ECLI:NL:GHAMS:2025:550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
200.333.402/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbitragegeschil tussen aannemer en gemeente over vorderingen en bevoegdheid van de Raad van Arbitrage

In deze zaak zijn tussen een aannemer, [X] B.V., en de gemeente Den Haag meerdere procedures bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw gevoerd, die hebben geleid tot drie scheidsrechterlijke vonnissen. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de aannemer tegen de gemeente, vanwege het arbitragebeding en het feit dat de vermeende vorderingen van de aannemer daaronder vallen. Het hof bekrachtigt deze uitspraak. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2023, waarbij de gemeente zich op onbevoegdheid heeft beroepen. Het hof heeft de grieven van [X] verworpen en geoordeeld dat de vorderingen onder het arbitragebeding vallen, waardoor het hof niet bevoegd is om over deze vorderingen te oordelen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de gemeente toegewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.333.402/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/726856/ HA ZA 22-1020
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 maart 2025
in de zaak van
[X] B.V.,
gevestigd te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. J.H.M. Spanjaard te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
tegen
GEMEENTE DEN HAAG,
zetelend te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Romeijn te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [X] en de gemeente genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak zijn tussen een aannemer en een gemeente meerdere procedures bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw gevoerd, die hebben geleid tot drie scheidsrechterlijke vonnissen. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van vorderingen van de aannemer tegen de gemeente, vanwege het arbitragebeding en het feit dat de vermeende vorderingen van de aannemer daaronder vallen. Het hof bekrachtigt deze uitspraak.

2.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 21 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 22 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident en de gemeente als gedaagde in de hoofdzaak tevens eiseres in het incident (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties 16 en 17;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 15 januari 2025 laten toelichten. [X] door mr. Spanjaard en de gemeente door mr. Romeijn, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Het hof heeft de producties 16 en 17 niet ontvangen. Ter zitting is met [X] de afspraak gemaakt dat, mocht het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het onderliggende geschil toekomen, het hof de producties 16 en 17 alsnog zal opvragen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [X] blijkens de dagvaarding in eerste aanleg toe zal wijzen, de gemeente zal veroordelen al hetgeen [X] heeft voldaan op basis van het bestreden vonnis terug te betalen en de gemeente zal veroordelen in de proceskosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft onder 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3.2.
[X] is een regionale aannemer die vooral werkzaamheden in de grond-, weg- en waterbouwsector in de regio [plaats A] uitvoert. Landelijk is [X] ook actief met het plaatsen van ondergrondse vuilcontainers.
3.3.
De gemeente wilde in Den Haag huisvuil opslaan in ondergrondse containers, ook wel genoemd ORAC’s, Ondergrondse RestAfvalContainers.
3.4.
Eind 2011 heeft de gemeente een RAW-bestek samengesteld en daarop heeft [X] ingeschreven. Partijen hebben op 2 april 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten voor het plaatsen van ORAC’s in de gemeente (hierna: de overeenkomst). In de periode van april 2012 tot en met april 2015 heeft [X] op grond van de overeenkomst ruim 1500 ORAC’s voor de gemeente geplaatst.
3.5.
In de overeenkomst (het ORAC raambestek, met besteknummer 2011.091.072), is in de algemene bepalingen, voor zover relevant, bepaald:
“(…)
01 01 01 VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN
01 Op dit werk zijn van toepassing de Standaard RAW Bepalingen, zoals laatstelijk vastgesteld in mei 2008, hierna te noemen ‘Standaard 2005’, uitgegeven door de Stichting CROW. (…)’’
3.6.
In de overeenkomst wordt verwezen naar de UAV 1989. In paragraaf 49 (Beslechting van geschillen) is in lid 2 bepaald:
“(…) 2. Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden. (…)’’.
3.7.
Medio 2014 ontstond tussen partijen een geschil over de afrekening van de werkzaamheden, wat heeft geresulteerd in verschillende procedures bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage). Daarbij zijn diverse arbitrale vonnissen gewezen:
- scheidsrechterlijk vonnis in een spoedgeschil (kort geding) van 7 februari 2018 (nr. 36.323);
- scheidsrechterlijk vonnis van 3 juni 2020 (nr. 36.576);
- scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 (nr. 72.230) in hoger beroep van het vonnis van 3 juni 2020 (nr. 36.576).
