ECLI:NL:GHAMS:2025:2907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23-001637-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over openlijke geweldpleging en mishandeling met betrekking tot minderjarige verdachten

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijke geweldpleging en mishandeling door minderjarige verdachten, die ten tijde van de feiten nog geen 14 jaar oud waren. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De vordering van de benadeelde partij in zaak A (parketnummer 13-261428-24) tot schadevergoeding voor immateriële schade is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding vaststelt op € 350,00. De ouders van de verdachte worden aansprakelijk gesteld voor deze schade, aangezien de verdachte ten tijde van het delict nog niet de leeftijd van veertien jaren had bereikt. De schadevergoedingsmaatregel kan niet aan de verdachte worden opgelegd, omdat zij op het moment van het delict 13 jaar oud was. In zaak B (parketnummer 13-087870-25) is de vordering van de benadeelde partij eveneens gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 350,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de wettelijke vertegenwoordigers van de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders voor de daden van hun minderjarige kinderen en de beperkingen van schadevergoedingsmaatregelen voor minderjarigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001637-25
datum uitspraak: 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2025 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-261428-24 en 13-087870-25 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte en haar raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden bevestigd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof de door de rechtbank ten aanzien van zaak A en B op pagina 3 tot en met 7 opgenomen bewijsmiddelen zal vervangen door de opgave van de volgende wettige bewijsmiddelen.
Met onderstaande opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezenverklaarde feiten op de zitting in hoger beroep heeft bekend.
Opgave van bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A (parketnummer 13-261428-24)
De verklaring van de
verdachte,afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025.
Een proces-verbaal van aangifte van 2 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 5-6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 12 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 8.
Ten aanzien van zaak B (parketnummer 13-087870-25)
De verklaring van de
verdachte,afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025.
Een proces-verbaal van aangifte van 8 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 12-13.
Een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam, zijnde een geneeskundige verklaring van forensisch arts [deskundige] van 28 juni 2024, pagina 16-26.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebruikt tot het bewijs van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (13-261428-24)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag passend is gelet op de bedragen die in recente en vergelijkbare zaken worden toegekend en heeft daarnaast verzocht dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte wordt opgelegd, omdat zij inmiddels de leeftijd van 15 jaren heeft bereikt. Dit is wenselijk omdat de benadeelde partij dan in aanmerking komt voor de voorschotregeling. Daarbij komt dat de verdachte bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel via het CJIB in termijnen kan betalen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank op dit onderdeel zal worden bevestigd.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het toegewezen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd tot € 250,00. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat het gevorderde bedrag te hoog is gelet op de bedragen die in soortgelijke gevallen met vergelijkbaar letsel worden toegekend volgens de ANWB-Smartengeldgids. Hoewel de verdediging bekend is met de Rotterdamse schaal, dient voor de bepaling van de hoogte van het smartengeld in deze zaak te worden gekeken naar de specifieke gevallen in de ANWB-Smartengeldgids. Het gaat in deze zaak om licht letsel, wat valt in de laagste categorie van de Rotterdamse schaal. Voor die categorie is slechts een maximumbedrag geïndiceerd zonder aparte bandbreedtes binnen die schaal voor vergelijkbaar letsel. Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht om bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte verantwoordelijkheid wil nemen voor haar daden en de schadevergoeding zelf zal betalen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. Gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel dat bestaat uit een wond aan de lip, een gezwollen lip, een schaafwond aan het voorhoofd en pijnlijke nekspieren en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend, stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade in de vorm van lichamelijk letsel op voet van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 350,00. Gelet op de artikelen 6:164 en 6:169 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 51g, lid 4 van het Wetboek van strafvordering zijn – in dit geval – de ouders van de verdachte aansprakelijk voor de schade die de verdachte heeft veroorzaakt, omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit nog niet de leeftijd van veertien jaren had bereikt. Het hof zal daarom bevelen dat de ouders van de verdachte het toegewezen schadebedrag zullen betalen aan de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel bij minderjarige verdachte
Het hof overweegt dat een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd aan verdachten die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien jaar of ouder waren (vgl. HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5801 r.o. 3.2). Nu de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit 13 jaar was, zal het hof aan de verdachte geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (13-087870-25)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De schade bedraagt € 750,00 aan immateriële schade en € 20,00 aan reiskosten voor een bezoek aan de GGD. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank op dit onderdeel zal worden bevestigd.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het toegewezen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd tot € 250,00. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het gevorderde bedrag te hoog is gelet op de bedragen die in soortgelijke gevallen bij vergelijkbaar letsel worden toegekend volgens de ANWB-Smartengeldgids. Hoewel de verdediging bekend is met de Rotterdamse schaal, dient voor de bepaling van de hoogte van het smartengeld in onderhavige zaak te worden gekeken naar de specifieke gevallen in de ANWB-Smartengeldgids. Het gaat om licht letsel, dat valt in de laagste categorie van de Rotterdamse schaal. Voor die categorie is slechts een maximumbedrag geïndiceerd zonder aparte bandbreedtes voor het letsel dat valt binnen die schaal. Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht om bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte verantwoordelijkheid wil nemen voor haar daden en de schadevergoeding zelf zal betalen. De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. Gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel dat bestaat uit blauwe plekken, een blauw oog en een wondje aan de lip en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend, stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade in de vorm van lichamelijk letsel op voet van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 350,00. Gelet op de artikelen 6:164 en 6:169 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 51g, lid 4 van het Wetboek van strafvordering zijn – in dit geval – de ouders van de verdachte aansprakelijk voor de schade die de verdachte heeft veroorzaakt, omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit nog niet de leeftijd van veertien jaren had bereikt. Het hof zal daarom bevelen dat de ouders van de verdachte het toegewezen schadebedrag zullen betalen aan de benadeelde partij.
Reiskosten
Nu de verdachte de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de reiskosten voor het bezoek aan de GGD niet heeft betwist en deze post het hof niet onredelijk voorkomt, zullen de ouders van de verdachte ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft gemaakt, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
20,00.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-261428-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 juni 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-087870-25 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
20,00 (twintig euro).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 juni 2024.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.