ECLI:NL:GHAMS:2025:3106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
23-000532-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met minderjarige, bevestiging vonnis met hogere straf en toewijzing schadevergoeding

Op 18 november 2025 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte was veroordeeld voor ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een 29-jarige man die een 14-jarig meisje heeft misbruikt. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar verhoogt de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, naar 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de gevolgen van het misbruik, wordt toegewezen tot een bedrag van € 25.650,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof schrapt een bewijsmiddel en voegt een passage toe aan een ander bewijsmiddel. De verdachte had de seksuele handelingen bekend, maar ontkende het binnendringen van de anus. Het hof oordeelt dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn en dat het bewijs voldoende is om de verdachte voor dit feit te veroordelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige inbreuken op de integriteit van het slachtoffer, wat leidt tot een aanzienlijke straf. Het hof legt ook bijzondere voorwaarden op voor de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op drugs en alcohol.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000532-24
datum uitspraak: 18 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 februari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-132986-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2025, 18 november 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • bewijsmiddel 1 (de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 februari 2024 heeft afgelegd) schrapt;
  • aan bewijsmiddel 2 (proces-verbaal van aangifte door [naam] van 31 augustus 2022) toevoegt:
‘De man had een heel pakje condooms gebruikt en heeft [slachtoffer] van voor en achter genomen.
V= Zijn dit ook de woorden die [slachtoffer] gebruikte?
A= Nee [slachtoffer] zei: "Hij heeft het ook in mijn kont gedaan mama, hij heeft het ook in
mijn kont gedaan. Ik zei stop maar hij ging gewoon door”’;
- een bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 toevoegt.

Aanvullende bewijsmotivering

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte alle seksuele handelingen heeft bekend behalve het onder feit 1 tenlastegelegde binnendringen van de anus. De verdediging heeft verzocht de verdachte hiervan vrij te spreken en hiertoe aangevoerd dat de verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging vanaf het begin heeft ontkend. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de dingen die de rechter-commissaris noemt, wel zijn gebeurd maar uitdrukkelijk niet tegen de wil van het slachtoffer. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft de verdachte hiermee niet beoogd het anale seksuele contact te bevestigen. Het had op de weg van de rechter-commissaris gelegen dit per seksuele handeling bij de verdachte te verifiëren. Er is geen steunbewijs voor dit deel van de verklaring van het slachtoffer. Bij gebrek aan enig ondersteunend bewijs gaat het om het woord van het slachtoffer tegen dat van de verdachte en dat dient tot partiële vrijspraak te leiden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte ook het tenlastegelegde binnendringen van de anus heeft begaan. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet vereist is dat ieder onderdeel van de tenlastelegging wordt gedekt door twee of meer bewijsmiddelen. Anders dan de verdediging ziet het hof daarnaast geen reden om aan de inhoud of de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer te twijfelen. Het slachtoffer heeft tijdens het informatief gesprek Zeden op 23 augustus 2022 en haar studioverhoor op 28 oktober 2022 gedetailleerd en consistent verklaard over de wijze waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat het slachtoffer haar verklaringen heeft verzonnen of heeft aangedikt. Zij komen juist authentiek op het hof over. Het hof neemt bovendien in aanmerking dat de verdachte na zijn verhoor bij de rechter-commissaris (waarin hij onder meer over de anale seks heeft verklaard dat dat was gebeurd) voor het eerst op de zitting in hoger beroep expliciet heeft ontkend dat er sprake is geweest van anale penetratie.
Gelet op het feit dat het hof de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar acht en die verklaringen op belangrijke punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, acht het hof ook het onder feit 1 tenlastegelegde binnendringen van de anus bewezen. Het hof komt daarom op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat tot een bewezenverklaring van wat aan de verdachte ten laste is gelegd.

