ECLI:NL:GHAMS:2025:715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
23 maart 2025
Zaaknummer
23-000081-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake telen van hennepplanten met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018 te Purmerend opzettelijk 133 hennepplanten heeft geteeld in een pand. De verdachte heeft betoogd dat zij niet verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij, maar het hof heeft haar verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000081-20 (strafzaak)
Datum uitspraak: 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-249776-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor feit 2.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1. primairzij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 133, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

1. subsidiair

een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018 te Purmerend met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres 2] (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 133 hennepplanten althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018 te Purmerend, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen kan worden, voor zover dit ziet op het in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van 133 hennepplanten. Voor de overige tenlastegelegde gedragingen ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte deze begaan heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet heeft kunnen beschikken over de aanwezige planten. Bij gebrek aan beschikkingsmacht kan niet gezegd worden dat de verdachte de planten opzettelijk aanwezig heeft gehad, als gevolg waarvan de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat op 17 mei 2018 in de woning aan de [adres 3] , op de eerste verdieping, een op dat moment niet in werking zijnde, professioneel ingerichte hennepkwekerij is aangetroffen. In de woning waren twee slaapkamers als kweekruimte (A en B) ingericht. In kweekruimte A vond de politie onder meer een vuilniszak met 1,15 kilogram hennepresten en 133 lege, gebruikte plantenpotten. Op de ramen van de eerste verdieping was spiegelende folie aangebracht. Vanuit de meterkast liep een grijze stroomkabel via de trap naar boven. De verdachte huurde de betreffende woning en zij stond er ook ingeschreven.
Volgens verschillende buurtbewoners werd de woning al geruime tijd (een tot twee jaar) vóór de ontmanteling van de hennepkwekerij niet meer bewoond door de verdachte, maar kwam zij sinds de verhuizing nog wel regelmatig in de woning. Een van de buurtbewoners heeft verklaard dat de verdachte meestal in de ochtend in de woning kwam en dan de woning pas na enkele uren weer verliet. Een andere buurtbewoner heeft verklaard dat “ze” (het hof begrijpt onder wie de verdachte) altijd op zondag de container buiten zetten.
De verdachte heeft, bij de politie en ter terechtzitting, verklaringen afgelegd, die er op neerkomen dat zij pas sinds december 2017 of januari 2018 niet meer verblijft in de woning aan de [adres 2] . Rond die tijd heeft zij in de sportschool een man ontmoet, die een luisterend oor had voor haar problemen en haar op enig moment aanbood haar te helpen door op de woning te passen. Hij zou voor de vissen zorgen, de post in de gaten houden en de tuin bijhouden. De verdachte heeft naar haar zeggen deze man – van wie zij geen nadere gegevens wil verstrekken – een sleutel van de woning gegeven. Ze kwam nog wel geregeld naar de woning om haar post op te halen. Rond maart/april 2018 zag de verdachte dat bovenaan de trap naar de eerste verdieping een deur was geplaatst. Deze deur was afgesloten. In april 2018 heeft de verdachte naar aanleiding van een stroomuitval gemerkt dat er een zilverkleurige kabel van de meterkast naar boven liep. Zij heeft toen de deur opengemaakt en de hennepkwekerij ontdekt. Voordien droeg zij geen kennis van de aanwezigheid van de kwekerij. Omdat de verdachte, na confrontatie van de man met haar ontdekking, bang voor hem was geworden, durfde zij de politie niet in te lichten.
Het hof schuift deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde en wijst daarbij, in aanvulling op het uitgangspunt dat de verdachte als de (op het adres ingeschreven) huurder verantwoordelijk was voor hetgeen in die woning gebeurde, op het volgende.
In de eerste plaats is de verklaring van de verdachte onverenigbaar met hetgeen voornoemde buurtbewoners hebben verklaard (pagina 44). Daaruit blijkt immers dat de verdachte al ruimschoots langer geleden dan kort voor of na de jaarwisseling 2017/2018 was verhuisd en dat zij nog regelmatig in de woning kwam en daar dan enkele uren bleef, wat niet duidt op enkel de post ophalen.
