ECLI:NL:GHAMS:2025:321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
23-002255-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met hennepkwekerij in huurwoning

Op 6 februari 2025 heeft het gerechtshof Amsterdam arrest gewezen in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag van € 29.657,68 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij die op 10 februari 2020 in zijn huurwoning werd aangetroffen. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niets wist van de hennepkwekerij, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.569,74, na aftrek van kosten zoals huur en andere uitgaven. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte de verplichting krijgt opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft dit niet als reden voor vermindering van de verplichting tot betaling aangemerkt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002255-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-275443-20 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
(post)adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 31.423,92.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 15 juli 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 29.657,68 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2025 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 januari 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 31.423,92 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft zich gebaseerd op de inhoud van het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en is uitgegaan van één oogst.
Het standpunt van de verdediging
De betrokkene en zijn raadsman hebben ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de betrokkene niets wist van de hennepkwekerij die is aangetroffen in de huurwoning die op zijn naam stond. Betrokkene woonde elders en verhuurde de woning aan anderen. Hij heeft niets verdiend aan de kwekerij in zijn woning.
De grondslag
Op 10 februari 2020 is in een flatwoning gelegen aan de [adres 2], gemeente Zaanstad, een in werking zijnde, professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen, met in totaal 307 hennepplanten. De woning werd alleen voor de kweek van hennep gebruikt. De woning is eigendom van een woningbouwvereniging en volgens de gemeentelijke basisadministratie stond de verdachte als huurder op dit adres ingeschreven. [1] Gezien een huurovereenkomst heeft de verdachte de woning gehuurd met ingang van 13 februari 2012. [2]
De kwekerij is ontdekt na een melding van omwonenden op 7 februari 2020, die een hennepgeur roken en die een week of drie eerder hadden gezien dat drie mannen en twee vrouwen tot laat in de nacht in de woning aanwezig waren, terwijl de lampen in de woning aan waren. [3]
De aangetroffen hennepplanten waren ongeveer 1 á 2 weken oud. De volgende feiten en omstandigheden wijzen op ten minste één geslaagde oogst:
- hennepresten aangetroffen in een vuilniszak en op de airconditioning (foto’s 1, 2 en 3);
- potgrond aangetroffen in vuilniszakken, met daarin wortelresten, stekblokjes en afgeknipte stelen (foto’s 4, 5 en 6);
- vervuiling van de koolstoffilters. Het filterdoek van de koolstoffilters was redelijk vervuild. De egale vervuiling van voorwerpen en het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op deze voorwerpen en het filterdoek terecht (foto 7);
- in het waterreservoir, op de dompelpomp en op de waterslangen werden aanslagresten gezien van groei- en bloeimiddelen (foto’s 8 en 9);
- in een kweekruimte werden gebruikte groeinetten aangetroffen (foto 10). [4]
De betrokkene is in de strafzaak veroordeeld bij arrest van het gerechtshof van 6 februari 2025 voor het telen van hennep omstreeks 10 februari 2020 van in totaal 307 hennepplanten.
Gezien de inhoud van het dossier bestaan voldoende aanwijzingen, in de zin van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat de betrokkene naast genoemd feit ook andere strafbare feiten heeft gepleegd dan die waarvoor hij is veroordeeld, te weten hennepteelt in de periode van 1 november 2019 tot
10 februari 2020. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de betrokkene hieruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof gaat hierbij uit van een kweekcyclus van ongeveer 10 weken en één geslaagde oogst.
Schatting van het voordeel
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van de genoemde processen-verbaal en het genoemde geschrift, alsmede van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [5] (hierna: het rapport). Dit rapport houdt in, voor zover van belang:
Vaststelling opbrengst per oogst
Aangetroffen werden 307 hennepplanten op een oppervlakte van 20,4 m2. Per m2 stonden er 16 hennepplanten.
De opbrengst aan hennep per plant is dan minimaal 27,7 gram (volgens het rapport Functioneel Afpakken van 1 juni 2016).
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt daarmee 307 planten x 27,7 gram = 8,5039 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Gezien het rapport Functioneel Afpakken van 1 juni 2016 bedraagt dit minimaal € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 8,5039 kilogram x 4.070,00 =
€ 34.610,87.
Vaststelling kosten per oogst
Net als in het rapport brengt het hof de energiekosten niet in mindering op het voordeel, aangezien de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij wel een rekening heeft ontvangen van de energiekosten, maar dat hij deze niet heeft voldaan.
Anders dan in het rapport is berekend, is het hof van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden verminderd met de huur van de woning, gedurende de kweekperiode.
Niet aannemelijk is dat de woning, naast het telen van hennep, is gebruikt voor bewoning. De huur van de woning is betaald en het hof zal daarom de huurkosten van € 572,12 per maand voor een periode van 10 weken (2,5 maand x € 572,12 = € 1.430,30), dat wil zeggen de kweekperiode, aftrekken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof stelt de navolgende kostenberekening vast:
Afschrijvingskosten € 250,00
Hennepstekken € 1.169,67 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten € 1.191,16 (€ 3,88 per stek/plant)
Huurkosten € 1.430,30
Totaal € 4.041,13.
Berekening netto wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 34.610,87 minus € 4.041,13 = € 30.569,74.
Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus vast op € 30.569,74.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Draagkracht
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de betrokkene geen of onvoldoende draagkracht heeft om aan een betalingsverplichting te voldoen, stelt het hof voorop dat in het ontnemingsgeding de draagkracht van de betrokkene alleen dan met vrucht aan de orde kan worden gesteld, indien ter terechtzitting voldoende concreet onderbouwd wordt aangevoerd dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft, dan wel zal krijgen. In dit verband dient gemotiveerd en zo mogelijk aan de hand van bescheiden volledige openheid van (financiële) zaken te worden gegeven.
Het hof is van oordeel dat het draagkrachtverweer van de raadsman niet zodanig is onderbouwd dat kan worden vastgesteld dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft of zal krijgen. De (toekomstige) draagkracht van de betrokkene kan in de executiefase aan de orde worden gesteld.
Redelijke termijn
De betrokkene heeft kennis genomen van de vordering tot ontneming op 5 februari 2021, het ontnemingsvonnis is uitgesproken op 15 juli 2021, het hoger beroep is ingesteld op 17 augustus 2022 en het hof wijst thans op 6 februari 2025 arrest. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak als de onderhavige dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie. Daarom is in dit geval de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep overschreden met bijna 6 maanden. Aangezien in de strafzaak rekening is gehouden met de overschrijding van de termijn, zal het hof in de ontnemingszaak volstaan met de constatering daarvan.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.569,74.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 30.569,74 (dertigduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vierenzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 30.569,74 (dertigduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vierenzeventig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 611 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2025.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepkwekerij van 25 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina’s 46 tot en met 50.
2.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst van 13 februari 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 78 tot en met 81.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten
4.Proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2020 met fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina’s 68 en 69.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 4 augustus 2020, opgemaakt door de rapporteur