In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift dat was ingediend door de appellant, die in voorlopige hechtenis was genomen. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2025. De appellant verzocht om schadevergoeding voor immateriële en materiële schade die hij had geleden als gevolg van zijn ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Het hof heeft de verzoekschriften beoordeeld en vastgesteld dat de appellant recht had op een vergoeding van € 520,00 voor immateriële schade en € 189,54 voor loonderving. Daarnaast werd een vergoeding van € 680,00 voor kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg en € 340,00 voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep toegewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het appellant een totaalbedrag van € 1.729,54 toekende. Het verzoek om schadevergoeding voor loonderving in verband met een bezoek aan de reclassering werd afgewezen, omdat dit niet als rechtstreekse schade van vrijheidsbeneming werd beschouwd. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.