ECLI:NL:GHAMS:2025:83

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.205.092/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en zorgplicht van Dexia in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van afnemer tegen een verstekvonnis van de kantonrechter. De afnemer had twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij stelt dat het aangaan van deze overeenkomsten voor hem een onaanvaardbaar zware financiële last vormde. Dexia heeft in een eerdere procedure een vordering ingesteld tegen afnemer, die niet is verschenen, wat resulteerde in een verstekvonnis. Het hof oordeelt dat de vorderingen van afnemer in deze procedure moeten worden afgewezen, omdat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de beslissingen in dat vonnis bindend zijn voor de partijen en dat afnemer niet opnieuw dezelfde rechtsbetrekking kan aanvoeren. Het hof bevestigt dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden, maar dat de afnemer niet kan terugkomen op de eerder toegewezen vordering. De grieven van afnemer worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij afnemer wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.205.092/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 4870616 DX EXPL 16-7
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna afnemer en Dexia genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over twee leaseovereenkomsten die afnemer met Dexia heeft afgesloten. Volgens vaste rechtspraak heeft Dexia bij het aangaan van deze leaseovereenkomsten onrechtmatig jegens de afnemers van leaseovereenkomsten gehandeld door haar (precontractuele) zorgplicht te schenden. De schadevergoeding in effectenleasezaken wordt afgehandeld conform het eerder door dit hof opgestelde hofmodel. Afnemer meent dat het aangaan van de leaseovereenkomsten voor hem een onaanvaardbaar zware financiële last vormde, zodat hij naast vergoeding van twee derde van de restschuld ook aanspraak kan maken op vergoeding van twee derde van de door hem betaalde rente, aflossing en kosten. Dexia stelt primair dat afnemer deze vordering niet meer kan instellen vanwege een eerder verstekvonnis tussen partijen dat in kracht van gewijsde is gegaan.

2.Het geding in hoger beroep

Afnemer is bij dagvaarding van 24 november 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 november 2016, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen afnemer als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte na memorie afnemer;
- antwoordakte Dexia;
- akte uitlaten afnemer;
- akte uitlating jurisprudentie Dexia.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Afnemer heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Afnemer heeft als lessee met (een rechtsvoorgangster van) Dexia onderstaande leaseovereenkomsten gesloten, die op enig moment zijn geëindigd, waarna Dexia eindafrekeningen heeft opgesteld. De relevante gegevens van deze leaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
[nummer 1]
12-10-1999
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
11-10-2002
-/- € 9.421,82
2.
[nummer 2]
18-9-2000
Capital Effect
240 mnd
13-10-2003
-/- € 11.956,18
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een WCAM-overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van die WCAM-overeenkomst. Afnemer heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.3.
In een eerdere procedure tussen partijen (hierna: de verstekprocedure) heeft Dexia gevorderd dat afnemer wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 6.885,48 aan openstaande restschuld terzake de leaseovereenkomsten en een bedrag van € 952,00 aan buitengerechtelijke kosten. Afnemer is niet in deze procedure verschenen. Bij verstekvonnis van 1 juni 2012 (hierna: het verstekvonnis) is de vordering van Dexia toegewezen. Afnemer is niet tegen het verstekvonnis in verzet gegaan.

