In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, de vader van een leerplichtige dochter, werd beschuldigd van het niet inschrijven van zijn dochter op een school in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 13 december 2022, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De verdediging voerde aan dat er op grond van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet van rechtswege een vrijstelling was ontstaan van de inschrijvingsplicht. Het hof oordeelde echter dat de kennisgeving voor de vrijstelling onvoldoende was gemotiveerd en dat de verdachte niet had voldaan aan zijn verplichtingen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor het niet inschrijven van zijn dochter. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.