het daderschap van verdachte, tegen welk bewijs de verklaringen van de verdachte onvoldoende tegenwicht bieden. Ondersteuning van het alternatieve scenario dat de verdachte door [naam 2] werd bedreigd is absoluut niet overtuigend. De verdachte past steeds zijn verklaringen aan naar aanleiding van onderzoeksbevindingen. De verklaringen zijn niet geloofwaardig, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel van het hof
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verdachte, dat hij met de poging tot afpersing van Ahold niets te maken heeft gehad en slechts handelde onder invloed van bedreigingen door [naam 2] , ongeloofwaardig zijn en overweegt daartoe als volgt.
Uit het vonnis volgt reeds dat de verdachte in een eerdere fase wisselend heeft verklaard over de [naam 1] accounts en pas vlak voor de zitting in eerste aanleg een usb-stick heeft overgelegd met foto’s waarop computerschermafbeeldingen te zien zijn waaruit de overdracht van de accounts aan [naam 2] zou moeten blijken. Geconfronteerd met de omstandigheid dat uit onderzoek van de politie is gebleken dat de usb-stick na de aanhouding van de verdachte (in januari 2017) op 22 juli 2017 nog in gebruik is geweest, heeft de verdachte in hoger beroep voor het eerst verklaard dat hij de usb-stick begin 2017 al tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gevonden en bekeken, maar dat hij daarop destijds niet heeft aangetroffen dat met onderhavige zaak te maken had, waarna hij de usb-stick voor iets anders heeft gebruikt en weer terug in de spouwmuur heeft gestopt. Toen de terechtzitting in eerste aanleg eraan kwam heeft de verdachte de usb-stick naar eigen zeggen weer tevoorschijn gehaald om te controleren of er wellicht toch relevante bestanden op stonden, hetgeen het geval was. Daarom heeft hij de usb-stick daags voor de zitting in eerste aanleg overgelegd, aldus de verdachte in hoger beroep.
Op basis van al het bovenstaande merkt het hof op dat de verdachte zijn verklaring steeds aanpast of aanvult aan de hand van de (nieuwe) onderzoeksbevindingen die hem worden voorgehouden. Waar hij bij de politie altijd heeft ontkend over ontlastend bewijs te beschikken (zie onder meer de verklaring van de verdachte bij de politie van 11 januari 2017 waarin de verdachte – ruim twee maanden na oktober 2016 waarvan de verdachte zegt dat hij de screenshots toen heeft gemaakt – op de vraag of hij screenshots heeft gemaakt, zegt dat hij die niet heeft en dat ‘misschien via [naam 1] ’ iets kan worden aangetoond), heeft hij in eerste aanleg een usb-stick overgelegd waarvan hij het bestaan (tot kort daarvoor) niet meer zegt te hebben geweten. In hoger beroep wist hij zich echter te herinneren dat hij de usb-stick zeven en een half jaar geleden toch al had bekeken. Dit komt het hof niet geloofwaardig voor. Aan die ongeloofwaardigheid draagt bovendien bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook niet heeft kunnen uitleggen dat een bedreiging die hij eerder richting [naam 2] deed, in scene zou zijn gezet omdat aan de administrator van [naam 1] moest worden getoond dat [naam 2] onschuldig zou zijn aan oplichting (zie de verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank). Ter zitting in hoger beroep geconfronteerd met de vraag waarom de inhoud van de tekst van die bedreiging (zoals door de politie aan de verdachte voorgehouden in het verhoor van 29 maart 2017) [naam 2] zou vrijpleiten, is de verdachte het antwoord schuldig gebleven. Het hof gaat er daarom mede op basis van de tekst van die bedreiging vanuit dat het juist de verdachte was die [naam 2] bedreigde en niet andersom.
Ten aanzien van de authenticiteit van de afbeeldingen overweegt het hof dat uit de bestandseigenschappen van de foto’s met de schermafbeeldingen volgt dat deze gemaakt zijn in juli 2015 en oktober 2016 met (steeds dezelfde) iPhone 5 met het besturingssysteem iOS 10.2, terwijl dat besturingssysteem pas ná die data beschikbaar is gekomen. Dat doet naar het oordeel van het hof afbreuk aan de authenticiteit van de op de foto’s weergegeven schermafbeeldingen. De enkele stelling van de verdachte dat hij zich in de periode van het maken van de foto’s van de schermafbeeldingen bezighield met het jailbreaken van iPhones en het spoofen van iOS-versies, waardoor het mogelijk is dat hij het heeft doen lijken dat er een nieuwere iOS versie op de iPhone stond dan de iOS die beschikbaar was, maakt dit niet anders. De iPhone 5 waarmee de foto’s van de schermafbeeldingen zijn gemaakt, is immers niet onder de verdachte in beslaggenomen en de verdachte weet niet wat daarmee is gebeurd. Daarbij komt dat er in hoger beroep nader onderzoek is verricht naar de integriteit en authenticiteit van de usb-stick evenals de bestanden, afbeeldingen en de bestandseigenschappen op die usb-stick. Dat onderzoek heeft geresulteerd in het rapport ‘Forensics analysis of digital images’ van dr.T. Gloe van 17 februari 2022. Uit dit rapport volgt dat het mogelijk is om een omgeving zoals te zien is op de foto’s van de schermafbeeldingen fictief te genereren, in het bijzonder voor wat betreft de inhoud die telkens zichtbaar is op het afgebeelde computerscherm (zie p. 29 van voornoemd rapport).
