ECLI:NL:GHAMS:2025:560

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
200.342.570/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en toekenning billijke vergoeding na ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen AMSTERDAM PLATFORM CREATION B.V. (APC) en [geïntimeerde]. APC had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar de kantonrechter had dit verzoek afgewezen op grond van het opzegverbod wegens ziekte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2025 kan eindigen, omdat [geïntimeerde] haar bezwaren tegen de ontbinding heeft laten varen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van APC, wat heeft geleid tot de toekenning van een billijke vergoeding van € 56.000,- bruto aan [geïntimeerde]. Daarnaast heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd met betrekking tot de loondoorbetaling tijdens ziekte en de wettelijke verhoging van 35%. De zaak is complex, met verschillende grieven van beide partijen en een lange voorgeschiedenis van conflicten en re-integratieproblemen. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de werkgever niet adequaat heeft gehandeld, wat heeft bijgedragen aan de verstoorde arbeidsrelatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.570/01
zaaknummer rechtbank : 10870198 EA VERZ 24-18
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 maart 2025
inzake
AMSTERDAM PLATFORM CREATION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.L. van Heusden te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere.
Partijen worden hierna APC en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

APC heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden op de e-, g-, of i-grond als omschreven in artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen op grond van het opzegverbod wegens ziekte (artikel 7:670 BW). Het zelfstandig tegenverzoek van [geïntimeerde] dat betrekking heeft op een loonvordering is toegewezen, waarbij is uitgegaan van 70% van het loon.
Het hof bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 april 2025, aangezien [geïntimeerde] haar bezwaren tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft laten varen. Het hof oordeelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van APC en kent aan [geïntimeerde] een billijke vergoeding toe van € 56.000,00 bruto alsmede de wettelijke transitievergoeding. Het hof bekrachtigt voor het overige de beschikking van de kantonrechter.

2.Het geding in hoger beroep

APC is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 18 juni 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 27 maart 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 2 december 2024 is ter griffie van het hof ingekomen een verweerschrift in hoger beroep tevens incidenteel appel, met producties, van [geïntimeerde] .
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 15 januari 2025 laten toelichten, APC door mr. R.L. van Heusden en [geïntimeerde] door mr. H. den Besten, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ter zitting heeft het hof beslist dat geen acht wordt geslagen op productie 50 van APC aangezien die pas bij brief van 13 januari 2025 - en derhalve in strijd met het procesreglement - in het geding is gebracht.
Uitspraak is bepaald op vandaag.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1. tot en met 2.19. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 1komt APC op tegen de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Voor zover van belang zal het hof hierna rekening houden met deze grief. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
APC is een in 2020 opgerichte onderneming die zich bezig houdt met strategische investeringen in fintech ondernemingen. APC heeft ook een vastgoedportefeuille.
3.2.
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 januari 2022 voor 32 uur in de week in dienst van APC in de [functie] . In die hoedanigheid beheert zij de vastgoedportefeuille van APC. Daarbij hoort ook debiteurenbeheer, waarvoor [geïntimeerde] samenwerkt met de [afdeling] .
3.3.
De eerste arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] is voor bepaalde tijd aangegaan. Deze overeenkomst is op 1 augustus 2022 met één jaar verlengd. Met ingang van 1 februari 2023 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Toen is aan [geïntimeerde] ook een bonus toegekend van € 4.938,27 bruto wegens
‘valuable contributions in the past year, 2022’. Het salaris van [geïntimeerde] bedraagt € 5.401,23 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.4.
In het voorjaar van 2023 heeft [geïntimeerde] verschillende keren bij haar leidinggevende, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), te kennen gegeven dat zij te weinig tijd had om haar werk goed te kunnen doen. Op 28 maart 2023 heeft zij in een e-mail aan [naam 1] het volgende geschreven:
“Zojuist terug van de huisarts. Hij geeft aan dat de rug/nek klachten te maken kunnen hebben met de werkstress. Buiten dat geeft hij ook aan dat ik gewoon duidelijk mijn grenzen aan moet geven bij mijn werkgever. 20 ballen tegelijk in de lucht houden kan niemand. En dat gevoel heb ik nu wel. (…) Er moet denk ik snel een assistent voor mij komen die mij voornamelijk ondersteunt met financiële zaken.”
3.5.