3.8.
In het scheidsrechterlijk vonnis van 7 februari 2018 staat over de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage, voor zover relevant:
“(…) 4. De bevoegdheid van arbiters tot beslechting van dit geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. In paragraaf 49 van de toepasselijke Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) is een arbitraal beding opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten. Van toepassing is het arbitragereglement van 27 mei 2006. (…)’’
3.9.
Op 30 maart 2022 heeft de rechtbank Amsterdam verlof verleend voor de tenuitvoerlegging van dit scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 3 februari 2022.
3.10.
Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter het door [X] gevraagde verlof om conservatoir beslag onder zichzelf te leggen op de vordering die de gemeente op haar heeft afgewezen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[X] heeft in eerste aanleg in de hoofdzaak gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gemeente te veroordelen tot betaling van de bedragen genoemd in productie 5, wat neerkomt op een bedrag van € 46.488,50 (exclusief 21% BTW) met daarbij de wettelijke rente en UAV rente tot en met de dag van voldoening;
II. de gemeente te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 19.286,76 (inclusief 21% BTW) met verrekening van de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot en met de dag van voldoening;
III. afgifte van het door de gemeente zelf benoemde Excel XL bestand genoemd onder productie 5;
IV. de gemeente te veroordelen tot de proceskosten van € 25.000,-, althans € 6.720,- althans de wettelijke proceskostenveroordeling.
4.2.
De gemeente heeft in eerste aanleg in het incident gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [X] ;
II. subsidiair: [X] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar vorderingen af te wijzen;
III. [X] uit hoofde van misbruik van procesrecht te veroordelen in de werkelijke proceskosten van dit geding, tot op heden begroot op € 4.640,- aan advocaatkosten (zowel het incident als de hoofdzaak), althans de redelijke proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [X] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
In het incident heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat ten eerste [X] niet heeft betwist dat in paragraaf 49 van de UAV 1989 is bepaald dat de Raad van Arbitrage bevoegd is. Daarnaast heeft [X] de bevoegdheid van de arbiters in de verschillende arbitrageprocedures bij de Raad van Arbitrage nooit betwist. [X] heeft bovendien het arbitragebeding en daarmee de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage geaccepteerd doordat zij zelf de procedures bij de Raad van Arbitrage is gestart. Ook de Raad van Arbitrage lijkt haar bevoegdheid zo te hebben opgevat door te overwegen dat zij bevoegd is omdat dit onbetwist vaststaat tussen partijen, dus hieruit kan ook (stilzwijgende) instemming met bevoegdheid van de Raad van Arbitrage worden afgeleid. De rechtbank heeft de vraag of sprake is van een arbitragebeding bevestigend beantwoord, nu uit de gedragingen van [X] (stilzwijgende) instemming met bevoegdheid van de Raad van Arbitrage kan worden afgeleid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het arbitragebeding met bevoegdheid voor de Raad van Arbitrage geldig is. De vraag of de vorderingen van [X] onder het arbitragebeding vallen heeft de rechtbank eveneens bevestigend beantwoord. Wat betreft de proceskostenveroordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om van het geldende liquidatietarief af te wijken en heeft [X] in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
De grieven van [X] strekken ertoe te betogen dat de vorderingen van [X] niet onder het arbitragebeding vallen.
5.2.
[X] heeft bij
grief 1gesteld dat de gemeente niet is overgegaan tot betaling van het bedrag van € 19.286,76, waartoe de gemeente door de Raad van Arbitrage is veroordeeld. Volgens [X] heeft de gemeente een bedrag van € 15.939,47 verrekend in een financiële schikking tussen de verzekeraar in het kader van een gasincident, maar voornoemd bedrag van € 19.286,76 is door de gemeente onbetaald gelaten en dat heeft niets van doen met het arbitrage geschil, aldus [X] . Het hof oordeelt dat uit randnummer 94 van het scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 in hoger beroep blijkt dat de gemeente heeft erkend dat zij [X] nog een bedrag van € 15.939,47 exclusief btw (€ 19.286,76 inclusief btw) verschuldigd is, tot betaling waarvan de gemeente door de Raad van Arbitrage is veroordeeld. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de gemeente dit bedrag inmiddels aan [X] heeft betaald. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat wie in deze gelijk heeft in deze procedure niet van belang is, nu vaststaat dat de Raad van Arbitrage over dit deel van de vordering heeft geoordeeld en dat de vordering dus onder het arbitragebeding valt, waardoor het hof niet bevoegd is om over deze vordering te oordelen. Grief 1 slaagt niet.
