ECLI:NL:GHAMS:2025:714

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
23 maart 2025
Zaaknummer
23-002274-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep inzake onthouden van zorg aan een kat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was aangeklaagd voor het onthouden van de nodige zorg aan zijn kat, die ernstig gewond was geraakt. De tenlastelegging omvatte zowel het toebrengen van pijn en letsel aan het dier als het onthouden van zorg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 augustus 2021 tot en met 14 september 2021 als houder van de kat, de nodige verzorging heeft onthouden door het dier niet naar een dierenarts te brengen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij opzettelijk pijn had veroorzaakt. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair tenlastegelegde feit, wat leidde tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een vergelijkbaar delict. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, maar besloot dat dit geen invloed had op de opgelegde straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002274-22
Datum uitspraak: 4 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-277042-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2021 tot en met 14 september 2021 te Amsterdam zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een kat, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door de kat, nadat deze zeer ernstig gewond is geraakt niet naar een dierenarts te brengen en/of geen medische hulp te raadplegen en de kat 2 of 3 weken in huis te laten liggen, waardoor de kat een overloopblaas en/of infecties in de blaas en/of een longontsteking heeft gekregen;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2021 tot en met 14 september 2021 te Amsterdam als houder van een dier, te weten een kat, de nodige verzorging aan dat dier heeft onthouden, door de kat, nadat deze ernstig gewond is geraakt, niet naar een dierenarts te brengen en/of geen medische hulp te raadplegen en de kat 2 of 3 weken in huis te laten liggen, waardoor de kat een overloopblaas en/of infecties in de blaas en/of een longontsteking heeft gekregen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Gelet op de ter terechtzitting ingenomen standpunten behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 27 augustus 2021 tot en met 14 september 2021 te Amsterdam als houder van een dier, te weten een kat, de nodige verzorging aan dat dier heeft onthouden, door de kat, nadat deze ernstig gewond is geraakt, niet naar een dierenarts te brengen en de kat 2
à3 weken in huis te laten liggen, waardoor de kat een overloopblaas heeft gekregen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2 achtste lid, van de Wet dieren.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De politierechter heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen dieren zal houden en zal meewerken aan controle hierop.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte ten hoogste een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met een proeftijd van één jaar zonder de bijzondere voorwaarde zoals opgelegd door de politierechter. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de strafeis van de advocaat-generaal gebaseerd is op de nieuwe richtlijn van het openbaar ministerie terwijl ten tijde van de pleegdatum een andere richtlijn met lagere strafeisen gold. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de verdachte de kat niet actief het letsel heeft toegebracht, dat het overlijden van de kat geen direct gevolg van het bewezenverklaarde is, dat de verdachte inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen en dat het, met overschrijding van de redelijke termijn, een oude zaak betreft. Nu de afgelopen jaren geen sprake is geweest van nieuwe incidenten en de verdachte de door de politierechter opgelegde proeftijd van drie jaren er in feite al op heeft zitten, is een proeftijd van drie jaren niet meer nodig en passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, als houder van een kat, schuldig gemaakt aan het onthouden van de nodige zorg aan dat dier. De verdachte heeft de kat, na een val waarbij de kat ernstig gewond is geraakt, niet naar een dierenarts gebracht, naar zijn zeggen mede vanwege voorbehouden tegen de conventionele diergeneeskunde. Dit terwijl alleen diergeneeskundigen de pijn die de kat gedurende die twee weken moet hebben gehad, hadden kunnen verlichten. Het hof acht dit een ernstig feit. Dieren kunnen immers niet voor zichzelf zorgen en onthouding van zorg kan hun gezondheid en welzijn benadelen, zoals hier ook gebleken is. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 januari 2025 is hij eerder, in 2011, onherroepelijk veroordeeld voor een vergelijkbaar delict.
Het hof acht de keuzes die de verdachte heeft gemaakt zorgelijk en ziet in hetgeen hij heeft verklaard met betrekking tot de verzorging van dieren en zijn wens om in de toekomst die zorg weer op zich te nemen, aanleiding hem als onderdeel van de strafoplegging een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met een proeftijd van drie jaren. Dat het bewezenverklaarde feit ruim vier jaar oud is, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Met de proeftijd van drie jaren beoogt het hof de ernst van het feit te onderstrepen en de verdachte er langdurig van te weerhouden opnieuw verkeerde keuzes te maken. Een houdverbod van dieren als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel acht het hof in aanvulling op de algemene voorwaarde niet noodzakelijk.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een
'criminal charge'.
Het hof stelt vast dat op 19 augustus 2022 hoger beroep is ingesteld en het hof uitspraak doet op 4 februari 2025. In hoger beroep is de redelijke termijn derhalve met bijna zes maanden overschreden. Gelet op de omstandigheid dat aan de verdachte een taakstraf van minder dan 100 uren wordt opgelegd, zal het hof evenwel volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2 en 8.12 van de Wet dieren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. H.A. Stalenhoef en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 februari 2025.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.