In augustus 2023 heeft APC opgemerkt dat er fouten waren gemaakt in het debiteurenbeheer van vastgoed. Zij heeft daarop op 16 augustus 2023 in stevige bewoordingen een officiële schriftelijke waarschuwing aan [geïntimeerde] gestuurd, die is opgesteld in het Engels.
3.6.
[geïntimeerde] heeft in het Nederlands op 22 augustus 2023 een uitgebreide schriftelijke reactie gestuurd, waarin zij enerzijds schrijft dat zij het bedrijf erg waardeert en zich graag vol passie blijft inzetten voor haar werk. Anderzijds benoemt zij dat de keus van APC om meteenover te gaan tot een formele waarschuwing bij haar de indruk wekt dat APC van haar af wil. Zij heeft vermeld dat in dat geval een ander gesprek op zijn plaats is. Als het vertrouwen ontbreekt vindt zij een verdere samenwerking niet passend.
3.7.
Partijen hebben eind augustus 2023 gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
3.8.
Op 29 augustus 2023 heeft [geïntimeerde] zich ziekgemeld.
3.9.
Bij e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft APC [geïntimeerde] verzocht om ten aanzien van een groot aantal nader omschreven punten opheldering te verschaffen. Aan het slot van die e-mail schrijft COO [naam 2] (hierna: [naam 2] ) het volgende:
“(…) Laten we morgenochtend om 8:30 om tafel gaan om de voortgang van bovenstaande te bespreken en af te stemmen wanneer je de relevante informatie per lopend issue compleet hebt. Ik stel voor dat we iedere ochtend (…) samen starten om 8:30 om te bepalen welk issue je hebt opgepakt, wat de acties zijn je wilt ondernemen en hoe we daarmee verder gaan. Laten we dat herhalen rond het einde van de ochtend en het einde van de middag om te zorgen dat we grip krijgen op de lopende issues. (…)”.
3.10.
APC heeft met ingang van 1 september 2023 70% van het loon doorbetaald. [geïntimeerde] heeft daartegen geprotesteerd.
3.11.
[geïntimeerde] is in eerste instantie gezien door de praktijkondersteuner van de bedrijfsarts. Zij adviseerde een gesprek met [geïntimeerde] , APC en de casemanager. [geïntimeerde] was het niet eens met deze gang van zaken en heeft te kennen gegeven dat zij eerst een bedrijfsarts wilde spreken.
3.12.
Op 19 september 2023 is [geïntimeerde] - via een videoverbinding - gezien door de bedrijfsarts. Het verslag van de bedrijfsarts vermeldt dat sprake is van een conflict met een medische weerslag op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is volgens het verslag op dat moment beperkt in energie, veelvuldige deadlines, prikkels, verstoringen en hoog handelingstempo. De bedrijfsarts heeft mediation geadviseerd. In het verslag staat ook: “
Na de mediation verwacht ik dat de werkneemster kan starten in aangepast werk voor 3 dagen van 2 uur per week. (..) Herstel is verwacht binnen 2 maanden. Dit is ook afhankelijk van het oplossen van het conflict.”
3.13.
Er heeft mediation plaatsgevonden. Die is op 4 oktober 2023 afgesloten. De mediator schrijft:
“De weg die jullie nu inslaan is het vervolgen van de re-integratie conform de normen. [naam 2] [[naam 2] , toevoeging hof]
pakt dit vanuit de werkgever op, [geïntimeerde][ [geïntimeerde] , toevoeging hof]
werkt aan haar herstel.”
3.14.
Diezelfde dag heeft [naam 2] [geïntimeerde] een e-mail gestuurd over de re-integratie. Het voorstel van [naam 2] is om de volgende dag met een opbouwschema te beginnen. In deze e-mail staat ook dat [geïntimeerde] voortaan om 08.30 uur op het werk wordt verwacht en dat zij niet langer gebruik kan maken van de parkeerplaats omdat dat voor haar werkzaamheden voorlopig niet nodig is.
3.15.
[geïntimeerde] heeft zich op 5 oktober 2023 opnieuw ziek gemeld. Hierop is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of [geïntimeerde] voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. In dit kader hebben partijen over en weer schriftelijk uitgebreide reacties gestuurd.
3.16.
APC heeft met ingang van 6 oktober 2023 (na een schriftelijke waarschuwing) een loonstop opgelegd.
3.17.
Op 10 oktober 2023 heeft de bedrijfsarts onder meer een deskundigenoordeel over de re-integratie inspanningen over en weer geadviseerd.
3.18.
