3.1.De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.7. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn die feiten de volgende.
a. a) [geïntimeerden] hebben een huurovereenkomst gesloten met [appellant] . Op grond van deze huurovereenkomst huurden zij van 1 december 2020 tot en met 28 februari 2022 woonruimte in [plaats 3] tegen een huurprijs van (in totaal) € 2.310,00. De huurovereenkomst houdt verder in, voor zover van belang:
HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE
(groepswoning)
(…)
(…) [appellant]
(…)
hierna te noemen ‘verhuurder’,
EN
(…)
en
(…) [geïntimeerde 1]
(…)
en
(…) [geïntimeerde 2]
(…)
en
(…) [geïntimeerde 3]
(…)
hierna (tezamen) te noemen ‘huurder’,
- dat verhuurder eigenaar is van de hierna in artikel 1.1 nader aan te duiden zelfstandige woonruimte, hierna te noemen ‘het gehuurde’: (…)
- dat deze zelfstandige woning bestaat uit verscheidene woon/slaapkamers, een keuken, een gemeenschappelijke ruimte (al dan niet gecombineerd met de keuken) en sanitaire voorzieningen;
(…)
- dat huurder bestaat uit de natuurlijke personen als vermeld in deze huurovereenkomst tezamen, zijnde de bewoners van het gehuurde;
- dat de uitgangspunten van de exploitatie van het gehuurde en van deze huurovereenkomst de navolgende zijn:
(…)
- dat de bewoners de totale huurbetalingsverplichting jegens verhuurder gezamenlijk dragen en daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn;
- dat de bewoners onderling hebben bepaald wie welk aandeel van de totale huurbetalingsverplichting voor zijn rekening neemt;
(…)
b) [geïntimeerden] hebben zich tot de huurcommissie gewend om de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs te beoordelen. De voorzitter van de huurcommissie is bij op 23 november 2021 verzonden uitspraken tot het oordeel gekomen dat de verzoeken kennelijk niet redelijk waren. Volgens de voorzitter was het gehuurde zelfstandige woonruimte met een geliberaliseerde huurprijs. De tussen partijen overeengekomen huurprijs bleef daarom ongewijzigd in stand.
c) [geïntimeerden] zijn vervolgens bij de huurcommissie in verzet gegaan. In de verzetprocedure is (opnieuw) de vraag aan de orde gekomen of de woonruimte gekwalificeerd diende te worden als één zelfstandige of als meerdere onzelfstandige woonruimten.
d) Bij op 2 mei 2022 verzonden uitspraken heeft de huurcommissie het verzet gegrond verklaard. De huurcommissie heeft geoordeeld dat de woonruimte als onzelfstandig gekwalificeerd diende te worden en dat de overeengekomen huurprijs niet redelijk was. Voor [geïntimeerde 1] was volgens de huurcommissie een bedrag van € 230,17 per maand met ingang van 1 december 2020 wel redelijk, voor [geïntimeerde 2] een bedrag van € 249,70 en voor [geïntimeerde 3] een bedrag van € 128,14.
e) Partijen hebben de beslissing van de huurcommissie niet voorgelegd aan de rechter.
f) Bij brieven van 8 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] [appellant] in gebreke gesteld en gesommeerd om in totaal € 16.197,49 te betalen wegens door [geïntimeerden] teveel betaalde huur.
g) Bij brieven van 26 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] [appellant] verzocht om binnen vijftien dagen tot betaling over te gaan, bij gebreke waarvan [geïntimeerden] hebben aangekondigd aanspraak te maken op buitengerechtelijke incassokosten.
h) [appellant] heeft niet aan de sommaties voldaan.