ECLI:NL:GHAMS:2025:469

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23-002948-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake telen van hennepplanten met strafmatiging wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte was beschuldigd van het telen van 988 hennepplanten. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de politie onrechtmatig het pand had betreden, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de vereisten van de wet. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 170 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002948-22
Datum uitspraak: 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-104726-22 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats],
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen die in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid Sv naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat;
  • de laatste alinea op pagina 7 en de eerste twee alinea’s op pagina 8 van het vonnis (beginnend met
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de politie op 19 augustus 2021 het pand aan de [adres 2] onrechtmatig is binnengetreden, vanwege het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een overtreding van de Opiumwet zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Opiumwet. Om die reden is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De enige passende reactie is bewijsuitsluiting van het resultaat dat door het verzuim is verkregen, te weten de aangetroffen hennepplantage, aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt vast dat het verweer van de raadsvrouw niet voldoet aan de in de jurisprudentie geformuleerde vereisten, nu de in artikel 359a Sv genoemde factoren onvoldoende zijn besproken. Het door de raadsvrouw genoemde belang van de verdachte dat zou zijn geschonden door het gestelde vormverzuim c.q. het daardoor veroorzaakte nadeel, te weten dat de hennepkwekerij niet zou zijn ontdekt als er niet onrechtmatig was binnengetreden, kan naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verweer behoeft daarom geen verdere bespreking.
Het hof heeft ambtshalve vastgesteld dat sprake was van rechtmatig binnentreden.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. Hij heeft daarbij gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en een eventueel op te leggen taakstraf te matigen dan wel deels voorwaardelijk op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van recidive, dat de verdachte zijn leven op de rit heeft en dat de redelijke termijn is overschreden. De verdachte heeft werk en zorgt voor zijn vrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 988 hennepplanten. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en gaat deze vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals financiële en fiscale delicten en andere delicten, waaronder geweldsdelicten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans bij hennepkwekerijen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt in het geval van een hennepkwekerij met 500 tot 1.000 hennepplanten als vertrekpunt een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur twee maanden genoemd.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep met ruim drie maanden is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een taakstraf van 180 uren passend en geboden maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 170 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
170 (honderdzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. B.E. Dijkers en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2025.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.