ECLI:NL:GHAMS:2025:646

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
200.332.015/01 en 200.332.018/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarigen en financiële afwikkeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], alsook om de financiële afwikkeling na de echtscheiding van de ouders. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man zou zijn, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht. De vrouw stelt dat zij de meeste zorgtaken en kosten voor de kinderen op zich neemt en dat de hoofdverblijfplaats bij haar zou moeten zijn. De man betwist dit en stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat zij dit niet eerder bij de rechtbank heeft aangevraagd. Het hof oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man moet blijven, omdat dit in het belang van het kind is. Daarnaast is er een procedure aanhangig over de financiële afwikkeling van de echtscheiding, waarbij de vrouw verschillende verzoeken heeft ingediend met betrekking tot de verdeling van het huwelijksvermogen en de kosten van de huishouding. Het hof heeft besloten om de behandeling van deze financiële zaak aan te houden en een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling te bepalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.332.015/01 en 200.332.018/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/710636 / FA RK 21-7618
C/13/727890 / FA RK 23-169
beschikking van de meervoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. G. Raap te Almere .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] (16 jaar) en [minderjarige 2] (14 jaar), de verdeling van het huwelijksvermogen en de verrekening van de kosten van de huishouding.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft - voor zover hier van belang - bij beschikking van 9 juni 2023 (hierna: de bestreden beschikking van 9 juni 2023) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man is en de beslissing ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen alsmede de verrekening van de kosten van de huishouding aangehouden. Voornoemde beschikking is op 23 juni 2023 hersteld ten aanzien van het in het dictum genoemde adres van de voormalig echtelijke woning van partijen.
Bij beschikking van 14 juli 2023 (hierna: de bestreden beschikking van 14 juli 2023) heeft de rechtbank ten slotte beslist ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen en de verrekening van de kosten van de huishouding.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 11 september 2023 in hoger beroep gekomen van een deel van de bestreden beschikking van 9 juni 2023, hersteld bij beschikking van 23 juni 2023 en van de beschikking van 14 juli 2023.
2.2
De man heeft op 2 november 2023 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3
De vrouw heeft op 19 december 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting in hoger beroep, in het bijzijn van de griffier, met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven. De ouders hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.5
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 17 januari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 20 januari 2025 met bijlagen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 januari 2025 plaatsgevonden. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
Namens de raad is, met bericht, niemand verschenen.
2.8
Zoals ter zitting besproken heeft de vrouw tot 18 maart 2025 de gelegenheid een antwoordakte te nemen. De procedure met zaaknummer 200.332.018/01 zal, zoals hierna te melden, in verband hiermee worden aangehouden en er zal een nieuwe datum worden bepaald voor de voortzetting van de mondelinge behandeling op dit punt.
2.9
Voorts is met partijen is afgesproken dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank van 16 mei 2023 zo spoedig mogelijk door hen zal worden nagezonden.
2.1
Na afloop van de mondelinge behandeling is op 31 januari 2025 nog een brief met bijlagen ontvangen van de man.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 met elkaar gehuwd te [plaats B] . Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [plaats B] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2010 te [plaats B] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 9 juni 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van die echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 16 oktober 2023.
