ECLI:NL:GHAMS:2025:285
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsincident en voegingsincident in civiele procedure tussen Surinaamse rechtspersoon en twee natuurlijke personen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een bevoegdheidsincident en een voegingsincident in een civiele procedure. De appellant, een rechtspersoon naar Surinaams recht, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had bepaald dat een registergoed, een appartementsrecht met parkeerplaats in Nederland, moest worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk verdeeld tussen de betrokken partijen. De appellant vordert nu dat het appartement aan haar wordt toegewezen zonder vergoeding aan de andere partij, terwijl deze laatste vordert dat het hof zich onbevoegd verklaart om de incidentele vordering tot voeging van de appellant te behandelen.
Het hof oordeelt dat het bevoegd is om van de incidentele vordering tot voeging kennis te nemen, omdat er voldoende samenhang is tussen de vorderingen. De appellant stelt dat zij economisch eigenaar is van het appartement en dat een negatieve uitkomst voor de andere partij nadelige gevolgen voor haar kan hebben. Het hof concludeert dat de appellant voldoende belang heeft bij voeging aan de zijde van de andere partij, omdat zij anders financieel benadeeld kan worden. De vordering van de appellant tot voeging wordt dan ook toegewezen, terwijl de vordering van de andere partij tot onbevoegdverklaring wordt afgewezen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.