In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor opzetheling van een OV-chipkaart, een Rabobank betaalpas en een kentekenbewijs. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van deze goederen, terwijl de verdachte wist dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de persoon van de verdachte. Tevens is de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep overschreden, maar het hof heeft dit niet als zwaarwegend beschouwd.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 97,00, waarvan het hof € 35,00 heeft toegewezen ter zake van materiële schade voor het kentekenbewijs. De vordering voor de overige schade is afgewezen, omdat deze niet tenlastegelegd was of niet bewezen kon worden. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.