ECLI:NL:GHAMS:2025:633
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens het niet doorzetten van het hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2024. De verdachte, geboren in 2007, heeft via zijn raadsman op 17 februari 2025 aan het hof laten weten dat hij het hoger beroep niet wil doorzetten en de oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Dit leidde tot de vraag van de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft in zijn vordering gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft, na het horen van de advocaat-generaal, vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met nader onderzoek van de zaak.
Gelet op het voorgaande heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak vond plaats op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025.