ECLI:NL:GHAMS:2025:349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
200.342.648/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige tussen ouders na beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak gaat het om het gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], die 10 jaar oud is. De rechtbank Amsterdam heeft op 10 april 2024 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader een dwangsom van €500,- is opgelegd voor iedere keer dat hij [minderjarige] op de dagen dat zij bij de moeder is, van school ophaalt. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft op 19 juni 2024 hoger beroep ingesteld. De moeder heeft op 17 september 2024 een verweerschrift ingediend met een verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Tijdens de zitting op 6 december 2024 is gebleken dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om nader onderzoek te verrichten naar de situatie. Het hof heeft op 11 februari 2025 besloten dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen en heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar het gezag en de zorgregeling. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 17 augustus 2025, met het verzoek aan de Raad om uiterlijk vier weken voor die datum schriftelijk rapport uit te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.648/01
zaaknummer rechtbank: C/13/673357 / FA RK 19-6149 (HH/WvL)
beschikking van de meervoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. C.H.C. Houben te Leiden,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. I. Vledder te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (10 jaar) en de zorg-/omgangsregeling (hierna: zorgregeling) tussen [minderjarige] en de ouders.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 10 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. Ook heeft de rechtbank een (definitieve) zorg- (en vakantie/feestdagen-) regeling bepaald. De rechtbank heeft voorts aan de vader een dwangsom van € 500,- opgelegd voor iedere keer dat hij [minderjarige] op de dagen dat zij conform de zorgregeling bij de moeder is van school ophaalt tot een maximum van €10.000,- is bereikt.
De vader is het daar niet mee eens en wil het gezag samen met de moeder blijven uitoefenen. Ook is hij het niet eens met het opleggen van de dwangsom. De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank over het gezag, maar wil dat de zorgregeling wordt aangepast.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 19 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 17 september 2024 een verweerschrift met daarbij een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 31 oktober 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 september 2024, met bijlagen (stukken eerste aanleg);
- een bericht met bijlagen van de zijde van de moeder van 6 november 2024 (m.b.t. het horen van [minderjarige] );
- een bericht van de zijde van de moeder van 25 november 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 26 november 2024 met bijlagen.
2.5
Ter zitting in hoger beroep heeft de voorzitter melding gemaakt van een brief van de Blijf Groep [plaats] van 4 december 2024 die op 5 december 2024, één dag voor de zitting, is binnengekomen. Ter zitting heeft de advocaat van de vader bezwaar gemaakt tegen toevoeging aan het dossier van deze brief, aangezien hij niet van de inhoud daarvan heeft kunnen kennisnemen en zich niet heeft kunnen voorbereiden op een reactie daarop. Nu dit stuk niet door de advocaat van de moeder is ingediend, maar rechtstreeks van de Blijf Groep is ontvangen, mede gelet op de omstandigheid dat alleen het hof deze brief heeft ontvangen en deze bovendien niet binnen de 10-dagen termijn is ingediend, zal het hof dit stuk buiten het dossier laten.
2.6
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.7
De zitting heeft op 6 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats B] .
3.2
De ouders hebben van 2002 tot en met september 2016 een affectieve relatie gehad.
3.3
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.4
Bij beschikking van 14 maart 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
3.5
Tot de bestreden beschikking verbleef [minderjarige] conform de (voorlopige) zorgregeling (bepaald bij beschikking van de rechtbank van 28 april 2021) om de week van woensdag uit school tot woensdag naar school bij de vader en vervolgens van woensdag uit school tot woensdag naar school bij de moeder.