De verklaring van de verdachte dat zij kort voor of na de jaarwisseling 2017/2018 de sleutel van de woning heeft afgegeven, impliceert voorts dat, rekening houdend met een à twee weken voor het opbouwen van de hennepkwekerij en een kweekcyclus van hennep van tien weken, voorafgaande aan de inval in mei 2018 slechts één of maximaal twee oogsten kunnen zijn gerealiseerd. Echter, uit de bevindingen die de politie heeft neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen indicatoren eerdere oogsten (pagina’s 41-43) en het proces-verbaal van bevindingen van 26 mei 2018 (pagina’s 58-59) volgt dat de in de woning aangetroffen kweekattributen en de mate van vervuiling daarvan erop duiden dat er in de woning meer dan twee kweekcycli hebben plaatsgevonden. Dit is door de verbalisanten onder meer afgeleid uit de mate van vervuiling van de armaturen en de koolstoffilters, het aantreffen van gebruikte koolstoffilters en de hoeveelheid die is gebruikt van het aangetroffen groei- en bloeimiddel.
In de derde plaats weegt mee dat de verbalisanten die op 17 mei 2018 de woning betraden en de ontmantelde hennepkwekerij aantroffen, een sterke hennepgeur in de woning roken. Gelet op de penetrante geur van hennep, die dus ook nog sterk in de woning aanwezig was toen de hennepkwekerij al niet meer in werking was, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte bij het naar eigen zeggen ophalen van de post, met name in de periode waarin de planten werden geteeld, geen hennepgeur heeft geroken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de inhoud van het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van een hoeveelheid van ongeveer 133 hennepplanten in de woning aan de [adres 3] in de tenlastegelegde periode (16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018). Dat deze planten op het moment van het aantreffen van de kwekerij (op 17 mei 2018) niet meer in de woning zijn aangetroffen, maakt dit niet anders. Gelet op de nog aanwezige hennepgeur in de als hennepkwekerij ingerichte woning, de verklaringen van de buurtbewoners en het aantreffen van onder meer een zak hennepresten door verbalisanten, kan met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat in de tenlastegelegde periode hennepplanten in de woning zijn geteeld.
Wat betreft het tenlastegelegde medeplegen is het hof van oordeel dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat niet alleen de verdachte betrokken is geweest bij de kwekerij, maar op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende bewijs voorhanden dat de verdachte heeft gehandeld in de voor een bewezenverklaring van medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het hof zal de verdachte daarom (partieel) vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primairzij in de periode van 16 maart 2018 tot en met 16 mei 2018 te Purmerend opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van ongeveer 133 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde aanwezig hebben van hennep veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 tenlastegelegde aanwezig hebben van hennep zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Hij heeft hiertoe gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, het blanco strafblad van de verdachte en de zorg die zij voor haar kinderen heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in haar woning, gelegen in een woonwijk, een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten geteeld. De verdachte heeft kennelijk alleen gehandeld om financieel voordeel te behalen. Daarbij komt dat het telen van hennep en de handel daarin vaak gepaard gaat met andere vormen van strafbaar gedrag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 januari 2025 is zij niet eerder veroordeeld met betrekking tot aan de Opiumwet gerelateerde feiten.
Het hof heeft gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd en ermee rekening gehouden dat het gaat om een oud feit uit 2018.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 80 uren passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een
'criminal charge'.
Het hof stelt vast dat op 9 januari 2020 hoger beroep is ingesteld en het hof uitspraak doet op 18 februari 2025. In hoger beroep is de redelijke termijn derhalve met ruim drie jaren overschreden. Het hof ziet daarin aanleiding een deel van de taakstraf, te weten 40 uren, in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. H.A. Stalenhoef en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 februari 2025.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.