ECLI:NL:GHAMS:2025:710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
200.338.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geluidshinder en warmtehinder tussen buren in appartementsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door drie appellanten tegen twee geïntimeerden, beide buren in een appartementencomplex in Amsterdam. De appellanten hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld wegens geluidshinder en warmtehinder die zij ervaren vanuit het appartement van de geïntimeerden. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de geïntimeerden geen onrechtmatige hinder veroorzaken, wat de appellanten in hoger beroep aanvechten. De appellanten hebben hun vorderingen gewijzigd en vragen onder andere om de verwijdering van de huidige vloerbedekking in het appartement van de geïntimeerden, omdat deze niet voldoet aan de eisen van de splitsingsakte. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, met de overweging dat de geïntimeerden na renovaties aan hun appartement aan de geluidsnormen voldoen. Het hof heeft in deze zaak besloten dat er een mondelinge behandeling moet plaatsvinden om nadere inlichtingen te verkrijgen en om te bespreken hoe verder te gaan met het hoger beroep. Het hof heeft ook gevraagd om bewijsstukken van beide partijen en heeft een datum voor de mondelinge behandeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.338.827/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/716496 / HA ZA 22-321
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2025
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
allen wonend te [plaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.M.M. Loerakker te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [plaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.R. de Jong te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] – afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] – en [geïntimeerden] – afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] – genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 8 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2022 (hierna: het eerste tussenvonnis), 22 februari 2023 (hierna: het tweede tussenvonnis) en 13 december 2023 (hierna: het eindvonnis), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties, van [appellanten] ;
- memorie van antwoord van [geïntimeerden] ;
- akte uitlaten, met producties, van [appellanten] ;
- antwoordakte (per abuis memorie van antwoord genoemd), met een productie, van [geïntimeerden]
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben, na wijziging van hun eis, geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de bestreden vonnissen, het begrijpt: behoudens de beslissingen op hun vordering tot schadevergoeding, zal vernietigen, hun vorderingen voor het overige alsnog zal toewijzen en zal overgaan tot benoeming van een deskundige voor een geluidsonderzoek en een deskundige voor een warmteonderzoek ter beantwoording van de aan het eind van de memorie van grieven geformuleerde vragen, onder bepaling dat de voorschotten van deze deskundigen door [geïntimeerden] moeten worden voldaan, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief nakosten en met rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het eerste tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover de grieven (1 en 2) zich tegen deze feitenvaststelling (2.9 en 2.14) richten, zal het hof hiermee rekening houden. Deze feiten zijn voor het overige in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt. Aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
2.1.
Partijen zijn buren. [appellant 3] en [appellant 1] en [appellant 2] zijn naast elkaar wonende benedenburen van [geïntimeerden] [appellant 1] en [appellant 2] zijn sinds 2 september 1994 eigenaar van het appartementsrecht gelegen te [plaats] aan [straat 1] (hierna: [straat 1] ). Zij hebben het appartement vanaf 1995, direct na de oplevering, zelf bewoond. [appellant 3] is sinds 29 juni 1994 eigenaar van het appartementsrecht gelegen te [plaats] aan de [straat 2] (hierna: [straat 2] ). [appellant 3] is zijn appartement ook direct na de oplevering zelf gaan bewonen.
2.2.
[geïntimeerden] zijn sinds 30 augustus 2019 eigenaar van het appartementsrecht gelegen te [plaats] aan de [straat 3] (hierna: [straat 3] ). [geïntimeerden] hebben het appartement sinds mei 2020 bewoond. Onduidelijk is of zij dat nog steeds doen.
2.3.
Elk appartement bestaat uit twee geschakelde woonlagen. Het appartement van [geïntimeerden] is voor een deel gelegen op de vijfde verdieping van het appartementencomplex, waar de hal, garderobe en een kastenwand zijn gesitueerd, en voor het overgrote deel op de zesde verdieping, waar zijn gelegen: een keuken/ woonkamer, bijkeuken, apart toilet en twee slaapkamers met bijbehorende badkamers.
2.4.
Het appartement van [appellant 1] en [appellant 2] bevindt zich op de vierde en vijfde verdieping van het appartementencomplex. Op de vijfde verdieping (bovenste woonlaag) bevinden zich de hal, slaapkamer, werkkamer, badkamer en apart toilet. Op de vierde verdieping bevinden zich de woonkamer en keuken (onderste woonlaag). Het appartement van [appellant 3] bevindt zich ook op de vierde en vijfde verdieping. Op de vijfde verdieping bevinden zich de hal, slaapkamer, badkamer en apart toilet en op de vierde verdieping bevinden zich de woonkamer en keuken. Het appartement van [geïntimeerden] bevindt zich op de vijfde en zesde etage, gedeeltelijk boven de appartementen van [appellant 3] en [appellant 1] en [appellant 2] . In onderstaande plattegronden is de ligging van de respectievelijke appartementen ten opzichte van elkaar te zien:
2.5.