Bij de bestreden beschikking is deze voorlopige zorgregeling gewijzigd in een definitieve zorg- en vakantieregeling in die zin dat de tevens de volgende bepalingen gelden:
- Er is een FaceTime moment met de andere ouder op zondagochtend om 11.00 uur;
- er wordt niet gebeld, ge-smst of geappt tussen de ouders en/of met [minderjarige] ;
- er wordt niet geluncht met [minderjarige] door de op dat moment niet verzorgende ouder;
- het is de vader verboden om [minderjarige] op te halen van school in de periode dat [minderjarige] door de moeder wordt verzorgd;
- in de periode dat [minderjarige] door de vader wordt verzorgd, heeft de moeder geen contact met [minderjarige] (behoudens het FaceTime moment) en in de periode dat [minderjarige] door de moeder wordt verzorgd, heeft de vader geen contact met [minderjarige] (behoudens het FaceTime moment);
- opvang kan plaatsvinden door grootouders als [minderjarige] bij de moeder is;
- er dient met respect te worden gesproken over de andere ouder;
- er worden aan [minderjarige] en anderen geen beloften gedaan die gevolgen hebben voor de situatie bij de andere ouder;
- iedere ouder moet en mag zich alleen bezighouden met de eigen thuissituatie;
- [minderjarige] mag niet worden belast met hoe de afscheidnemende ouder zich voelt of, bij het niet zien, het missen van [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. Ook heeft de rechtbank een definitieve zorgregeling en een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld (zie hiervoor bij 3.5). De rechtbank heeft tevens bepaald dat de vader een dwangsom van € 500,- verbeurt voor iedere keer dat hij [minderjarige] op de dagen dat zij conform de omgangsregeling bij de moeder is van school ophaalt tot een maximum van €10.000,- is bereikt.
De rechtbank heeft haar beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, als gevolg waarvan gezien art. 1:253p, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het eenhoofdig gezag van de moeder daags na de verzending van de beschikking is aangevangen.
In principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd en het inleidende verzoek van de moeder om het gezag over [minderjarige] alleen uit te oefenen, alsnog af te wijzen. Ook verzoekt de vader – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat hij een dwangsom van € 500,- verbeurt voor iedere keer dat hij [minderjarige] op de dagen dat zij conform de zorgregeling bij de moeder is van school ophaalt tot een maximum van €10.000,- is bereikt.
4.3
De moeder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen, heeft afgewezen en haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen in die zin dat:
- De vader enkel om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school [minderjarige] heeft;
- de vader geen contact heeft met [minderjarige] in de overige tijd;
- de vader [minderjarige] niet ophaalt van school, hockey en andere plekken op de dagen van de moeder;
- de vakantieregeling te beperken;
- de vader een dwangsom verbeurt van € 1000,- voor iedere overtreding van de (gewijzigde) zorgregeling.
4.5
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de rechtbank het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen, heeft afgewezen en de moeder niet-ontvankelijk te klaren in incidenteel hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253n BW in samenhang gelezen met artikel 1:251a, eerste en tweede lid, BW volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt, voor zover hier van belang, dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
De beoordeling door het hof
In principaal en incidenteel hoger beroep
5.3
Het hof dient te beoordelen of het gezamenlijk gezag van de ouders moet worden beëindigd, zoals de rechtbank heeft gedaan. Ook dient het hof te beoordelen of de door de rechtbank vastgestelde definitieve omgangsregeling, inclusief dwangsom aan de vader, in het belang van [minderjarige] wenselijk is, dan wel of die zorgregeling in omvang moet worden teruggebracht zoals de moeder verzoekt. Het hof overweegt als volgt.
5.4
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders zijn sinds september 2016 uit elkaar. Vanaf de geboorte van [minderjarige] hebben de ouders gezamenlijk het gezag uitgeoefend. [minderjarige] heeft een goede band met beide ouders. Sinds het uiteengaan van de ouders geldt een evenredige zorgregeling, waarbij [minderjarige] beide ouders evenveel ziet. Verder zijn beide ouders erg betrokken bij het leven van [minderjarige] . De vader is hockeycoach van [minderjarige] en coach van het voetbalteam van [minderjarige] op school. Ook is hij lid van de medezeggenschapsraad op school, klassenouder en begeleidt hij de schooltuintjes. Onder meer deze grote rol van de vader in het leven van [minderjarige] is volgens de moeder illustratief voor de dwingende houding die de vader volgens de moeder ten opzichte van haar heeft, die neerkomt op een vorm van intieme terreur. De zorgen van de moeder hebben er toe geleid dat zij in oktober 2019 een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en voortaan het gezag over [minderjarige] alleen uit te oefenen.