3.3
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking van 9 juni 2023, hersteld bij beschikking van 23 juni 2023,
- I: te vernietigen ten aanzien van de beslissing omtrent het hoofdverblijf van de kinderen, onderdeel 3.2, en opnieuw rechtdoende te beslissen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft en [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de man heeft;
- II: de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.2
De vrouw verzoekt voorts de bestreden beschikking van 14 juli 2023,
- III: te vernietigen voor zover de rechtbank overweegt dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen en opnieuw rechtdoende:
- IV: vast te stellen dat partijen een schuld hebben van € 49.928,-- aan de ouders van de vrouw. Aan de vrouw de verplichting op te leggen dat zij deze schuld zal voldoen en aan haar een vergoedingsrecht van 50% van deze schuld toe te kennen, te weten een bedrag van € 24.964;
- V:
primairte bepalen dat aan de man toekomt het saldo op de rekeningen bij [X] ltd en de man aan de vrouw een vergoedingsrecht van € 80.992,70 dient te betalen;
dan wel subsidiairte bepalen dat aan de man toekomt het saldo op de rekeningen bij [X] ltd op de peildatum en de man aan de vrouw een vergoedingsrecht dient te betalen van 50% van het saldo op de rekening en tevens aan de man de verplichting op te leggen om binnen twee weken na verzending van de door het hof te wijzen beschikking, met verifieerbare bescheiden inzage te geven in het verloop van het saldo van de rekeningen tot en met de peildatum en indien de man dit nalaat te bepalen dat de man aan de vrouw een vergoedingsrecht dient te betalen van € 80.992,70;
dan wel meer subsidiairte bepalen dat aan de man toekomt de opbrengst van de verkoop van het saldo op de rekeningen bij [X] ltd en de man aan de vrouw een vergoedingsrecht dient te betalen van 50% van deze opbrengst van deze rekeningen en tevens aan de man de verplichting op te leggen om binnen twee weken na verzending van de door het hof te wijzen beschikking, met verifieerbare bescheiden inzage te geven in het verloop van het saldo van de rekeningen tot en met de verkoop/opheffing van deze rekeningen en indien de man dit nalaat te bepalen dat de man aan de vrouw een vergoedingsrecht dient te betalen van € 80.992,70;
- VI: aan de man de verplichting op te leggen om binnen twee weken na verzending van de door het hof te wijzen beschikking, met verifieerbare bescheiden, zoals de jaarrekening en bankafschriften van de aan dit bedrijf gekoppelde bankrekeningen, inzage te geven in de waarde van TPM consultancy op 2 december 2021 en te bepalen deze waarde aan beider partijen ieder voor 50% toekomt;
indien de man nalaat verifieerbare bescheiden te overleggen, de waarde van de onderneming vast te stellen op € 200.000, de onderneming aan de man toe te scheiden en aan de vrouw een vergoedingsrecht van netto € 100.000 toe te kennen;
- VII: te bepalen dat de eigenaarslasten van de woning te [plaats A] aan de [A-straat] (de voormalig echtelijke woning - hof) vanaf 2-12-2021 tot en met 21-03-2023 voor rekening van beide partijen zijn en dat deze lasten met ingang van 1 april 2023 tot aan de datum van transport van de woning voor rekening zijn van de man;
- VIII: de beschikking van 14 juli 2023 te vernietigen voor zover de rechtbank overweegt dat de man tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de woning kan verblijven en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de woning in [plaats A] aan de [A-straat] direct via een makelaar dient te worden verkocht;
- IX: te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen voor de periode 1 april 2023 tot aan datum levering primair een bedrag van € 6.565,53 per maand en subsidiair een bedrag van € 4.565,53 per maand;
- X: te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 76.470,06 dient te voldoen in verband met de overbedeling inzake het verzekeringsgeld;
- XI: de beslissingen van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
- XII: voor het overige de beschikking in stand te laten.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.4
In incidenteel appel verzoekt de man:
- I: vast te stellen, dan wel voor recht te verklaren, dat partijen het door hen op 3 december 2020, 9 februari 2021 en 30 april 2021 op de gezamenlijke bankrekening ( [rekeningnummer] ) ontvangen verzekeringsgeld van in totaal € 748.573,30 bij helfte hebben verdeeld, waarbij ieder € 374.286 heeft ontvangen, waarmee deze gelden als verdeeld beschouwd dienen te worden, zodat hiervan – evenals hetgeen voor deze gelden in de plaats is gekomen, en de vruchten en vermogensbestanddelen verkregen vanuit zaaksvervanging – geen verdeling meer gevorderd kan worden;
- II: de verdeling van de gemeenschap van goederen als volgt vast te stellen en te bepalen dat:
a. a) de auto (bus) van het merk Renault met kenteken [kenteken] onverdeeld blijft in verband met de hobby’s van de kinderen, en de verdeling plaatsvindt op het moment van verkoop, waarbij partijen ieder de helft van de netto verkoopopbrengst ontvangen
b) de aandelen in [Y] Ltd. worden toegescheiden aan de vrouw, onder uitkering van de helft van de waarde van deze aandelen per peildatum ad € 2.336 aan de man, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
c) ter verdeling van de sieraden en horloges te bepalen dat de vrouw € 45.917,50 aan de man dient te voldoen, binnen 14 dagen na de dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
d) ter verdeling van het appartement in China te bepalen dat de vrouw € 60.000 aan de man dient te voldoen, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
- III: te bepalen:
Primair