Op 14 november 2023 is de kwestie voorgelegd aan een andere bedrijfsarts voor een second opinion. Deze bedrijfsarts heeft geconstateerd dat sprake is van medische klachten die nauw samenhangen met een arbeidsconflict. De second opinion bedrijfsarts adviseert opnieuw mediation en ziet geen re-integratiemogelijkheden bij de eigen werkgever zolang de arbeidsrelatie is verstoord. De bedrijfsarts sluit af met het advies om het conflict buiten de kamer van de bedrijfsarts te houden en conform Nederlands recht en de ethiek behorend bij goed werkgever- en goed werknemerschap op te lossen.
3.19.
In dezelfde periode is voor de tweede keer mediation gestart. Die is op 15 november 2023 zonder resultaat beëindigd.
3.20.
APC heeft een deskundigenoordeel bij het UWV gevraagd over de re-integratie inspanningen van [geïntimeerde] . Op 5 februari 2024 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van [geïntimeerde] voldoende waren. In het deskundigenoordeel staat onder meer:
“Nu het onderzoek van de second opinion bedrijfsarts na de 2e poging tot mediation in november 2023 heeft plaatsgevonden, ben ik van mening dat dit stuk leidend is in het geheel en dat partijen verder zullen moeten gaat met het werken aan de re-integratie. Een conflict is namelijk geen reden om hier niet actief mee bezig te zijn.Het advies van de second opinion bedrijfsarts om “dit conflict buiten de kamer van de bedrijfsarts te houden” wordt door de werkgever geïnterpreteerd als zijnde dat er geen verdere bemiddeling meer nodig is. Ik ben echter van mening dat dit een onterechte invulling is en dat dit de werkgever niet vrijpleit om niet meer actief te werken aan de re-integratie. De werkgever heeft ook geen nader onderzoek gedaan naar de uitleg van deze zinsnede waardoor ik bij dit oordeel uitga van hetgeen de bedrijfsarts schrijft in de beschouwing.Het geheel overziend ben ik van mening dat de re-integratie inspanningen van werkneemster voldoende zijn (…).”
3.21.
Op 17 oktober 2024 heeft [geïntimeerde] een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671c BW ingediend bij de kantonrechter te Amsterdam, waarbij zij tevens om toekenning van een billijke vergoeding heeft verzocht wegens ernstig verwijtbaar handelen van APC. De mondelinge behandeling in die zaak was bepaald op 31 januari 2025, maar [geïntimeerde] heeft ter zitting van het hof besloten dat verzoek in te trekken. Bij brief van 15 januari 2025 heeft [geïntimeerde] de nieuwe procedure bij de kantonrechter te Amsterdam daadwerkelijk ingetrokken.
3.22.
Met ingang van 4 november 2024 is [geïntimeerde] gestart met de re-integratie in het tweede spoor bij één van haar vroegere werkgevers, te weten FlexOffiz .

4.Eerste aanleg

4.1.
APC heeft in eerste aanleg verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op de e-, g- of i-grond als omschreven in artikel 7:669 lid 3 BW, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] geen transitievergoeding toekomt en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
APC heeft samengevat aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] na de formele waarschuwing in augustus 2023 niet meer gemotiveerd was om bij APC te werken. [geïntimeerde] heeft de onderlinge verhoudingen op scherp gesteld en is haar afspraken in het kader van re-integratie niet nagekomen. Door de opstelling van [geïntimeerde] is een onoplosbaar conflict tussen partijen ontstaan. [geïntimeerde] heeft geen recht op een transitievergoeding, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen.
4.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden heeft zij als voorwaardelijk tegenverzoek verzocht om APC te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding of, subsidiair, schadevergoeding wegens schending van goed werkgeverschap. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een zelfstandig tegenverzoek ingediend, inhoudende dat zij in september 2023 70% van haar loon heeft ontvangen, terwijl zij die maand recht had op 100%. Daarnaast heeft APC vanaf 6 oktober 2023 onterecht een loonstop opgelegd en verzoekt [geïntimeerde] veroordeling van APC tot betaling van het gebruikelijke maandsalaris vanaf 23 februari 2024 zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, op straffe van een vertragingsvergoeding van 10% voor iedere keer dat APC hieraan niet tijdig voldoet, met nevenvorderingen.
4.4.
APC heeft zich tegen de tegenverzoeken verweerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
4.5.
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van APC afgewezen.
