ECLI:NL:GHAMS:2025:320

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
23-000317-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor opzetheling van een OV-chipkaart, een Rabobank betaalpas en een kentekenbewijs. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van deze goederen, terwijl de verdachte wist dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de persoon van de verdachte. Tevens is de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep overschreden, maar het hof heeft dit niet als zwaarwegend beschouwd.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 97,00, waarvan het hof € 35,00 heeft toegewezen ter zake van materiële schade voor het kentekenbewijs. De vordering voor de overige schade is afgewezen, omdat deze niet tenlastegelegd was of niet bewezen kon worden. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000317-23
Datum uitspraak: 6 februari 2025
VERSTEK (niet gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-308041-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een OV-chipkaart en/of een Rabobank betaalpas (op naam van [slachtoffer]) en/of een kentekenbewijs en/of een telefoonhouder, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2022 te Amsterdam een OV-chipkaart en een Rabobank betaalpas (op naam van [slachtoffer]) en een kentekenbewijs voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een OV-chipkaart, een Rabobank betaalpas en een kentekenbewijs. Door heling blijft de markt voor gestolen goederen in stand, met als gevolg dat het plegen van diefstal voor anderen lucratief blijft.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2025 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld met betrekking tot vermogensdelicten.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in dit geval in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De verdachte is op 24 november 2022 in verzekering gesteld, het hoger beroep tegen het vonnis van 17 januari 2023 is ingesteld op
18 januari 2023 en het hof doet uitspraak op 6 februari 2025. Bij het wijzen van dit arrest is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met nog geen 3 weken. Het hof volstaat met de constatering daarvan, gelet op de zeer beperkte duur van de overschrijding en de totale duur van de procedure in twee instanties.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 97,00 aan materiële schade (€ 60,00 voor een telefoonhouder, € 35,00 voor het aanvragen van een nieuw kentekenbewijs en € 2,00 aan kleingeld). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De politierechter heeft daartoe overwogen, dat de verdachte als heler niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade, om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden. In het licht van de omstandigheden waaronder het kentekenbewijs onder de verdachte is aangetroffen en de korte duur tussen de diefstal en het aantreffen van dat goed bij hem, is het hof van oordeel dat er in dit geval voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij geleden schade ter zake van het kentekenbewijs (€ 35,00). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het gevorderde kleingeld is niet tenlastegelegd en de telefoonhouder is niet bewezenverklaard, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35,00 (vijfendertig euro) ter zake van materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35,00 (vijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 november 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2025.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.