dat de vorderingen van de man op de vrouw in het kader van de kosten huishouding over de periode van 3 december 2020 tot het moment van ontbinding van het huwelijk (16 oktober 2023), als volgt moeten worden vastgesteld:
  • dat de vrouw een bedrag ad € 92.242 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke kosten van de huishouding over de periode 3 december 2020 t/m 2 december 2021, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 77.504 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke kosten van de huishouding over de periode 3 december 2021 t/m 16 oktober 2023, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
dat de vorderingen van de man op de vrouw in het kader van de gezamenlijke doorlopende lasten na de ontbinding van het huwelijk (16 oktober 2023) als volgt moeten worden vastgesteld:
  • dat de vrouw een bedrag ad € 4.215 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke eigenaarslasten van de voormalig echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] , voor de periode 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze af te even beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 278 per maand aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke eigenaarslasten van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] , vanaf 1 februari 2025 tot het moment van levering van de woning, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen
  • dat de vrouw een bedrag ad € 1.629,- aan de man dient te voldoen ter zake verrekening gezamenlijke lasten van de bus (Renault) die wordt gebruikt ten behoeve van de kinderen, voor de periode 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 4.700 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de door haar ontvangen huurinkomsten van het gezamenlijke appartement in [plaats C] aan de [B-straat] , over de periode van 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 337,50 per maand aan de man dient te voldoen ter zake van de verrekening van de door haar ontvangen huurinkomsten van het gezamenlijke appartement in [plaats C] aan de [B-straat] , vanaf 1 februari 2025 tot het moment van levering van deze woning aan de vrouw of een derde, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen
Subsidiair
  • dat de vrouw over de periode 3 december 2021 t/m 16 oktober 2023 de helft van de gezamenlijke kosten van de huishouding dient te voldoen, zodat zij ter voldoening daarvan een bedrag ad € 77.504 aan de man dient te voldoen, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 4.215 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke eigenaarslasten van de voormalig echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] , voor de periode 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 278 per maand aan de man dient te voldoen ter zake verrekening van de gezamenlijke eigenaarslasten van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] , vanaf 1 februari 2025 tot het moment van levering van de woning, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen
  • dat de vrouw een bedrag ad € 1.629 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening gezamenlijke lasten van de bus (Renault) die wordt gebruikt ten behoeve van de kinderen, voor de periode 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
  • dat de vrouw een bedrag ad € 4.700 aan de man dient te voldoen ter zake verrekening
van de door haar ontvangen huurinkomsten van het gezamenlijke appartement in [plaats C] aan de [B-straat] , over de periode van 17 oktober 2023 t/m 31 januari 2025, binnen 14 dagen na dagtekening van de in deze zaak af te geven beschikking
 dat de vrouw een bedrag ad € 337,50 per maand aan de man dient te voldoen ter zake verrekening huurinkomsten van het gezamenlijke appartement in [plaats C] aan de [B-straat] , vanaf 1 februari 2025 tot het moment van levering van deze woning aan de vrouw of een derde, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen
- IV: De wijze van verdeling van de overwaarde van de woning als volgt te gelasten:
De hypothecaire geldlening zal bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst als volgt zal worden verdeeld:
  • partijen verdelen gelijkelijk de verkoopopbrengst van de woning na aftrek van de hypotheekschuld per maart 2023 ad € 1.009.897,68 en alle verkoopkosten
  • de aflossingen die na maart 2023, althans na de door het gerechtshof nog vast te stellen datum, waarna de vrouw niet meer heeft bijgedragen aan de betalingen van de hypotheektermijnen, zijn gedaan binnen de hypotheek, strekken alleen ten voordele van de man zodat de resterende verkoopopbrengst volledig ten goede van hem komt
- V: Deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren
4.5
De vrouw voert verweer tegen het incidenteel appel van de man en verzoekt:
primairalle incidentele grieven van de man af te wijzen
subsidiairaan de man een vergoedingsrecht toe te kennen van € 59.319,-- als het hof met de man van oordeel is dat het verzekeringsgeld tussen partijen al voor de peildatum is verdeeld.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.332.015/01
Hoofdverblijfplaats
5.1
De vrouw heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man heeft bepaald; zij is van mening dat deze bij haar dient te zijn. [minderjarige 1] verblijft week op, week af bij ieder van partijen en de vrouw neemt dan ook veel zorgtaken van [minderjarige 1] op zich. Daarnaast voldoet zij bijna alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] , waardoor zij de fiscale toeslagen en kinderbijslag wil ontvangen. Dat de man deze nu ontvangt, terwijl de vrouw de kosten maakt, levert veel spanningen op, aldus de vrouw. Voorts heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij, met de toekenning van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar, probeert te bewerkstelligen dat zij de belangrijke informatie over de kinderen krijgt.
