Op 11 maart 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 oktober 2024 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2004, die gedetineerd is en in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. De verdachte was beschuldigd van drugshandel en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 20 maanden had geëist, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling op de strafmotivering. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat hij onder dwang handelde, niet geloofwaardig geacht, en heeft geconcludeerd dat de verdachte uit financiële nood drugs heeft gesmokkeld. Het hof heeft geen reden gezien om de straf te verminderen op basis van de omstandigheden die door de verdachte zijn aangevoerd. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, en het arrest is uitgesproken in een openbare zitting.