4.Beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de (precontractuele) zorgplicht van Dexia in het kader van effectenlease. In de rechtspraak zijn hierover de volgende uitgangspunten ontwikkeld (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2811 en BH2815, hof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981, Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003):
op Dexia heeft een tweeledige zorgplicht gerust: een verplichting om degene met wie zij een leaseovereenkomst aanging, tevoren indringend en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico dat de verkoopopbrengst van de geleasede effecten bij (tussentijdse) beëindiging van de leaseovereenkomst niet toereikend zou zijn voor de terugbetaling van het geleende bedrag, in welk geval een restschuld zou overblijven, alsmede een verplichting om alvorens de leaseovereenkomst aan te gaan inlichtingen in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van haar beoogde wederpartij teneinde na te gaan of deze naar redelijke verwachting de uit de leaseovereenkomst voorvloeiende financiële verplichtingen zou kunnen dragen;
Dexia dient wegens schending van de zorgplicht twee derde deel van de restschuld als schade aan de afnemer te vergoeden. Een derde deel van de restschuld blijft op grond van aan hem zelf toe te rekenen omstandigheden (eigen schuld) voor rekening van de afnemer. Als de leaseovereenkomst bij het aangaan daarvan naar redelijke verwachting leidde tot een onaanvaardbaar zware financiële last, worden rente, aflossing en kosten volgens dezelfde maatstaf tussen de afnemer en Dexia verdeeld. Deze wijze van verdeling van de schade wordt het hofmodel genoemd;
voor de beoordeling van de vraag of leaseovereenkomsten op afnemers mogelijk een onaanvaardbaar zware financiële last legden is door dit hof de hofformule ontwikkeld. Aan de hand daarvan mag de financiële ruimte van de afnemer worden getoetst, mits die formule voldoende ruimte laat om ook met individuele omstandigheden van de afnemer rekening te houden.
4.2.
In deze zaak vordert afnemer – voor zover in hoger beroep nog van belang – betaling van hetgeen hij uit hoofde van de leaseovereenkomsten aan Dexia heeft voldaan. Afnemer stelt zich op het standpunt dat het aangaan van de leaseovereenkomsten voor hem een onaanvaardbaar zware financiële last vormde. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van afnemer afgewezen en daartoe overwogen, kort gezegd, dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft gekregen, zodat afnemer niet opnieuw dezelfde rechtsbetrekking met dezelfde partijen aan de orde kan stellen en dezelfde vordering kan instellen.
4.3.
De grieven van afnemer komen er in de kern op neer dat de kantonrechter in het bestreden vonnis de vorderingen van afnemer ten onrechte heeft afgewezen. Afnemer voert daartoe onder meer aan dat hij nog steeds een vordering tot teruggave van de te veel betaalde inleg kan instellen, omdat deze in de verstekprocedure niet aan de orde is gekomen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 236 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Die beslissingen hebben dan gezag van gewijsde. Tussen partijen is niet in geschil dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen hetzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing dat geschilpunt betreft of (mede) berust op beslissingen die in de overwegingen over dat geschilpunt zijn gegeven. Het maakt daarbij niet uit of een ander juridisch kader wordt gehanteerd en evenmin of het gevorderde hetzelfde is.
4.5.
Het hof dient dus te beoordelen of in het verstekvonnis reeds is beslist over het geschilpunt dat in deze zaak aan de orde is, namelijk wat partijen over en weer nog aan elkaar verschuldigd zijn bij de afwikkeling van de leaseovereenkomsten conform het hofmodel. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de grondslag van de vordering van Dexia en de gegeven beslissing in de verstekprocedure en vergt uitleg van het verstekvonnis, mede in het licht van de inleidende dagvaarding van Dexia, het enige processtuk waarop het verstekvonnis berust. Zie HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099.
4.6.
Uit de inleidende dagvaarding blijkt dat Dexia in de verstekprocedure heeft gevorderd dat afnemer wordt veroordeeld tot betaling van een derde van de restschuld uit de onderhavige leaseovereenkomsten. Conform vaste rechtspraak bij effectenlease erkent Dexia dat zij jegens afnemer haar zorgplicht heeft geschonden en dat van de restschuld dus twee derde deel voor haar rekening komt. Voor wat betreft de door afnemer betaalde inleg stelt Dexia dat deze op grond van artikel 6:101 BW en eveneens conform het hofmodel integraal voor rekening van afnemer komt. Ondanks meerdere uitnodigingen daartoe heeft afnemer volgens Dexia nooit inzage gegeven in zijn financiële positie ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten, zodat niet kan worden vastgesteld dat bij het aangaan van de leaseovereenkomsten sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. De vordering van Dexia is dan ook gebaseerd op de situatie dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last.
4.7.
Uit hetgeen in de inleidende dagvaarding is opgenomen volgt naar het oordeel van het hof dat Dexia daarin het geschilpunt ten aanzien van de afwikkeling van de leaseovereenkomsten aan de kantonrechter heeft voorgelegd. Met haar vordering heeft Dexia beoogd een veroordeling van afnemer te krijgen tot betaling van een deel van de restschuld conform het hofmodel. De kantonrechter heeft deze vordering van Dexia in het dictum van het verstekvonnis toegewezen. De omstandigheid dat de kantonrechter in het verstekvonnis geen overwegingen heeft gewijd aan de vraag of afnemer werd blootgesteld aan een onaanvaardbaar zware financiële last en of afnemer de resterende termijnen verschuldigd was, maakt het voorgaande niet anders. Dit is het gevolg van het feit dat afnemer niet in de verstekprocedure is verschenen en dus geen verweer heeft gevoerd. Afnemer had dit alsnog kunnen doen door in verzet te gaan tegen het verstekvonnis zodra hij daarmee bekend werd, maar hij heeft dit niet gedaan. Het hof oordeelt dan ook dat in het verstekvonnis reeds is beslist over het geschilpunt dat in deze zaak aan de orde is. Deze beslissing is bindend voor partijen. Dit brengt mee dat de vorderingen van afnemer moeten worden afgewezen.
Slotsom
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van afnemer geen doel treffen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Afnemer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt afnemer in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 718,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval afnemer de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit arrest betaalt en betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.W.M. Tromp en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.