Voornoemde appartementsrechten maken deel uit van de bij notariële akte van 30 mei 1994 (hierna: de splitsingsakte) in appartementsrechten gesplitste perceel kadastraal bekend gemeente Amsterdam , sectie [letter] , nummer [nummer 1] . Op de splitsing is het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 1992 (hierna: het Modelreglement) van toepassing met de daarop in de splitsingsakte opgenomen wijzigingen en toevoegingen.
2.6.
Artikel 9 van het Modelreglement luidt voor zover van belang:
“1. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voor zover aanwezig:
a. de funderingen, de dragende muren en de kolommen, het geraamte van het gebouw met de ondergrond, het ruwe metselwerk, alsmede de vloeren met uitzondering van de afwerklagen in de privé gedeelten, de buitengevels, waaronder begrepen de raamkozijnen met glas, de deuren welke zich in de buitengevels bevinden of de scheiding vormen tussen het gemeenschappelijke en het privé gedeelte, de balkonconstructies, de borstweringen, de galerijen, de terrassen en de gangen, de daken, de schoorstenen en de ventilatiekanalen, de trappenhuizen en de hellingbanen, het hek- en traliewerk voor zover het geen privé tuinafscheidingen betreft, alsmede het (standaard) hang- en sluitwerk aan kozijnen welke aan de buitengevel van het gebouw zitten;
(…)
2. Het is een eigenaar of gebruiker zonder toestemming van de vergadering (de vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 tweede lid onder d van het Burgerlijk Wetboek; hof) niet toegestaan veranderingen aan te brengen in de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in de privé gedeelten bevinden.”
2.7.
Artikel 17 lid 1 van het Modelreglement luidt:
“Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.”
Artikel 17 lid 5 van het Modelreglement luidt, na wijziging in de splitsingsakte:
“De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan.
Ter beperking van hinderlijke contactgeluiden, zoals het lopen en schuiven van meubilair, in het gebouw is het verboden min of meer harde vloerbedekkingen, zoals parket, plavuizen, marmer en dergelijke aan te brengen, tenzij wordt aangetoond, dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde bereikt van Ico=10dB of meer. Dit betekent, dat harde vloerbedekking zoals gemeld uitsluitend is toegestaan wanneer het aanbrengen op deskundige wijze zal geschieden met een zogenaamde “zwevende vloer”, zodat deze vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en geen hinder kan ontstaan voor de overige eigenaren van het gebouw.”
2.8.
Tevens is bij voornoemde splitsingsakte de Vereniging van Eigenaars “Vereniging van eigenaars “mY-side II” (hierna: de VvE) opgericht.
2.9.
Nadat [geïntimeerden] het appartement hadden aangekocht, hebben zij het in de periode van oktober 2019 tot en met mei 2020 gerenoveerd. Daarbij zijn onder meer afwerklagen van de vloeren en wanden verwijderd en is een (in de dekvloer gefreesd) vloerverwarmingssysteem in de badkamers, woonkamer en slaapkamer aangebracht. Tevens zijn de badkamers gerenoveerd en is een parketvloer aangebracht op de bovenste woonlaag van [geïntimeerden] Voorts is de trap voorzien van een houten trapkast en geluidsisolatie.
2.10.
[appellanten] hebben overlast van deze verbouwing ervaren en ervaren sindsdien hinder vanuit het appartement van [geïntimeerden]
2.11.
In een in opdracht van partijen verricht geluidsonderzoek door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van 8 juni 2021 blijkt dat de vloer van [geïntimeerden] niet voldoet aan de minimale contactgeluidsisolatie-waarde van 10 dB. In het rapport is de volgende tabel genaamd ‘Tabel 2: Resultaten van de contactgeluidisolatie-metingen’ opgenomen:
Zendruimte nr.
[straat 3]
Ontvangstruimte
nr. [straat 2]
Ico gemeten
LntA
gemeten
Ico eis dB
Klasse
Trap
Woonkamer
15
41
n.v.t.
1
Woonkamer
Slaapkamer
5
54
≥ 10 dB
4
Woonkamer
Badkamer
2
56
≥ 10 dB
4
Zendruimte nr.
[straat 3]
Ontvangstruimte
nr. [straat 1]
Ico gemeten
LntA
gemeten
Ico eis dB
Klasse
Trap
Woonkamer
9
48
n.v.t.
2
Woonkamer
Slaapkamer
2
56
≥ 10 dB
4
Woonkamer
Werkkamer
59
≥ 10 dB
5
Slaapkamer
Werkkamer
6
53
≥ 10 dB
3
Slaapkamer
Slaapkamer
3
56
≥ 10 dB
4
Badkamer
Slaapkamer
58
≥ 10 dB
4
Badkamer
Slaapkamer
-8
66
≥ 10 dB
>5
2.12.
