ECLI:NL:GHAMS:2025:2991

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
23-001724-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis belastingfraude en valsheid in geschrift met procesafspraken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2022. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor het (mede)plegen van belastingfraude en valsheid in geschrift. Zowel de verdachte als het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 oktober 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdediging en het openbaar ministerie, die door beide partijen zijn bevestigd. Het hof heeft deze afspraken in overweging genomen bij de beoordeling van de zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet verzet tegen de feiten en de kwalificatie van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft een taakstraf van 120 uren gevorderd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft de procesafspraken overgenomen, maar heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft zich sinds de feiten niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Het hof heeft besloten de taakstraf op te leggen, in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging, maar bevestigd voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001724-22
datum uitspraak: 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-845043-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, als hierna te melden.

Procesverloop en procesafspraken

De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2022 veroordeeld voor – kort gezegd – het (mede)plegen van belastingfraude, meermalen gepleegd, en het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Tegen dat vonnis is namens de verdachte op 28 juni 2022 hoger beroep ingesteld. Het openbaar ministerie heeft op 30 juni 2022 hoger beroep ingesteld.
Op 16 september 2025 heeft het hof procesafspraken ontvangen, waarbij het hof door de verdediging en de advocaat-generaal is verzocht dienovereenkomstig te beslissen. De procesafspraken zijn op schrift gesteld en door de verdachte en de raadsvrouw ondertekend. Ter terechtzitting van 16 oktober 2025 heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat de procesafspraken geacht kunnen worden ook door het openbaar ministerie te zijn ondertekend. Als uitgangspunten en voorwaarden is in de procesafspraken – samengevat – het volgende vermeld.
Van de zijde van het openbaar ministerie
 Het openbaar ministerie zal ter zitting rekwireren tot bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten en bevestiging van het vonnis van de rechtbank vragen.
 Het openbaar ministerie zal vorderen dat aan de verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of onvoldoende zou worden uitgevoerd.
Van de zijde van de verdachte
 De verdediging betwist de feiten en de kwalificatie zoals deze door de rechtbank Amsterdam in het vonnis van 16 juni 2022 zijn vastgesteld niet.
 De verdachte zal geen (inhoudelijke) verweren voeren.
 De verdachte beseft dat het niet voeren van verdediging zal leiden tot een veroordeling.
 De verdediging zal gedurende het (verdere) proces in hoger beroep geen aanhoudingsverzoeken indienen, tenzij een acute situatie van persoonlijke aard ontstaat die thans niet wordt voorzien.
 De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken.
 De verdachte zal geen cassatie instellen, mits de procesafspraken worden gevolgd.

Beoordeling

Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 is de korte inhoud van de procesafspraken voorgehouden en is die inhoud en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel. Nu de procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 in aanwezigheid van zijn raadsvrouw ondubbelzinnig heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten, komen deze afspraken voor een beoordeling door het hof in aanmerking.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten.
Het hof heeft bij de beoordeling van de procesafspraken (mede) in aanmerking genomen het lange tijdsverloop tot op heden en de redelijke termijn die in eerste aanleg met meer dan twee jaar en in hoger beroep met één jaar en vier maanden is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep is niet toe te rekenen aan de verdediging.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat – met het oog op de vraagpunten van artikel 348 en 350 Sv – van het afdoeningsvoorstel niet kan worden gesteld dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, met inachtneming van de hiernavolgende strafmaatoverweging.
Nu het de afspraken overneemt, zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een beroepsverbod van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft op basis van de tussen hem en de verdediging gemaakte procesafspraken gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Wat betreft de op te leggen straf stelt het hof voorop dat het maken van procesafspraken geen rechtvaardiging is om het uitgangspunt los te laten dat in beginsel aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten bieden voldoende ruimte om strafverzwarende of strafverminderende omstandigheden bij de strafoplegging te betrekken. Bij een in procesafspraken overeengekomen strafeis die (in grotere mate) afwijkt van de oriëntatiepunten, is inzicht in de redenen hiervoor noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de voorgestelde straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. Daarbij weegt mee dat de overeengekomen strafoplegging in verhouding moet staan tot straffen die in soortgelijke zaken, waarvoor geen procesafspraken zijn gemaakt, worden opgelegd.
In geval van overschrijding van de redelijke termijn moet vervolgens inzichtelijk zijn welke aftrek daarvoor wordt toegepast op de in de procesafspraken overeengekomen strafeis. De daarvoor in de jurisprudentie geformuleerde uitgangspunten moeten daarbij in acht worden genomen. De enkele overschrijding van de redelijke termijn kan niet tot gevolg hebben dat de oriëntatiepunten worden genegeerd.
Het hof heeft in dezen, naast de procesafspraken, in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen. De verdachte heeft namens diverse belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting valselijk opgemaakt door in die aangiften aftrekposten te hoog op te geven en/of inkomsten te laag. Ter onderbouwing van die valse aangiften heeft de verdachte geschriften valselijk opgemaakt. Daarnaast heeft de verdachte zich over een periode van bijna vijfeneenhalf jaar meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van zijn eigen belastingaangifte. Door deze feiten is aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Staat en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. De verdachte heeft het vertrouwen dat de inspecteur van de Belastingdienst in de juistheid van deze aangiften en stukken moet kunnen stellen, geschonden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het voorgaande rechtvaardigt volgens de LOVS-oriëntatiepunten in beginsel de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd. Het hof merkt op dat de tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen straf, te weten een taakstraf van 120 uren, afgezet tegen deze oriëntatiepunten gunstig lijkt voor de verdachte.
Het hof houdt in deze zaak echter in het voordeel van de verdachte rekening met onder meer de omstandigheid dat de verdachte bezig is met het betalen van de opgelegde navorderingsaanslagen en hij niet langer voor derden belastingaangiften verzorgt. Daarnaast zijn sinds de bewezenverklaarde feiten bijna zeven en een half jaar verstreken en is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM fors overschreden, in eerste aanleg met meer dan twee jaren en in hoger beroep (al) met een jaar en vier maanden. Verder heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 2 oktober 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat hij na onderhavige feiten niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf is daarom niet nodig. Dit alles leidt ertoe dat het hof tot het oordeel komt dat de in de procesafspraken overeengekomen strafeis in overeenstemming is met de ernst van de feiten.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding de tot stand gekomen procesafspraken in zijn uitspraak over te nemen en de verdachte een taakstraf conform deze afspraken op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. W.J. Blokland en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.