Oplegging van straf

Beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden (met uitzondering van het contactverbod) en met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevraagd om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te bevelen. De advocaat-generaal heeft bij die vordering betrokken dat de verdachte het tenlastegelegde heeft voorbereid door op zoek te gaan naar een plek waar hij met het slachtoffer heen kon gaan, dat hij wist van de jonge leeftijd van het slachtoffer en dat de verdachte het slachtoffer 2 uur lang op grove wijze heeft misbruikt, waarbij sprake was van viermaal seksueel binnendringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk op te leggen, zodat de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het uitgezeten voorarrest, of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden met een taakstraf voor de duur van 240 uren. Hieraan heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat de verdachte aan alle onderzoeken heeft meegewerkt, dat hij inmiddels langdurig abstinent is van verdovende middelen, dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en dat hij zijn baan graag wil behouden.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het toen veertienjarige slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer online ontmoet en uit de aangifte leidt het hof af dat de verdachte, 29 jaar oud, wist dat het slachtoffer 14 jaar oud was en dat zij nog maagd was. Nadat de verdachte en het slachtoffer een afspraak hadden gemaakt om elkaar te ontmoeten – waarbij de verdachte haar had beloofd dat hij geen dingen zou doen die zij niet wilde – heeft hij haar opgehaald in [locatie 1] en haar meegenomen naar een woning in [locatie 2]. Die woning was door een vriendin van de verdachte ter beschikking gesteld. In die woning heeft de verdachte het slachtoffer gedurende twee uren oraal, vaginaal en anaal misbruikt, waarbij de verdachte viermaal het lichaam van het slachtoffer seksueel is binnengedrongen. Toen de verdachte klaar was, moest het slachtoffer van hem douchen. Hierna heeft de verdachte het slachtoffer teruggebracht naar [locatie 1].
Het seksueel misbruik vond plaats op een voor het slachtoffer onbekende plek, ver weg van waar zij vandaan kwam. Het slachtoffer heeft verklaard dat ze bang was, dat ze niet meer naar huis kon en dat ze voelde dat ze geen andere keus meer had. Het slachtoffer heeft verklaard dat de seksuele handelingen veel pijn deden, dat zij dit ook herhaaldelijk heeft aangegeven en de verdachte heeft gevraagd om te stoppen, maar dat hij dit niet deed. De verdachte heeft op geen enkel moment aan het welzijn van het slachtoffer gedacht en heeft zich alleen bekommerd om het vervullen van zijn eigen seksuele verlangens. Hij heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had gesteld en heeft een zeer onveilige situatie voor haar gecreëerd.
De verdachte heeft met dit seksuele misbruik een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding en het spreekrecht van de moeder van het slachtoffer op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep, blijkt hoezeer het slachtoffer door het handelen van de verdachte in haar ontwikkeling is beschadigd en hoe zij nog altijd de gevolgen van het handelen van de verdachte ondervindt. Het slachtoffer kampt met slaapproblemen, nachtmerries, herbelevingen, sombere gevoelens en moeite met het vertrouwen van anderen. Dit alles heeft ook een enorme wissel getrokken op haar schoolgang, waardoor zij een studievertraging heeft opgelopen. De diagnose PTSS is bij haar vastgesteld, waarvoor zij EMDR-therapie gecombineerd met lichaamsgerichte therapie krijgt. Op de zitting in hoger beroep bleek dat het slachtoffer nog altijd onder behandeling is en last heeft van nachtmerries. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate aangetast en haar seksuele ontwikkeling verstoord.
Gelet op de ernst van de feiten en de ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer, acht het hof in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
Het hof heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 31 oktober 2023. Uit dit rapport volgt onder meer dat bij de verdachte stoornissen zijn vastgesteld, te weten een dysthyme stoornis, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in alcohol-, cannabis- en cocaïnegebruik (waarbij de stoornissen in middelengebruik in remissie zijn). De stoornissen lijken volgens het onderzoek niet van invloed te zijn geweest op de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte heeft zich ten tijde van het tenlastegelegde door middelengebruik bewust in een situatie gebracht waarin hij opgewonden zou raken en als gevolg hiervan was hij niet goed in staat om zichzelf te beheersen en heeft hij de seksuele handelingen doorgezet. Hij wist goed wat hij deed. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – aan de verdachte volledig toe te rekenen.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering van 15 november 2023. Hieruit volgt dat de verdachte rond de tenlastegelegde periode veel met seks, drugs- en alcoholgebruik bezig was. Het recidiverisico wordt ingeschat op matig-laag. Vanwege de ernst van de problematiek en de fragiele leefgebieden van de verdachte (het feit dat hij langere tijd werkloos is, dat hij bij zijn moeder woont en eerder aan verdovende middelen verslaafd is geweest), adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. In het voortgangsverslag van 9 februari 2024 van de reclassering beschrijft de reclassering dat de verdachte zich tijdens zijn schorsing goed aan de voorwaarden heeft gehouden en zich meewerkend en welwillend heeft opgesteld. Een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang wordt niet langer geadviseerd, nu de verdachte bij zijn moeder woont en hij steun ervaart van zijn familie.
Het hof acht gelet op de aard en ernst van de feiten en de hiervoor genoemde omstandigheden een hogere straf op zijn plaats dan de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd. Ter voorkoming van recidive acht het hof het wenselijk dat de gevangenisstraf deels voorwaardelijk wordt opgelegd waarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden om nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Daarbij neemt het hof de in het reclasseringsrapport genoemde bijzondere voorwaarden grotendeels over, te weten: een meldplicht bij reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en dagbesteding. Het hof zal hiervan niet de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen, omdat naar het oordeel van het hof niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarde dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden, waarbij de na te melden bijzondere voorwaarden worden gesteld.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.650,00. De materiële schade bestaat uit de post studievertraging ter hoogte van € 16.650,00 en de immateriële schade bedraagt € 9.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.150,00. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van het hof
Het hof acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 16.650,00 aan materiële schade wegens studievertraging toewijsbaar. Uit de bij de vordering schadevergoeding overgelegde brief van de mentor is voldoende duidelijk naar voren gebracht wat voor effecten de bewezenverklaarde feiten hebben gehad op de schoolprestaties van de benadeelde partij en dat deze hebben geleid tot het doubleren van het schooljaar. Deze schade vloeit daarmee rechtstreeks voort uit de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is vanaf 21 augustus 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Het hof kiest de eerste schooldag van het jaar 2023-2024 als ingangsdatum voor de wettelijke rente, omdat de schade als gevolg van vertraging door doubleren dan effectief intreedt.
Voor het nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, geldt dat de benadeelde partij op grond van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in haar persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof is van oordeel dat met inachtneming van alle omstandigheden van het geval de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade billijk is. Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer en de langdurige en ingrijpende gevolgen die de bewezenverklaarde feiten op (nagenoeg) elk leefgebied voor haar hebben. De verdachte is vanaf 21 augustus 2022, de datum waarop de feiten door de verdachte zijn gepleegd, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
De veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
De veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
De veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.650,00 (vijfentwintigduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 16.650,00 (zestienduizend zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.650,00 (vijfentwintigduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 16.650,00 (zestienduizend zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 163 (honderddrieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 augustus 2023
en van de immateriële schade op 21 augustus 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.H. Tiemens, mr. M.J.A. Duker en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. R. Ras, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2025.