3.3.Met deze grief richt de VvE zich tegen overweging 13 van de bestreden beschikking. De VvE heeft bij deze grief geen belang, omdat de kantonrechter in de gewraakte overweging slechts een onderdeel van het verweer van de VvE heeft willen weergeven. Het betreft hier niet een (een of meer van de gegeven beslissingen) dragende overweging.
Grief 2 in het principale hoger beroep en grief 2 in het incidentele hoger beroep (besluiten vaststelling jaarrekening over 2020, vaststelling begroting voor 2022 en decharge van het bestuur over 2020)
3.4.1.Deze grieven houden in dat de kantonrechter bij de bestreden beschikking (in zaak EA 21-490) ten onrechte de besluiten van de VvE van 29 juni 2021 tot vaststelling van de jaarrekening over 2020, de begroting voor 2022 en de decharge van het bestuur over 2020 heeft vernietigd (grief van de VvE), respectievelijk (in zaak EA 21-577) ten onrechte het besluit van de VvE van 12 augustus 2021 tot vaststelling van de begroting voor 2022 niet heeft vernietigd (grief van [geïntimeerden] ).
3.4.2.De kantonrechter heeft ter zake als volgt geoordeeld:
“18. (…) Met betrekking tot het vaststellen van de jaarrekening 2020 voert de VvE aan dat deze de financiële situatie van de VvE aan het eind van het jaar toont, die mede wordt bepaald door een vordering van € 2.490,77 van de VvE op [geïntimeerden] wegens ‘achterstand’.
19. Dit betreft de afrekening over 2019, die [geïntimeerden] onbetaald hebben gelaten, omdat zij het daarmee niet eens zijn. [geïntimeerden] hebben onbetwist betoogd dat de afrekening over 2019 deel uitmaakt van het geschil dat onderwerp is van een procedure tussen partijen die thans stil ligt in verband met het ingestelde hoger beroep [in een andere zaak; hof].
20. De kantonrechter is van oordeel dat de jaarrekening over 2020 alleen al daarom niet kan worden vastgesteld en het bestuur niet kan worden gedéchargeerd. Dat betekent dat ook de begroting voor 2022 niet kan worden vastgesteld. Het verzoek tot vernietiging van deze besluiten is daarom toewijsbaar.”
3.4.3.Op het verzoek van [geïntimeerden] (in zaak EA 21-577) tot vernietiging van het door de VvE op de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluit tot vaststelling van de begroting voor 2022 heeft de kantonrechter, zoals onder 3.1.2 vermeld, niet beslist. De reden daarvoor zal zijn dat zij heeft aangenomen dat de VvE de begroting voor 2022 (al) op de vergadering van 29 juni 2021 heeft vastgesteld. Op die vergadering is echter besloten een gewijzigde begroting voor 2022 in een volgende vergadering ter goedkeuring voor te leggen. Dat is op de ALV van 12 augustus 2021 (agendapunt 3) ook gebeurd, en toen is de begroting voor 2022 vastgesteld. De kantonrechter heeft dus in zaak EA 21-490 een non-existent besluit vernietigd en in zaak EA 21-577 (om voormelde reden) niet beslist op het verzoek van [geïntimeerden] het in de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluit tot vaststelling van de begroting voor 2022 te vernietigen. Overigens was de in de ALV van 12 augustus 2021 voorliggende begroting voor 2022 gewijzigd ten opzichte van die welke op de ALV van 29 juni 2021 voorlag.