5.2
De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek, nu zij in de procedure bij de rechtbank geen verzoek heeft gedaan om toekenning van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar. De man voert verder aan dat [minderjarige 1] zijn basis bij hem heeft en dat, wanneer [minderjarige 1] bij de vrouw verblijft, er veel ruzies tussen [minderjarige 1] en de vrouw zijn.
Voorts betwist de man dat de vrouw het grootste deel van de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] voldoet. De kosten die de vrouw noemt zijn minimaal en betreffen grotendeels oude kosten die al lang niet meer aan de orde zijn, zoals autostoeltjes.
Ontvankelijkheid
5.3
Artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft de rechter de bevoegdheid een vermeerdering van het verzoek toe te staan of af te wijzen naar gelang hem dat in het licht van de eisen van een goede procesorde geraden voorkomt, daar kan ook een nieuw verzoek onder worden verstaan. Via artikel 362 Rv is dit van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
Uit het verzoekschrift van 28 november 2021 van de vrouw blijkt dat zij in de procedure bij de rechtbank voornemens was (voorwaardelijk) te verzoeken dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zouden hebben. Dit verzoek heeft zij uiteindelijk in de procedure bij de rechtbank niet gedaan. Nu het hoger beroep mede ertoe is bestemd om omissies, fouten of vergissingen, in eerste aanleg door partijen of door de rechtbank begaan, te herstellen, en geen sprake is van strijd met de goede procesorde, zal het hof de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Wettelijk kader
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Uit artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
De rechter neemt hierbij een beslissing die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Beoordeling
5.5
Gebleken is dat de week op, week af regeling voor [minderjarige 1] al enige tijd niet meer nageleefd wordt. [minderjarige 1] eet momenteel af en toe bij de vrouw, maar slaapt daar niet. [minderjarige 2] verblijft inmiddels wel wekelijks van vrijdag na school om 17:00 uur tot zaterdag om 19:00 uur bij de vrouw. Beide kinderen verblijven de overige tijd bij de man.
Als uitgangspunt geldt, dat de hoofdverblijfplaats van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1872) leidt het hof af dat de rechter, alle betrokken belangen tegen elkaar afwegend, een beslissing kan nemen die afwijkt van voornoemd uitgangspunt, zoals ook volgt uit een eerdere uitspraak van dit hof (Hof Amsterdam 26 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1366). Het hof acht het evenwel in het belang van [minderjarige 1] wenselijk om zijn hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen, en ziet geen redenen om in de onderhavige zaak van het uitgangspunt af te wijken. De vrouw heeft haar stelling dat zij de meeste verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] voldoet onvoldoende onderbouwd, tegenover de betwisting hiervan door de man. Daarnaast is de hoofdverblijfplaats niet bepalend voor het verkrijgen van informatie over de kinderen. De vrouw heeft, mede met de man, het gezag over de kinderen en heeft uit dien hoofde recht op informatie. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten die informatie niet altijd op alle punten aan de vrouw te verschaffen vanwege de uitdrukkelijke wens hiertoe van de vrouw zelf, hetgeen de vrouw ook heeft erkend. Nu de vrouw ter zitting te kennen heeft gegeven wel te willen worden geïnformeerd heeft de man toegezegd de informatievoorziening aan de vrouw weer volledig uit te voeren. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw hierdoor weer de belangrijke informatie over de kinderen verkrijgt.
Het is passend dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man is. Een en ander leidt er toe dat het hof het verzoek van de vrouw afwijst en de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
In de zaak met nummer 200.332.018/01:
Financiële afwikkeling
5.6
Iedere verdere beslissing in de procedure met zaaknummer 200.332.018/01 zal als hierna te noemen worden aangehouden en er zal een nieuwe datum worden bepaald voor de voortzetting van de mondelinge behandeling van deze zaak.

6.De beslissing

Het hof:
In de procedure met zaaknummer 200.332.015/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 9 juni 2023, hersteld bij beschikking van 23 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de procedure met zaaknummer 200.332.018/01:
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. A.V.T. de Bie en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van J.E. Franx als griffier en is op 18 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.