Concluderend is het hof van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft bij pleidooi en in het kader van het hiervoor uiteengezette verweer het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het laten opstellen van een nadere rapportage door deskundige dr. T. Gloe en tot het hierover horen van deze deskundige.
Gelet op de onderbouwing van het verzoek en mede in het licht van bovenvermelde overwegingen, is de noodzaak tot het laten opstellen van een nader rapport door en het horen van dr. Gloe niet gebleken. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Het hof slaat slechts acht op het rapport van dr. Gloe voor zover hij concludeert dat het mogelijk is dat de omgeving zoals te zien is op de foto’s van de schermafbeeldingen, in het bijzonder de zichtbare inhoud op het computerscherm, fictief gegenereerd is, welke mogelijkheid door de verdediging niet is betwist. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet weet wat er met de iPhone 5 is gebeurd, waarmee hij de betreffende schermafbeeldingen zou hebben gefotografeerd, zodat niet kan worden onderzocht of de verdachte die iPhone 5 daadwerkelijk heeft gejailbreakt en het besturingssysteem heeft gespooft.
Het voorwaardelijk verzoek wordt dan ook afgewezen.

Ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Oplegging van de gevangenisstraf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van feit 1 geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Hij heeft daarbij mede gewezen op het tijdsverloop en de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing door dreigmails te sturen naar Albert Heijn/Ahold Delhaize (hierna: Ahold ) waarin hij Ahold heeft gesommeerd een groot geldbedrag te betalen onder de dreiging dat hij anders producten in filialen van Albert Heijn zou vergiftigen met een middel dat bij inname kan leiden tot de dood. De verdachte heeft zijn dreigementen voorts kracht bijgezet door daadwerkelijk pakketten met het giftige middel te laten verzenden naar vier filialen van Albert Heijn . De verdachte heeft bij het begaan van dit feit kennelijk slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad en heeft zich niets gelegen laten liggen aan de vrees die Ahold is aangejaagd, terwijl uitvoering van de in het vooruitzicht gestelde dreigementen voor Ahold en haar klanten rampzalig zou zijn geweest. Het betreft een feit dat in die zin potentieel ontwrichtend is voor de gehele samenleving. Het hof acht het feit dan ook zeer ernstig en neemt de verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte op het darkweb templates en een zelfgemaakte handleiding aangeboden en verkocht die bestemd waren voor het namaken van bankbiljetten. Hiermee heeft de verdachte het vertrouwen in het betalingsverkeer en meer specifiek in contant geld ernstig geschaad. Het betalingsverkeer is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde waarde wordt toegekend. Door het namaken van bankbiljetten wordt dit principe aangetast. Ook wordt de ontvanger van het nagemaakte geld gedupeerd wanneer dit als betaalmiddel wordt ingezet.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het advies dat de Reclassering Nederland op 23 december 2019 heeft uitgebracht. De reclassering zag destijds geen aanknopingspunten voor het opstellen van een plan van aanpak voor begeleiding, gedragsinterventie of behandeling. Het risico op recidive werd ingeschat als laag. Uit dit – inmiddels sterk gedateerde – rapport komen voorts geen feiten of omstandigheden naar voren die voor het hof doorslaggevend zijn bij de keuze van de strafsoort of maatregel of bij het bepalen van de duur daarvan. Het hof heeft acht geslagen op hetgeen de verdachte over zijn huidige persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht tijdens de zitting in hoger beroep.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2024 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Vormverzuim
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de wijze waarop de gegevensdragers van de verdachte zijn onderzocht — zonder dat daaraan toestemming van een officier van justitie (of een rechter-commissaris) ten grondslag lag — moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Het hof volstaat met de enkele constatering van dit vormverzuim, nu de verdediging niet heeft gesteld dat hieruit voor de verdachte nadeel is voortgekomen en de jurisprudentie daaromtrent tot stand is gekomen nadat de gegevensdragers in beslag zijn genomen.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten kan hoe dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof is voorts van oordeel dat de door rechtbank opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de hierboven beschreven ernst van de feiten, waarbij het zwaartepunt ligt bij de poging tot afpersing, en acht een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Een voorwaardelijk deel acht het hof niet opportuun omdat het hof, mede gelet op het reclasseringsrapport en de justitiële documentatie van de verdachte, door het verstrijken van de tijd sinds de pleegdata van de bewezenverklaarde feiten, niet langer reden ziet om de verdachte er door middel van een dergelijke strafmodaliteit van te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Het hof acht alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar passend en geboden. De jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten, het tijdsverloop sindsdien alsmede de gestelde huidige persoonlijke omstandigheden heeft het hof meegewogen bij de beslissing om tot deze straf te komen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de straf niet hoger is uitgevallen, wat bij deze zeer ernstige feiten goed denkbaar was geweest.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat er (ook) in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 2 maart 2020 en de officier van justitie op 5 maart 2020, en het hof wijst arrest op 15 januari 2025. De totale overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt 2 jaar en 10 maanden (33 maanden). Het hof zal dit meewegen bij de strafoplegging en de duur van de gevangenisstraf verminderen tot 30 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 214 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de kwalificatie van het onder 1 tenlastegelegde en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het onder 1 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 januari 2025.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.