3.4.4.Met de VvE is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat niet vaststaat dat een in de jaarrekening over 2020 opgenomen vordering terecht is, niet impliceert dat die vordering niet in de jaarrekening kan/mag worden opgenomen. Dit wordt niet anders indien het, zoals hier, een vordering op een van de leden, [geïntimeerden] , betreft. Uitgangspunt is immers dat de (meerderheid van de) VvE van mening is dat de VvE per ultimo 2020 een vordering op [geïntimeerden] had van € 2.490,77. Om die reden moet die vordering in de jaarrekening over 2020, die immers een getrouw beeld moet geven van de rechten en verplichtingen van de VvE (zoals zij die ziet), worden opgenomen. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat in rechte kan blijken dat de litigieuze vordering ongegrond is. De kantonrechter heeft dus ten onrechte op de enkele grond dat de vordering van de VvE op [geïntimeerden] van € 2.490,77 niet vaststaat, geoordeeld dat de (ten dele vermeende) besluiten tot vaststelling van de jaarrekening over 2020, de begroting voor 2022 en de decharge van het bestuur over 2020 moeten worden vernietigd.
3.4.5.[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg ook aangevoerd dat de hier aan de orde zijnde besluiten moeten worden vernietigd, omdat in de jaarrekening over 2020 additionele diensten ter grootte van € 8.896,52 zijn opgenomen die hoofdzakelijk bestaan uit advocaatkosten. Zij stellen dat van hen in redelijkheid niet verlangd kan worden een bijdrage te leveren aan die kosten, omdat zij door de stichting keer op keer in de positie worden gedwongen te procederen: voormelde kosten mogen hun niet worden doorbelast in de vorm van een extra ledenbijdrage, zo menen zij. Het hof oordeelt op dit punt als volgt.
3.4.6.Uit een overzicht op bladzijde 9 van de jaarrekening over 2020 blijkt hoe het bedrag van € 8.896,52 wegens ‘additionele diensten’ is samengesteld. Het had op de weg van [geïntimeerden] gelegen per post aan te geven waarom de desbetreffende kosten niet ten laste van de VvE mogen worden gebracht en zij daaraan dus geen bijdrage behoeven te leveren. Dit hebben zij echter, ook in hoger beroep, niet gedaan. Indien en voor zover zij stellen dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op juridische kosten in verband met de hierna (3.6.1 e.v.) te bespreken (illegale) overkapping van de [naam 1] in het gebouw, merkt het hof op dat dit niet blijkt uit voormeld overzicht. Allereerst wordt die kwestie behandeld door [naam 2] Advocaten (hierna: [naam 2] ) en heeft slechts een bedrag van € 2.366,92 betrekking op kosten van dat advocatenkantoor. Daarnaast blijkt uit de omschrijving ‘bodemprocedure’ niet dat deze kosten met deze overkapping te maken hebben en komt het bedrag met geen van de door [naam 2] ter zake aan de stichting verzonden facturen overeen. Daar komt nog bij dat uit de agendapunten 6 en 7 voor de ALV van 29 juni 2021 blijkt dat (pas) op die vergadering zou worden besloten over het inschakelen van juridische bijstand voor de VvE ter zake. Omdat [geïntimeerden] , ten slotte, niet hebben betwist dat de VvE in 2020 daadwerkelijk een bedrag aan additionele diensten van in totaal € 8.896,52 heeft betaald, is dit bedrag terecht in de jaarrekening over dat jaar opgenomen. Gezien het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 4 van het splitsingsreglement, valt niet in te zien waarom het mede als gevolg daarvan ontstane exploitatietekort van de VvE over 2020 van € 9.374,69 niet op de leden, onder wie [geïntimeerden] , zou mogen worden verhaald.
3.4.7.De slotsom is dat de grief van de VvE slaagt en dat de onderhavige (ten dele vermeende) verzoeken van [geïntimeerden] in zaak EA 21-490 ten onrechte zijn toegewezen. Gezien al het voorgaande bestaat er geen aanleiding het op de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluit tot vaststelling van de begroting voor 2022 te vernietigen. De grief van [geïntimeerden] faalt daarom.
Grief 1 in het incidentele hoger beroep (debiteurenbeheer)
3.5.1.Met deze grief komen [geïntimeerden] op tegen de afwijzing van hun verzoek (in zaak EA 21-490) het door de ALV op 29 juni 2021 genomen besluit met betrekking tot het debiteurenbeheer te vernietigen.