In het tegenverzoek is APC veroordeeld om aan [geïntimeerde] :
i. het ingehouden loon vanaf 6 oktober 2023 tot de datum van de bestreden beschikking te betalen (d.w.z. 70% van het contractuele loon), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 35% en met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de loonbetaling per periode verschuldigd was tot aan de dag van de algehele voldoening;
ii. buitengerechtelijke incassokosten te betalen over het ingehouden loon voor de maanden oktober en november 2023 te berekenen volgens de staffel van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoekschrift tot de algehele voldoening;
iii. vanaf de datum van de bestreden beschikking zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, het op grond van de arbeidsovereenkomst gebruikelijke maandsalaris te betalen voor het einde van iedere lopende maand, waarbij tijdens arbeidsongeschiktheid gedurende de maximaal 104 weken 70% is verschuldigd;
iv. € 108,02 te betalen vanwege de declaratie van 16 november 2023, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Zowel in het verzoek als in het tegenverzoek is APC veroordeeld in de proceskosten

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt APC in hoger beroep met tien grieven op. APC heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het hof verzocht:
1. te bepalen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst eindigt op de datum van deze beschikking;
2. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en zij geen recht heeft op een transitievergoeding;
3. te verklaren voor recht dat APC gerechtigd was met ingang van 6 oktober 2023 een loonstop toe te passen;
4. [geïntimeerde] te veroordelen om aan APC terug te betalen het ingevolge de bestreden beschikking door APC betaalde salaris (inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente) over de periode van 6 oktober 2023 tot 27 maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door APC tot de dag van terugbetaling;
5. [geïntimeerde] te veroordelen om aan APC terug te betalen de ingevolge de bestreden beschikking door APC betaalde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door APC tot de dag van terugbetaling;
6. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten en nakosten van het geding in beide instanties;
7. de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.2.
[geïntimeerde] heeft het hof primair verzocht, bij beschikking in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de verzoeken van APC af te wijzen;
b. de arbeidsovereenkomst tussen APC en [geïntimeerde] te ontbinden met inachtneming van een opzegtermijn van een maand;
c. APC te veroordelen tot betaling van het gederfde loon gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding ex artikel 7:625 BW vanaf de verschuldigdheid van de lopende maanden subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente;
d. APC te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een billijke vergoeding van € 120.000,-- wegens ernstig verwijtbaar handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair:
-APC te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een schadevergoeding van € 90.000,-- wegens schending goed werkgeverschap, te vermeerderen met de wettelijke rente;
meer subsidiair:
-APC te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een schadevergoeding van € 60.000,-- netto wegens onrechtmatige daad, te vermeerderen met de wettelijke rente;
in alle gevallen:
e. APC te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
f. APC te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure;
in incidenteel appel:
g. APC te veroordelen tot betaling van het volledige loon over september 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag;
h. APC te veroordelen tot betaling van 50% van de wettelijke vertragingsrente over het ingehouden loon over de maanden oktober 2023 tot en met maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening onder verrekening van de reeds betaalde 35%, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
i. APC te veroordelen in de kosten en in de nakosten van het incidenteel appel.
5.3.
APC heeft verweer gevoerd in het incidenteel appel en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [geïntimeerde] in het incidenteel appel en tot niet ontvankelijk verklaring van [geïntimeerde] in haar zelfstandige tegenverzoeken, en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Einde van de arbeidsovereenkomst
5.4.
APC heeft bij beoordeling van haar
grieven 2 tot en met 6geen belang meer, aangezien [geïntimeerde] haar verweer tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet langer handhaaft in hoger beroep. Nu [geïntimeerde] zelf ook te kennen gegeven heeft dat continuering van de arbeidsovereenkomst niet langer zinvol is en beëindiging van die arbeidsovereenkomst in haar belang is, zal het hof op de voet van het bepaalde in artikel 7:683 lid 5 BW het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op 1 april 2025.
5.5.
APC heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk is haar zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671c BW, aangezien zij dat tegenverzoek voor het eerst in hoger beroep heeft ingesteld. APC heeft ook bij de beoordeling van die stelling geen belang meer, aangezien het hof het einde van de arbeidsovereenkomst bepaalt op grond van het hiervoor genoemde artikel 7:683 lid 5 BW.
Ernstig verwijtbaar handelen van APC
5.6.
[geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op toekenning van een billijke vergoeding van
€ 120.000,- bruto wegens ernstig verwijtbaar handelen van APC. APC heeft allereerst aangevoerd dat [geïntimeerde] ten aanzien van dit zelfstandige tegenverzoek niet ontvankelijk is, aangezien dat tegenverzoek voor het eerst in hoger beroep is ingesteld. Het hof deelt die conclusie van APC niet. Vaststaat immers dat [geïntimeerde] ook in eerste aanleg aanspraak heeft gemaakt op toekenning van een billijke vergoeding (en de transitievergoeding) in het geval de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou overgaan.
Tevens heeft APC gemotiveerd betwist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Volgens haar heeft [geïntimeerde] juist ernstig verwijtbaar gehandeld, onder meer door niet (voldoende) mee te werken aan re-integratie in het eerste spoor.
5.7.
Op grond van het hiervoor genoemde artikel 7:683 lid 5 in combinatie met artikel 7:671b lid 9 sub c BW kan het hof, indien alsnog het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich bijvoorbeeld zal voordoen in geval een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
5.8.
Naar het oordeel van het hof is de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van APC. Daarbij acht het hof met name de volgende omstandigheden van belang:
I. De omstandigheid dat APC de diverse hulpverzoeken van [geïntimeerde] vanaf begin 2023 dat de werkdruk voor haar te hoog werd heeft genegeerd.
II. De omstandigheid dat APC [geïntimeerde] op 16 augustus 2023 heeft overvallen met een formele in het Engels gestelde waarschuwing, terwijl niet is komen vast te staan dat APC [geïntimeerde] voorafgaande aan die formele waarschuwing heeft aangesproken op de tekortkomingen die daarin in forse bewoordingen genoemd worden. Het hof kan die waarschuwing en de daarin gebezigde toon niet plaatsen wanneer bedacht wordt dat APC aan [geïntimeerde] ongeveer een half jaar eerder een bonus heeft toegekend van circa € 5.000,- bruto in verband met haar goede functioneren in 2022 en het contract voor bepaalde tijd toen is opengebroken door haar vroegtijdig een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden.
III. De omstandigheid dat APC [geïntimeerde] bij de hiervoor in rechtsoverweging 3.9 gedeeltelijk geciteerde e-mail in stevige taal heeft aangesproken op openstaande issues en haar heeft verzocht om drie keer per dag met [naam 2] de voortgang van die probleemdossiers te bespreken, terwijl [geïntimeerde] zich juist twee dagen eerder ziek had gemeld.
IV. De omstandigheid dat APC aan [geïntimeerde] een vaststellingsovereenkomst heeft aangeboden, die volgens APC ‘ruimhartig’ was, maar waarin niet eens de transitievergoeding aan [geïntimeerde] werd toegekend, waarbij APC bovendien te kennen heeft gegeven dat iedere verdere onderhandeling daarover uitgesloten was.
V. De omstandigheid dat APC bij de start van de re-integratie bij e-mail van 4 oktober 2023 verlangd heeft dat [geïntimeerde] om 08.30 uur op kantoor aanwezig was terwijl haar parkeerfaciliteit op kantoor ingetrokken was, zodat zij met het openbaar vervoer de afstand van [plaats] naar Amsterdam- [stadsdeel] moest overbruggen, een reis van circa anderhalf uur, terwijl [geïntimeerde] ook de zorg heeft over twee kleine kinderen. Niet duidelijk is waarom APC van [geïntimeerde] verlangde dat zij zich om 08.30 uur op kantoor meldde en zij dus in de spits moest reizen, terwijl van haar in het kader van haar re-integratie verwacht werd dat zij twee of drie uur per dag werkte.
VI. De omstandigheid dat APC per 6 oktober 2023 een loonstop heeft doorgevoerd en die loonsanctie ook heeft gecontinueerd, ondanks het feit dat het UWV in het deskundigenoordeel van 6 februari 2024 heeft geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van [geïntimeerde] voldoende zijn.
De hiervoor bedoelde omstandigheden, ieder voor zich en zeker in combinatie met elkaar, leiden het hof tot de conclusie dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van APC, zodat er aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [geïntimeerde] .
Hoogte van de billijke vergoeding
5.9.
Bij de beoordeling van de hoogte van de billijke vergoeding komt het volgens vaste rechtspraak aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, waarbij acht wordt geslagen op de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde, en nadien herhaalde, gezichtspunten. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarbij acht geslagen moet worden op de waarde van de arbeidsovereenkomst die mede bepaald wordt door de te verwachten levensduur van de arbeidsverhouding.