De conclusie van het rapport van [bedrijf 1] luidt als volgt:
“Uitgaande van de resultaten weergegeven in Tabel 2, kan er worden gesteld dat de vloer van het appartement (nr. [straat 3] ) van Dhr. [geïntimeerde 1] niet voldoet aan de in de splitsingsakte gestelde eis vanIco
≥ 10 dB.
Met betrekking tot de trap, met een minimale contactgeluidsisolatie van Ico =9,4 dB, kan worden opgemerkt dat er dus geen eis is gesteld in de splitsingsakte en dat, met een meet onnauwkeurigheid van ±1 dB (volgens de NEN5077) het afkeuren van de contactgeluidsisolatie (Ico
≥ 10 dB) naar de woning [straat 1] discutabel is.”
2.13.
Nadien is door partijen – al dan niet via hun advocaten – (verder) gecorrespondeerd.
2.14.
Blijkens het proces-verbaal van de op 10 oktober 2022 door de rechtbank gehouden descente ligt in het appartement van [geïntimeerden] in de slaapkamer vaste vloerbedekking, is in de woonkamer een groot los vloerkleed van muur tot muur neergelegd en zijn daar nog twee vloerkleden neergelegd, waaronder een onder de eettafel die aan de terraszijde in het appartement staat. Ondanks deze medio maart 2022 getroffen maatregelen ervaren [appellanten] nog steeds geluidshinder vanuit het appartement van [geïntimeerden]
2.15.
Nadien is er wederom veelvuldig – al dan niet via de advocaten van partijen – gecorrespondeerd. Overleg tussen partijen heeft niet tot resultaat geleid.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg hebben [appellanten] , voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen:
primair
I. om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de huidige harde vloerbedekking inclusief ondervloer in alle ruimtes in hun appartement te verwijderen en verwijderd te houden en een nieuwe vloer slechts te laten leggen als deze voldoet aan de in de splitsingsakte verplichte contactisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking van Ico = +10dB en de vloer zwevend wordt gelegd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan die verplichting voldoen;
subsidiair
II. om binnen een termijn van twee maanden na het vonnis dusdanige maatregelen te treffen dat de contactisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking in hun appartement een waarde van Ico = +10dB bereikt en de vloer zwevend is gelegd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan die verplichting voldoen;
in alle gevallen
III. om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de verankering van de trap met ombouw in hun appartement te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan die verplichting voldoen;
IV. om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de vloerverwarming te verwijderen, althans de vloer en de vloerverwarming te isoleren op dusdanige wijze dat hinder veroorzaakt door warmtedoorslag wordt weggenomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan die verplichting voldoen;
V. in de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, met rente;
VI. in de proceskosten, inclusief de nakosten, met rente.
3.2.
Nadat de rechtbank in het eerste tussenvonnis had overwogen daartoe te zullen overgaan en partijen in de gelegenheid had gesteld zich hiervoor uit te laten, heeft zij bij het tweede tussenvonnis [naam] van [bedrijf 2] als deskundige benoemd voor het verrichten van een geluidsonderzoek naar de resultaten van de maatregelen die [geïntimeerden] na het eerdere onderzoek van [bedrijf 1] hebben getroffen. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank (onder meer) de onder 3.1 vermelde vorderingen van [appellanten] afgewezen, met compensatie van de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat er geen sprake (meer) is van (onrechtmatige) geluidshinder: na de door [geïntimeerden] getroffen maatregelen moet het ervoor worden gehouden dat de slaap- en woonkamervloer in hun appartement voldoen aan de geluidsnormen en van [geïntimeerden] kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij de badkamers en het toilet stofferen. Over de door hen ervaren warmtehinder hebben [appellanten] volgens de rechtbank (in het eerste tussenvonnis) onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van zodanige hinder dat die onrechtmatig is.
3.3.
[appellanten] hebben grieven geformuleerd tegen het eerste tussenvonnis en het eindvonnis.
3.4.
Grieven 3 tot en met 8 zien op de door [appellanten] gestelde geluidshinder. Tussen partijen is in geschil welke norm in dit verband moet worden gehanteerd. Vast staat dat in het hele appartement van [geïntimeerden] harde vloerbedekking is aangebracht. Ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 5 van het Modelreglement als onder 2.7 geciteerd is dat verboden, tenzij wordt aangetoond dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde bereikt van Ico=10dB of meer. [appellanten] hebben terecht aangevoerd dat dit artikel naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd en dat daarbij de bewoordingen, bezien in het licht van de gehele inhoud van de splitsingsakte waarvan het reglement deel uitmaakt, doorslaggevend zijn. Bij die uitleg kent het hof grote betekenis toe aan de omstandigheid dat in de oorspronkelijke tekst van artikel 17 lid 5 stond dat met name het aanbrengen van parket of stenen vloeren niet was toegestaan
“tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers”en dat deze passage is vervangen door de huidige tekst
.Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de norm in het aangepaste artikel 17 lid 5, anders dan [geïntimeerden] hebben betoogd, ook geldt zonder dat is komen vast te staan dat er (onrechtmatige) geluidshinder is. Het begrip ‘onredelijke hinder’ komt immers juist niet terug in het aangepaste artikel 17 lid 5.