3.5.2.De kantonrechter heeft dienaangaande als volgt geoordeeld:
“21. Ten aanzien van het agendapunt “Debiteurenbeheer” wordt overwogen dat dit niet gaat over de juistheid van de vordering die de VvE op [geïntimeerden] stelt te hebben, maar over de wijze waarop eventuele achterstallige maandelijkse bijdragen zullen worden geïnd. Daarin kan de kantonrechter geen onredelijkheid zien, zodat het verzoek om dit besluit te vernietigen zal worden afgewezen.”
3.5.3.[geïntimeerden] zien bij hun inhoudelijke bezwaren tegen dit besluit over het hoofd dat het, wat daarover ter zitting in hoger beroep ook namens de VvE is verklaard, alléén betrekking heeft op de maandelijkse bijdrage en niet op (pretense) vorderingen van de VvE op haar leden in het algemeen, in welk geval de grief gegrond zou zijn geweest. Tegen een besluit waarbij de maandelijkse bijdrage wordt gewijzigd kunnen de leden van de VvE, dus ook [geïntimeerden] , op de bij de wet bepaalde wijze in het geweer komen als zij het daarmee niet eens zijn. Echter, zolang een dergelijk besluit niet in rechte is vernietigd (of nietig verklaard), dient van de geldigheid daarvan te worden uitgegaan. Tegen deze achtergrond is het besluit om voor de maandelijkse bijdrage geen facturen te versturen, de desbetreffende vordering (na een schriftelijke herinnering) aan een incassobureau uit handen te geven en de kosten daarvan op de debiteur te verhalen, niet in strijd met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd ten aanzien van de vraag hoe de bij de VvE betrokken personen zich jegens elkaar moeten gedragen (vgl. artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Om die reden is het besluit niet op grond van artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub b BW vernietigbaar.
3.5.4.Voorts menen [geïntimeerden] dat het besluit vernietigbaar is op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub a BW: strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. [geïntimeerden] hebben echter niet duidelijk gemaakt – en het hof ziet ook niet – welke wettelijke of statutaire bepaling(en) de VvE hier heeft geschonden. Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat het hun voor de vergadering toegezonden machtigingsformulier geen melding maakt van het op dit punt te nemen besluit en dat hun dus niet (expliciet) de mogelijkheid is geboden om daartegen te stemmen, maar dat doet er niet aan af dat vaststaat dat het onderhavige besluit op de vergadering van 29 juni 2021 is genomen, ook als [geïntimeerden] geacht moeten worden daartegen te hebben gestemd. Dit verzuim van de VvE kan daarom niet leiden tot vernietiging van het onderhavige besluit, op welke grond dan ook. Hierbij dient, ten slotte, te worden bedacht dat het onderhavige onderwerp op de agenda stond en [geïntimeerden] voor de vergadering zijn uitgenodigd.
3.5.5.De conclusie is dat de grief faalt.
Grief 3 in het principale hoger beroep (goedkeuring van de declaratie van € 23.317,11 wegens kosten van juridische procedures in verband met het glazen dak van de [naam 1] en vaststelling van een extra ledenbijdrage tot dat bedrag)
3.6.1.Met deze grief keert de VvE zich tegen de beslissing van de kantonrechter (in zaak EA 21-577) waarbij vernietigd zijn de op de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluiten met betrekking tot de agendapunten 6 en 7, te weten het goedkeuren van de op een bedrag van € 23.317,11 sluitende declaraties met betrekking tot de juridische kosten van de procedure met de gemeente omtrent het glazen dak/de overkapping van de in het gebouw aanwezige [naam 1] (besluit 5) en het vaststellen van een extra ledenbijdrage ter grootte van dat bedrag, naar rato op de leden te verhalen (besluit 6). De VvE betoogt, kort gezegd, dat zij recht en (eigen) belang heeft om zich te verweren tegen het standpunt van de gemeente dat de overkapping onrechtmatig/illegaal is aangebracht, en daartoe kosten te maken, en dat de desbetreffende besluiten daarom ten onrechte zijn vernietigd.