De rechtbank heeft de raad in 2020 verzocht om een onderzoek te verrichten. Uit het raadsonderzoek blijkt dat [minderjarige] tijdens de relatie van de ouders getuige is geweest van spanningen en ruzies tussen de ouders. Door de raad werd in 2020 geconstateerd dat er nog steeds sprake was van spanningen tussen de ouders en dat [minderjarige] hier last van had. De raad achtte het dan ook van groot belang dat de ouders zich beiden zouden inzetten in het kader van een mediationtraject om tot verbetering van de onderlinge communicatie te komen en om zoveel mogelijk rust voor [minderjarige] te creëren. Ook heeft de raad geadviseerd om extra hulp of begeleiding in te zetten voor [minderjarige] . Zo heeft de raad onder meer een traject bij De Blauwe Beer (coaching van ouders en kind bij echtscheiding) aangeraden, waarvoor de ouders zelf een aanmelding konden doen.
Naar aanleiding van het raadsrapport heeft de rechtbank de beslissing aangehouden om de ouders de gelegenheid te geven het traject bij de Blauwe Beer in gang te zetten. Uit het rapport van de Blauwe Beer van 6 september 2021 blijkt dat het niet is gelukt om samen met de ouders een vorm van ouderschap te vinden die het beste past bij [minderjarige] . Vanwege het stopzetten van het traject bij de Blauwe Beer heeft de rechtbank in mei 2022 een bijzondere curator benoemd voor [minderjarige] , te weten mr. B.M.H. Vosbergen. Uit het verslag van de bijzondere curator van 8 februari 2023 blijkt dat sprake is van een onevenwichtig ouderschap, waardoor de belangen van [minderjarige] in het geding komen. De bijzondere curator heeft niet met [minderjarige] kunnen spreken en heeft daarom geen indruk van haar behoeften kunnen krijgen. De ouders zijn vervolgens overeengekomen om [minderjarige] aan te melden bij een kindbehartiger/speltherapeut om zicht te krijgen op haar wensen en behoeften en de wijze waarop zij haar leven met beide ouders ervaart. Ook zijn de ouders overeengekomen dat zij zelf een traject zullen volgen bij een parenting coördinator. Nadat dit traject bij de parenting coördinator (eerdergenoemde mr. Vosbergen) was mislukt, heeft de rechtbank de bestreden beschikking gewezen, waarbij het gezamenlijk gezag van de ouders is beëindigd.
5.5
De ouders hebben tegengestelde opvattingen over de uitoefening van het gezag.
De vader meent dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd. De vader heeft altijd een grote rol in het leven van [minderjarige] vervuld. Zijn verplichtingen vanuit zijn rol als hockeycoach, coach van het voetbalteam op school, lid van de medezeggenschapsraad op school en klassenouder vervallen nu eenmaal niet in de week dat [minderjarige] bij de moeder is. De vader wil graag toewerken naar een organisch ouderschap waarbij het mogelijk is om in onderling overleg af te wijken van de zorgregeling indien nodig. Op dit moment doen de ouders over en weer al af en toe een beroep op elkaars flexibiliteit om af te wijken van de zorgregeling. Het is dus niet zo dat enkel de vader keer op keer wil inbreken op de momenten dat [minderjarige] bij de moeder is. Daarnaast is er geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen beide ouders. Het klopt dat de ouders niet altijd dezelfde visie hebben over gezagsbeslissingen die moeten worden genomen, maar het is tot op heden nog niet voorgekomen dat hierdoor geen gezagsbeslissingen konden worden genomen. Ook hebben zich geen situaties voorgedaan waarin de vader misbruik heeft gemaakt van zijn gezag. Naar het oordeel van de vader vormt het enkele feit dat er sprake is van gebrekkige communicatie tussen de ouders geen grond voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag. Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader het gezag behoudt en betrokken blijft in haar leven, mede gelet op het feit dat de vader altijd een grote rol in het leven van [minderjarige] heeft vervuld.