5.3.
Bij
grief 2heeft [X] gesteld dat de gemeente geen eindafrekening heeft ingediend, waartoe zij volgens de RAW-systematiek verplicht is en waaraan de rechtbank niet heeft getoetst. Het hof oordeelt dat in het scheidsrechterlijk vonnis van 3 februari 2022 in hoger beroep onder randnummer 22 is geoordeeld: ‘
Een en ander betekent dat de vordering ter zake van de gestelde eindafrekening te zijner tijd slechts kan worden afgewezen.’ De Raad van Arbitrage heeft voor recht verklaard ‘
(…) dat opdrachtgeefster [de gemeente; hof] op grond van het raambestek en inschrijving van aanneemster [ [X] ; hof] volledig met aanneemster heeft afgerekend, behoudens een resterend bedrag van € 15.939,47 exclusief btw waarvoor door aanneemster nog geen factuur is verzonden;’ Hiermee heeft de Raad van Arbitrage een finaal oordeel gegeven over de eindafrekening tussen partijen. De vordering valt derhalve onder het arbitragebeding, waardoor het hof niet bevoegd is om over deze vordering te oordelen. Grief 2 slaagt niet.
5.4.
Bij
grief 3,
grief 4, grief 6en
grief 7heeft [X] – zakelijk weergegeven – gesteld dat de rechtbank geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar het standpunt van de gemeente dat de vordering van [X] van € 46.488,50 exclusief btw in verband met stagnatiekosten een ‘duidelijk uitvloeisel’ is van de overeenkomst. [X] heeft deze vordering gebaseerd op een interne e-mail van de gemeente van 29 januari 2014. Met verwijzing naar producties 5 en 6 bij dagvaarding in eerste aanleg heeft [X] gesteld dat sprake is van kosten buiten de overeenkomst. Met
grief 5heeft [X] – samengevat weergegeven – gesteld dat de verklaring voor recht van de Raad van Arbitrage dat er tussen partijen geen andere overeenkomsten zijn alleen betrekking heeft op het verstrekken van deelopdrachten. Het hof oordeelt dat de Raad van Arbitrage een verklaring voor recht heeft uitgesproken dat er geen andere overeenkomsten tussen partijen tot stand zijn gekomen, anders dan de overeenkomst waarop het arbitragebeding van toepassing is. Deze verklaring voor recht heeft niet alleen betrekking op het verstrekken van deelopdrachten, zoals door [X] gesteld. De gemeente heeft de e-mail van 29 januari 2014 destijds opgesteld vanwege het geschil tussen partijen op grond van de overeenkomst, waardoor deze een uitvloeisel is van de overeenkomst. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [X] onvoldoende heeft onderbouwd dat de vordering in verband met stagnatiekosten niet onder de overeenkomst valt, maar onder een andere, losse overeenkomst waarop het arbitragebeding niet van toepassing is. Voornoemde grieven falen dan ook.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat
grief 8een zogenaamde veeggrief is om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Deze behoeft geen zelfstandige bespreking.
5.6.
[X] heeft in hoger beroep aangeboden bewijs te leveren van haar stellingen, in het bijzonder door het horen van getuigen. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij gaat.
5.7.
De grieven treffen geen doel. Bij deze uitkomst hoeft het hof geen kennis te nemen van de producties 16 en 17, die ontbraken bij de memorie van grieven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [X] wordt in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 2.135,00 aan verschotten, € 4.426,00 aan salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. van der Burg, W. Aardenburg en W.J.J Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.