3.6.2.De kantonrechter heeft ter zake als volgt overwogen:
“22. Het eerste geschilpunt dat zal worden beoordeeld is de vraag of de VvE in redelijkheid juridische kosten heeft gemaakt om te voorkomen dat de gemeente (hier en hierna: de gemeente [plaats] ; hof) handhavend zou optreden tegen de [naam 1] in het pand. Uit de stellingen van [geïntimeerden] blijkt dat zij in het kader van het onderzoek naar de fundering van het pand tot de ontdekking kwamen dat de [naam 1] zonder vergunning was aangebracht. Zij hebben op 18 oktober 2018 een handhavingsverzoek bij de gemeente (…) ingediend, dat zij bij brief van 1 maart 2019 weer hebben ingetrokken. Bij brief van 5 maart 2019 heeft de gemeente aan de Stichting laten weten dat de overkapping van de patio van de woning niet de legale situatie is. De Stichting dient ofwel te proberen de situatie te legaliseren ofwel de oude toestand van een niet-overdekte patio te herstellen. De gemeente zal niet handhavend optreden, nu het handhavingsverzoek is ingetrokken, maar zij wijst erop dat de situatie illegaal is.
23. Aan de VvE kan worden toegegeven dat de [naam 1] , legaal of illegaal, het dak van het gebouw vormt ter plaatse van de patio en als zodanig behoort tot de gemeenschappelijke buitenschil, waarvan de kosten van onderhoud door de leden van de VvE naar verhouding tot hun aandeel in de gemeenschap moeten worden gedragen. Dat betekent echter niet dat de VvE een belang heeft om à raison van € 23.317,11 kosten van juridische bijstand te maken om de gemeente (…) te bewegen de [naam 1] te legaliseren. Slechts de Stichting als rechthebbende op het appartement waarvan de [naam 1] deel uitmaakt zou daarbij belang kunnen hebben, al lijkt dat belang niet dringend nu de gemeente gezien de hiervoor onder 22. genoemde brief niet zal handhaven zolang de Stichting eigenaar van het appartementsrecht is.
24. Dat betekent dat het verzoek tot vernietiging van de daarmee samenhangende besluiten 6. en 7. (bedoeld wordt: de besluiten 5 en 6 naar aanleiding van de agendapunten 6 en 7; hof) op de ALV van 12 augustus 2021 zal worden toegewezen. (…)”
3.6.3.Het hof stelt voorop dat uit het verweer van [geïntimeerden] tegen de onderhavige grief blijkt dat zij beogen incidenteel te appelleren tegen het feit dat de kantonrechter, overigens zonder dat te hebben gemotiveerd, hun (in zaak EA 21-490) gedane verzoek tot vernietiging van het op de ALV van 29 juni 2021 genomen besluit tot het inschakelen van juridische hulp ter zake (besluit 7) heeft afgewezen.