5.10.
Uitgaande van de hiervoor ontwikkelde uitgangspunten bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor toekenning van de door [geïntimeerde] verzochte billijke vergoeding van € 120.000,- bruto. Rekening houdend met alle omstandigheden in het bijzonder de strubbelingen tussen partijen, de door [geïntimeerde] ervaren werkdruk, haar persoonlijke situatie, haar leeftijd en haar carrièreperspectieven gaat het hof ervan uit dat de arbeidsovereenkomst nog circa twee jaar zou hebben voortgeduurd als het ernstig verwijtbaar handelen van APC niet had plaatsgevonden. Het hof zal de billijke vergoeding dan ook begroten op het te verwachten inkomensverlies over een periode van twee jaar. [geïntimeerde] heeft onweersproken het inkomensverlies over zes maanden begroot op circa € 13.863,- bruto. Uitgaande van die berekening correspondeert het inkomensverlies over twee jaar derhalve met – afgerond –
€ 56.000,- bruto en het hof zal dat bedrag toekennen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, zoals hierna vermeld.
5.11.
Nu de primair verzochte billijke vergoeding voor een deel wordt toegewezen, komt het hof niet meer toe aan beoordeling van de subsidiair verzochte vergoeding op basis van artikel 7:611 BW en de meer subsidiaire verzochte vergoeding wegens onrechtmatig handelen.
Ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde]
5.12.
[geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op toekenning van de wettelijke transitievergoeding. APC heeft die aanspraak betwist, waarbij zij heeft gesteld dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen door (i) het conflict te zoeken en daarbij ongefundeerde en telkens nieuwe beschuldigingen te uiten richting APC en (ii) het werk niet te hervatten c.q. re-integratieverplichtingen niet na te komen.
5.13.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen. Daarbij is van belang dat de lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer hoog ligt. Die hoge lat wordt in dit geval naar het oordeel van het hof niet gehaald. Het is nu juist APC geweest die het conflict gezocht heeft en verder verscherpt heeft door onredelijke eisen aan [geïntimeerde] te stellen ten aanzien van de re-integratie. APC verwijt [geïntimeerde] dat zij zich van haar kant onredelijk en weinig coöperatief heeft opgesteld omdat zij eerst uitsluitsel wilde hebben over de omvang van haar taken alvorens te re-integreren. Het hof acht dat standpunt van [geïntimeerde] niet onbegrijpelijk. [geïntimeerde] heeft hiermee willen voorkomen dat zij in de toekomst opnieuw met dezelfde problemen geconfronteerd zou worden als er geen duidelijkheid bestond over haar takenpakket. Die opstelling van [geïntimeerde] rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden dan ook niet de conclusie dat van haar kant sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Wel geldt dat die opstelling van [geïntimeerde] meeweegt bij de beoordeling van haar aanspraken op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, zoals hierna nog verder aan de orde zal komen. Op grond van vorenstaande overwegingen concludeert het hof dat [geïntimeerde] recht heeft op de transitievergoeding zodat het hof APC zal veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, zoals hierna vermeld.
Loonstop per 6 oktober 2023
5.14.
Met
grief7 komt APC op tegen de door de kantonrechter toegewezen loonvordering vanaf 6 oktober 2023. Die grief faalt. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat APC onvoldoende heeft aangevoerd om tegenwicht te bieden aan het deskundigenoordeel van
5 februari 2024, waarin het UWV heeft geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van [geïntimeerde] voldoende zijn. Ook in hoger beroep heeft APC geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot een andersluidende conclusie, zodat geoordeeld wordt dat APC ten onrechte een loonstop heeft doorgevoerd per genoemde datum van 6 oktober 2023.
Wettelijke verhoging
5.15.
De kantonrechter heeft APC veroordeeld tot betaling van het ingehouden loon vanaf
6 oktober 2023 (d.w.z. tot 70% van het contractuele loon) vermeerderd met de wettelijke verhoging van 35%. Tegen de toewijzing van de wettelijke verhoging richt APC zich met
grief 8,terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel met
grief 1bepleit dat de kantonrechter ten onrechte tot matiging van de wettelijke verhoging is overgegaan en dat aanleiding bestaat om APC te veroordelen tot betaling van de volle 50% wettelijke verhoging. Het hof ziet aanleiding om beide grieven gezamenlijk te behandelen en oordeelt dat de grieven ten onrechte zijn voorgesteld.