De moeder voert aan dat er al jaren sprake is van ernstig grensoverschrijdend gedrag van de vader richting haar. Er is sprake van geweld in de vorm van intieme terreur van de kant van de vader. Dit gedrag kan niet los gezien worden van de rol die de vader heeft als ouder van [minderjarige] en de gevolgen die dit gedrag heeft voor [minderjarige] . De rechtbank heeft terecht de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige] . Onderdeel van goed ouderschap is namelijk ook een respectvolle opstelling richting de andere ouder. Dit respect blijkt op geen enkele manier uit het gedrag dat de vader nu al – zowel tijdens de relatie als na de relatie – vertoont jegens de moeder. Er is op dit moment onvoldoende basis voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het organisch ouderschap dat de vader voorstaat er in de praktijk op neer komt dat hij geen respect heeft voor de relatie tussen moeder en [minderjarige] en dat hij naar believen 'inbreekt' in de tijd die in de zorgregeling voor haar is gereserveerd.
5.6
Ook ten aanzien van de uitvoering van de zorgregeling lopen de standpunten van de ouders uiteen.
De moeder stelt dat de huidige zorgregeling, waarbij partijen gelijkelijk de zorg voor [minderjarige] verdelen niet meer in het belang van [minderjarige] is. De moeder is van mening dat het in de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat het simpelweg niet mogelijk is om met de vader op een gelijkwaardige manier invulling te geven aan het ouderschap. Zij heeft er dan ook geen enkel vertrouwen in dat de vader zijn gedrag zal gaan verbeteren. Hij heeft in de afgelopen jaren genoeg kansen hiervoor gehad. Ook het beëindigen van het gezag door de rechtbank heeft er helaas niet toe geleid dat de vader zijn gedrag is gaan aanpassen. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] dat het hof de huidige zorgregeling aanpast, in die zin dat de regeling sterk wordt beperkt, met het opleggen van een dwangsom.
De vader voert aan dat de rechtbank terecht een zorgregeling heeft opgelegd waarbij [minderjarige] de helft van de tijd bij de vader is en de helft van de tijd bij de moeder. Dit komt ook overeen met de behoeften van [minderjarige] . Er is al jaren intensief contact tussen vader en [minderjarige] in de vorm van een co-ouderschap en [minderjarige] en de vader hebben samen een zeer goede band. Het beperken van de zorgregeling is derhalve niet wenselijk, aldus de vader.
5.7
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad als volgt verklaard. De zaak is de dag voor de zitting in het multidisciplinair overleg van de raad besproken en de conclusie was dat nader raadsonderzoek van belang is. Het raadsonderzoek van 2020 is door tijdsverloop niet langer geldig. De raad hoort ter zitting verschillende belangen voorbijkomen, die van [minderjarige] , hoe ouders daarop reageren en ook de belangen van de ouders. Die belangen kunnen tegengesteld zijn. Er is nu geen balans tussen het gezag en de omgang; er is een 50/50 zorgregeling, maar het gezamenlijk gezag is beëindigd. Er moet ook een stem worden gegeven aan [minderjarige] , zonder haar verantwoordelijkheid te geven voor de te nemen beslissing. Op de vraag van de voorzitter of sprake is van ‘een vorm van terreur’ van de vader, zoals door de raadsvertegenwoordiger tijdens de laatste mondelinge behandeling bij de rechtbank is gezegd, heeft de raad geantwoord dat de raad daar nu niet direct op uitkomt, eerder op dwingend gedrag. Er zijn signalen dat mogelijk sprake is van ongelijkwaardigheid in het ouderschap, dit zal in het onderzoek meegenomen moeten worden. Het is dan ook van belang dat de raad een nieuw onderzoek zal verrichten naar het gezag en de zorgregeling, zodat de belangen van [minderjarige] en de verhoudingen tot beide ouders opnieuw zichtbaar worden gemaakt.