3.6.4.Als bijlagen bij de agenda van de ALV van 12 augustus 2021 zijn declaraties van [naam 2] ten belope van in totaal € 23.317,11 gevoegd. Al deze declaraties zijn gericht aan de stichting (die dus de opdrachtgever van [naam 2] was) en hebben dus betrekking op in opdracht van de stichting verrichte werkzaamheden. Op een post van € 45,83 na zijn al deze werkzaamheden bovendien vóór de ALV van 29 juni 2021 verricht. Naar het oordeel van het hof bestaat er geen goede grond waarom de VvE deze door de stichting zonder vooroverleg met haar (en met haar andere lid [geïntimeerden] ) gemaakte kosten voor haar rekening zou nemen, omdat het onder 3.6.3 genoemde besluit van 29 juni 2021 inhoudt dat de kosten op basis van nacalculatie zullen worden vastgesteld en de onderhavige kosten toen (behalve het bedrag van € 45,81) al waren gemaakt en (behoudens de rekening van [naam 2] van 1 juli 2021), vaststonden. Nog belangrijker evenwel is dat [geïntimeerden] onweersproken hebben gesteld dat de gemeente niet de VvE maar de stichting als eigenares van het desbetreffende appartement heeft aangeschreven en aan de stichting bovendien heeft laten weten vooralsnog niet handhavend te zullen optreden. Het staat de stichting natuurlijk vrij om te bepalen of zij in verband met mogelijke problemen met haar rechtsopvolgers nu al kosten in verband met deze kwestie wil maken, maar er bestaat – anders dan de VvE meent – geen reden te veronderstellen dat de VvE, als zij thans deze kosten niet voor haar rekening neemt en de gemeente alsnog tot handhaving zou besluiten, met succes door een of meer appartementseigenaren op grond van artikel 5:126 lid 1 BW zal kunnen worden aangesproken wegens het schenden van haar wettelijke beheersaak. Aangezien als gevolg van de onderhavige op de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluiten [geïntimeerden] als lid van de VvE moeten bijdragen aan deze nodeloos door de VvE op zich genomen kosten, zijn de onderhavige besluiten terecht (kennelijk) op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigd. Gezien het voorgaande bestaat er tevens grond het op de ALV van 29 juni 2021 genomen besluit tot het inschakelen van juridische hulp ter zake alsnog te vernietigen.
3.6.5.De conclusie is dat de grief van de VvE faalt en de impliciete incidentele grief van [geïntimeerden] succes heeft.
Grief 4 in het principale hoger beroep (de besluiten tot het vaststellen van eigen bijdragen van de leden ter grootte van € 12.000,00, € 10.000,00 en € 5.000,00)
3.7.1.Deze grief houdt in dat de kantonrechter (in zaak EA 21-577) de besluiten op de ALV van 12 augustus 2021 tot het vaststellen van extra bijdragen, naar rato bij de leden te incasseren, ter grootte van € 12.000,00, € 10.000,00 en € 5.000,00, ten onrechte heeft vernietigd.
3.7.2.De kantonrechter heeft op dit punt als volgt overwogen:
“Het zelfde lot (als de onder 3.6.1 e.v. besproken besluiten; hof) treft de besluiten onder 8., 9. en 10. (bedoeld wordt: de besluiten 7, 8 en 9 naar aanleiding van de agendapunten 8, 9 en 10; hof) nu het daar onbetwist gaat om aanzuivering van het vermogen van de VvE omdat zij juridische kosten heeft gemaakt in kwesties waarin [geïntimeerden] in het gelijk zijn gesteld. Het gaat dan niet aan dat [geïntimeerden] aan die kosten zouden moeten bijdragen”.
Extra bijdrage van € 12.000,00
3.7.3.De VvE voert aan dat het hier – anders dan de kantonrechter heeft overwogen – niet alleen gaat om een aanzuivering van het saldo vanwege juridische kosten, maar ook om bijvoorbeeld beheer- en administratiekosten. Zij heeft echter nagelaten te concretiseren welk deel van de onderhavige extra bijdrage op laatstbedoelde kosten betrekking heeft. Evenmin heeft zij duidelijk gemaakt door welke juridische kosten precies het aan te zuiveren tekort is ontstaan. Reeds hierom acht het hof de grief op dit punt onvoldoende toegelicht, zodat deze in zoverre faalt.