5.16.
Het hof acht het niet onbegrijpelijk dat APC op 6 oktober 2023 is overgegaan tot een loonstop, maar het had op de weg van APC gelegen om die loonstop ongedaan te maken op het moment dat het UVW oordeelde dat [geïntimeerde] voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Door desondanks zonder deugdelijke grond de loonstop te continueren bestaat er aanleiding om een substantieel deel van de wettelijke verhoging toe te kennen. Anderzijds is er geen aanleiding om de volle 50% wettelijke verhoging toe te kennen, zoals door [geïntimeerde] bepleit. In de gegeven omstandigheden had van haar meer medewerking verwacht mogen worden om de re-integratie te laten slagen, zoals hiervoor sub 5.13. is overwogen.
Buitengerechtelijke kosten
5.17.
Met
grief 9komt APC op tegen de toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Daarbij stelt APC dat de buitengerechtelijke werkzaamheden van (de gemachtigde van) [geïntimeerde] uit niet veel meer hebben bestaan dan het versturen van een sommatiebrief. Deze grief faalt. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht overwogen dat de door de gemachtigde van [geïntimeerde] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden toekenning van de gevorderde buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen. Anders dan APC heeft gesteld, zijn er verdergaande werkzaamheden dan alleen het versturen van een sommatiebrief verricht om te trachten de loonstop ongedaan te maken. Zo heeft er bijvoorbeeld ook mediation plaatsgevonden, waarbij de gemachtigde van [geïntimeerde] aanwezig is geweest.
Proceskosten in eerste aanleg en in principaal appel
5.18.
Grief 10waarmee APC opkomt tegen haar veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg mist doel. Als de in het ongelijk gestelde partij is APC terecht door de kantonrechter in de kosten van het geding veroordeeld. APC geldt in het principaal appel ook als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Weliswaar vernietigt het hof de beschikking van de kantonrechter ten aanzien van de geweigerde ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar die beslissing is een gevolg van het feit dat [geïntimeerde] haar bezwaren tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in appel heeft laten varen.
Incidenteel appel
Loon over september 2023
5.19.
Met haar
grief 2in incidenteel appel komt [geïntimeerde] op tegen de overwegingen 4.8. tot en met 4.11. in de bestreden beschikking, waarin haar vordering ten aanzien van 100% doorbetaling van het salaris over de maand september 2023 is afgewezen. Volgens [geïntimeerde] had APC haar moeten informeren over het feit dat in de tweede arbeidsovereenkomst was opgenomen dat bij ziekte vanaf het eerste moment slechts aanspraak bestond op doorbetaling van 70% van het loon gebaseerd op het maximum dagloon, terwijl in de eerste arbeidsovereenkomst was bepaald dat
nade eerste maand van ziekte 70% van het loon wordt doorbetaald (
“max social security dayrate”in de tweede arbeidsovereenkomst en
“salary”in de eerste arbeidsovereenkomst). [geïntimeerde] stelt dat zij ten aanzien van die wijziging heeft gedwaald c.q. dat het beroep van APC op het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.20.
Naar het oordeel van het hof faalt deze grief. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de tweede arbeidsovereenkomst ondertekend heeft en derhalve akkoord is gegaan met deze wijziging. De impact van die wijziging is niet dermate groot dat APC [geïntimeerde] daarover expliciet had moeten informeren. Ook het beroep op dwaling is door de kantonrechter terecht verworpen aangezien niet aannemelijk is geworden – ook niet in appel – dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben ingestemd met de tweede arbeidsovereenkomst.
Conclusie
5.21.
Vorenstaande overwegingen leiden ertoe dat het principaal gedeeltelijk slaagt en dat de bestreden beschikking gedeeltelijk zal worden vernietigd en voor het overige zal worden bekrachtigd. Het incidenteel appel wordt afgewezen, met de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is geweigerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2025;
veroordeelt APC tot betaling van een billijke vergoeding aan [geïntimeerde] van € 56.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dertigste dag na dagtekening van deze beschikking;
veroordeelt APC tot betaling van de wettelijke transitievergoeding aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2025 tot de dag van de algehele voldoening;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
veroordeelt APC in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 349,00 aan verschotten en € 2.428,00 aan salaris en op
€ 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van APC vastgesteld op € 1.214,00
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W. Aardenburg, I.A. van der Burg en W.J.J Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.