In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van diefstal in vereniging door middel van braak, waarbij meerdere telefoons en e-sigaretten waren weggenomen uit een winkel. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van goederen die toebehoorden aan [BV] B.V. De verdachte had samen met een mededader de toegang tot de winkel verkregen door een ruit te forceren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 februari 2025 heeft de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal. Het hof heeft echter de camerabeelden en het DNA-bewijs in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte daadwerkelijk het pand was binnengegaan en goederen had weggenomen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de primair tenlastegelegde diefstal. De straf is vastgesteld op zes weken gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.