Extra bijdragen van € 10.000,00 en € 5.000,00
3.7.4.Deze posten kunnen tezamen worden besproken. De VvE stelt terecht dat het bij deze posten – anders dan de kantonrechter heeft overwogen – niet gaat om aanzuivering van haar vermogen in verband met door haar van [geïntimeerden] verloren procedures, maar om nog te maken juridische kosten in verband met twee zaken. De eerste betreft het door de VvE ingestelde hoger beroep tegen tussen haar en onder anderen [geïntimeerden] gewezen vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2020 en 21 april 2021. Dit hof heeft bij arrest van 16 mei 2023 deze vonnissen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en andere beslissingen gegeven. Daarbij heeft het geoordeeld (overweging 6) dat [geïntimeerden] grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Naar het hof ambtshalve bekend is heeft de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 6 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1809) voormeld arrest vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Den Haag verwezen. De tweede zaak betreft zaak EA 21-490, waarin [geïntimeerden] , anders dan zij wensten, in dit hoger beroep slechts ten dele gelijk hebben gekregen. 3.7.5.Ongeacht hoe in de eerste zaak verder zal worden beslist en of het hoger beroep in de tweede zaak na het arrest van de Hoge Raad nog een vervolg zal krijgen, op grond van de gang van zaken in beide zaken kan niet worden gezegd dat de VvE (met de stichting in haar kielzog) alleen maar zinloos en onnodig aan het procederen is, zoals [geïntimeerden] in hun verweer tegen de grief betogen. Bij deze stand van zaken is het niet in strijd met het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW (of anderszins) dat de VvE kosten in verband met deze procedures maakt en daartoe tot extra bijdragen van de leden besluit. De in de besluiten gekozen voorschotbedragen van € 10.000,00 respectievelijk € 5.000,00 acht het hof niet bovenmatig. Bij dit alles dient te worden bedacht dat, indien de VvE (uiteindelijk) van de rechter gelijk krijgt, een kostenveroordeling ten laste van [geïntimeerden] zal terugvloeien in haar kas en, als zij ongelijk krijgt, denkbaar is dat [geïntimeerden] van een kostenveroordeling van de VvE worden uitgesloten, zoals de kantonrechter bij de bestreden beschikking ook heeft gedaan.
3.7.6.De grief is daarom ten aanzien van deze twee besluiten gegrond en het hof zal de vernietiging ervan ongedaan maken.
Grief 3 in het incidentele hoger beroep (extra bijdrage van € 45.500,00 wegens onderhoud)
3.8.1.Deze grief is gericht tegen de afwijzing van het verzoek van [geïntimeerden] (in zaak EA 21-577) om het op de ALV van 12 augustus 2021 genomen besluit tot vaststellen van een extra bijdrage van € 45.500,00 voor onderhoud te vernietigen. De kantonrechter heeft op dit punt in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
“25 (…) [geïntimeerden] stellen dat de VvE niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hier noodzakelijke kosten betreft. Zij hebben echter niet weersproken dat het pand in 2013 voor het laatst aan de buitenzijde is geschilderd, zodat het daarvoor de hoogste tijd lijkt. Overigens hebben zij alleen gesteld dat de voorgenomen werkzaamheden niet strikt noodzakelijk zijn. Dat is geen relevant criterium. Kenmerk van goed beheer van onroerend goed is, dat onderhoud wordt uitgevoerd voordat het strikt noodzakelijk is. [geïntimeerden] hebben geen concrete bezwaren aangevoerd tegen de begrote kosten van deze werkzaamheden, die de kantonrechter in het belang van het behoud van het pand bepaald aangewezen voorkomen. Het verzoek tot vernietiging van deze onderdelen zal worden afgewezen.”
3.8.2.Tussen partijen staat vast – en het blijkt ook uit de desbetreffende notulen – dat het schilderwerk in een ALV van 7 maart 2018 aan de orde is geweest, dat de vergadering toen akkoord is gegaan met een offerte van [bedrijf 2] ter grootte van € 12.808,00 exclusief btw en dat toen tevens is besloten dat een en ander zou worden gefinancierd door middel van een eenmalige eigen bijdrage van de leden. Ook staat vast dat deze werkzaamheden niet zijn verricht en dat daarvoor geen opdracht is gegeven. [geïntimeerden] stellen in de toelichting op de grief echter tevens dat zij in verband hiermee reeds een eenmalige eigen bijdrage hebben voldaan. Onduidelijk is echter welke consequenties zij daaraan verbinden. Wat daarvan verder zij, deze stelling is door de VvE betwist en [geïntimeerden] hebben daarvan bewijs overgelegd noch aangeboden, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.