3.5.
Het is aan [geïntimeerden] om te bewijzen dat de vloer in hun appartement voldoet aan de norm voor contactgeluidsisolatie uit artikel 17 lid 5 van het Modelreglement. Uit het rapport van [bedrijf 1] blijkt dat dit niet het geval is. [geïntimeerden] stellen dat zij nadien op advies van [bedrijf 1] diverse maatregelen hebben getroffen waardoor de vloer nu wel aan die norm voldoet. [appellanten] hebben dat gemotiveerd betwist. Doordat het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek niet heeft plaatsgevonden, bestaat op dit punt nog geen duidelijkheid. Het hof is voorshands van oordeel dat er alsnog een deskundigen- onderzoek (hiernaar) moet komen, zoals ook [appellanten] in grief 9 bepleiten.
3.6.
Grieven 10 tot en met 13 zien op de door [appellanten] gestelde onrechtmatige warmtehinder. [appellanten] stellen dat de door hen ervaren warmtehinder wordt veroorzaakt door de in het appartement van [geïntimeerden] aangebrachte, aan de onderzijde niet goed geïsoleerde, vloerverwarming. Dat er warmtehinder is blijkt volgens [appellanten] uit het logboek met warmtemetingen aan de plafonds van hun appartementen dat zij hebben overgelegd. [geïntimeerden] hebben de door [appellanten] gestelde warmtehinder gemotiveerd betwist. In beginsel rust ter zake van de warmtehinder de stelplicht en bewijslast op [appellanten] In dat kader speelt ook een rol of er zonder voorafgaande toestemming van de vergadering van eigenaars ten behoeve van de aanleg van (een deel van) het vloerverwarmingssysteem in de dekvloer van het appartement van [geïntimeerden] had mogen worden gefreesd. Die toestemming is vereist als de dekvloer gemeenschappelijk is in de zin van artikel 9 lid 1, onder a, van het Modelreglement, hetgeen tussen partijen ter discussie staat.
3.7.
Het hof ziet in dit alles aanleiding om een verschijning van partijen te gelasten. Het doel is het verkrijgen van nadere inlichtingen en het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer nader deskundigenonderzoek aan de orde zal worden gesteld. Ook zal de mondelinge behandeling kunnen worden gebruikt om een minnelijke regeling te beproeven. Het hof wenst onder andere nader ingelicht te worden over de navolgende punten:
- bewonen [geïntimeerden] hun appartement nog steeds zelf?;
- hoe is op dit moment de situatie wat betreft de vloer(bedekking) in het appartement van [geïntimeerden] ?;
- is eventuele zachte vloerbedekking in het appartement van [geïntimeerden] vast bevestigd aan de harde vloer of ligt die er los op?;
- welke bewijsmiddelen denken [appellanten] nog te hebben voor de door hen gestelde warmtehinder?;
- ( op welke wijze) is er geïsoleerd onder (de vloerverwarming onder) de harde vloer in het appartement van [geïntimeerden] ?
Om voor het hof inzichtelijk te maken hoe de huidige situatie (van de vloer) in het appartement van [geïntimeerden] is, acht het hof het wenselijk dat [geïntimeerden] foto’s en/of filmpjes van alle ruimtes in hun appartement deponeren of overleggen.
3.8.
Ook verzoekt het hof [appellanten] om de e-mail van 19 mei 2023 van deskundige [naam] van [bedrijf 2] aan partijen, die bij het fourneren van de stukken niet is overgelegd, alsnog aan het hof toe te zenden.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon, tezamen met hun advocaten, zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe met het hiervoor onder 3.7 omschreven doel zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam , op een nader te bepalen tijdstip;
verwijst de zaak naar de rol van 8 april 2025 voor opgave door partijen van hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de maanden april 2025 tot en met juli 2025, waarna het hof de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling zal vaststellen;
verzoekt [appellanten] om het hiervoor onder 3.8 genoemde stuk uiterlijk twee weken voor de datum van de mondelinge behandeling in viervoud aan het hof toe te zenden, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich bij de mondelinge behandeling willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk twee weken voor de datum van de mondelinge behandeling aan het hof toe te zenden, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.