5.8
Bij de huidige stand van zaken acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van partijen, zowel met betrekking tot het gezag als tot de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk is. De standpunten van de ouders over de uitoefening van het gezag en de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is, liggen ver uiteen. Het is onvoldoende duidelijk of en zo ja, in welke mate sprake is van onevenwichtig ouderschap en/of dwingende controle door de vader en in hoeverre dit aan de gezamenlijke uitoefening van het gezag en een 50/50 zorgregeling zoals thans geldt in de weg staat.
5.9
Zoals hiervoor overwogen, heeft de raad ter zitting aangeboden opnieuw onderzoek te verrichten. De vader heeft daarmee ingestemd. De moeder kan zich daarin op zichzelf ook vinden, maar maakt zich zorgen wat dat zal doen met [minderjarige] . Zij wil dat het onderzoek wordt verricht door iemand die ervaring heef met intieme terreur en dat het hof aan de raad de vragen voorlegt die de rechtbank Midden-Nederland heeft geformuleerd in een beschikking van 25 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5608 (r.o. 3.3). Bovendien verzoekt de moeder dat voor de duur van het onderzoek de omgang van de vader met [minderjarige] wordt begrensd. Vader kan dan laten zien dat hij zich kan houden aan de grenzen die worden gesteld, aldus de moeder.
De vader heeft zich ter zitting verzet tegen een dergelijke inperking.
5.1
Het hof zal de raad verzoeken een onderzoek te verrichten en advies uit te brengen naar de vraag of voortzetting van het gezamenlijk gezag in het belang is van [minderjarige] en naar de vraag welke zorgregeling in het belang is van [minderjarige] . Bij dat onderzoek dienen in ieder geval de volgende vragen te worden betrokken:
1. Bestaat bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt? Of is beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk?
2. Welke zorgregeling is in het belang van [minderjarige] en hoe dient daaraan vorm te worden gegeven?
3. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn voor de door het hof te nemen beslissingen?
5.11
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om deze onderzoeksvragen uit te breiden met de door de moeder voorgestelde vragen afkomstig uit de door haar aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Dat neemt niet weg dat de raad bij de invulling van zijn onderzoek aandacht dient te besteden aan de bij de moeder levende zorgen omtrent dwingende controle c.q. intieme terreur, waarvan de raadsvertegenwoordiger in eerste aanleg ook gewag heeft gemaakt. Het hof heeft in dit verband goede nota genomen van de opmerking van de raadsvertegenwoordiger ter zitting in hoger beroep dat het onderzoek zal worden uitgevoerd door een ervaren raadsonderzoeker.
5.12
Zoals hiervoor al is overwogen acht het hof zich evenmin voldoende voorgelicht over de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk is. Daarom ziet het hof onvoldoende aanleiding om voor de duur van het onderzoek de omgang voorlopig te beperken. Dit verzoek van de moeder zal worden afgewezen, waarbij het hof overigens niet vooruitloopt op enige bij de eindbeschikking te nemen beslissing.
5.13
De raad wordt verzocht omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak zal hiertoe worden aangehouden en na binnenkomst van het rapport worden voortgezet ter terechtzitting.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te verrichten aan de hand van de onder 5.10 geformuleerde vragen;
houdt de behandeling van de zaak daartoe
pro formaaan tot zondag 17 augustus 2025, met het verzoek aan de raad uiterlijk vier weken voor die datum schriftelijk rapport met advies uit te brengen aan het hof over de resultaten van het onderzoek;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de raad tegen een nader te bepalen zitting;
wijst af het verzoek van de moeder tot tijdelijke beperking van de omgangsregeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 11 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.