3.8.3.Verder betwisten [geïntimeerden] (op onderdelen) de noodzaak en de omvang van de begrote kosten voor de uit te voeren werkzaamheden. Zij hadden deze argumenten tegen het te nemen besluit echter vóór of op de ALV van 12 augustus 2021 aan de VvE kenbaar kunnen en moeten maken. Omdat zij dat niet hebben gedaan en de VvE – en de stichting – destijds dus niet hebben kunnen kennisnemen van die argumenten, valt niet in te zien waarom het onderhavige besluit op die ALV niet kon worden genomen en thans zou moeten worden vernietigd. De door [geïntimeerden] in hun verweerschrift in hoger beroep geïncorporeerde offerte van [bedrijf 3] leidt niet tot een ander oordeel.
3.8.4.De conclusie is dat de grief geen succes heeft.
Grieven 5 en 6 in het principale hoger beroep (proceskosten eerste aanleg)
3.9.1.De grieven houden in dat de kantonrechter bij de bestreden beschikking (in beide zaken) ten onrechte de VvE in plaats van [geïntimeerden] in de proceskosten heeft verwezen (grief 5) en daarbij bovendien [geïntimeerden] heeft uitgezonderd van de uit die kostenveroordeling voor de VvE voortvloeiende betalingsverplichting (grief 6).
3.9.2.Gezien al hetgeen met betrekking tot de andere grieven is overwogen, moeten partijen als in eerste aanleg over en weer ten dele in het ongelijk gesteld worden aangemerkt en zal het hof de kosten van dat geding tussen hen compenseren als na te melden. Grief 5 is daarom ten dele gegrond en faalt voor het overige, terwijl de VvE als gevolg hiervan geen belang heeft bij een behandeling van grief 6.
Overige grieven in het principale hoger beroep
3.10.1.Met grief 7 keert de VvE zich tegen de onder 3.14.1 te citeren overweging van de kantonrechter, waarin zij, kort gezegd, een negatief oordeel over (de handelwijze van) de stichting heeft gegeven.
3.10.2.Bij een bespreking van deze grief heeft de VvE geen belang, omdat deze overweging niet haar, maar de stichting betreft. Deze overweging kan dan ook, anders dan de VvE meent, niet tussen haar en [geïntimeerden] gezag van gewijsde verkrijgen. Ten overvloede wijst het hof op hetgeen onder 3.14.4, tweede volzin, zal worden overwogen.
3.10.3.De grieven 8 en 9 zijn gericht tegen het dictum van de bestreden beschikking en missen zelfstandige betekenis. Dat neemt niet weg dat vanwege het geheel of gedeeltelijk slagen van de grieven 2, 4 en 5 in het principale hoger beroep de desbetreffende onderdelen van het dictum niet in stand kunnen blijven.
Diversen: bewijsaanbod, conclusie, kosten van het hoger beroep
3.11.1.Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien juist, tot andere beslissingen dan hiervoor gegeven zouden kunnen leiden. Hun bewijsaanbiedingen worden daarom van de hand gewezen.
3.11.2.Het hof zal vanwege de gegrondheid van de grieven 2, 4 en 5 in het principale hoger beroep en van de impliciete incidentele grief de bestreden beschikking op onderdelen vernietigen en opnieuw rechtdoen als in het dictum te melden. Voor het overige zal die beschikking worden bekrachtigd.
3.11.3.Omdat partijen ten aanzien van zowel het principale- als het incidentele hoger beroep over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de desbetreffende kosten tussen hen compenseren als na te melden.
in zaak 200.319.440/01 voorts:
Relevantie van de beslissingen in zaak 200.319.346/01