ECLI:NL:GHAMS:2025:285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.341.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en voegingsincident in civiele procedure tussen Surinaamse rechtspersoon en twee natuurlijke personen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een bevoegdheidsincident en een voegingsincident in een civiele procedure. De appellant, een rechtspersoon naar Surinaams recht, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had bepaald dat een registergoed, een appartementsrecht met parkeerplaats in Nederland, moest worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk verdeeld tussen de betrokken partijen. De appellant vordert nu dat het appartement aan haar wordt toegewezen zonder vergoeding aan de andere partij, terwijl deze laatste vordert dat het hof zich onbevoegd verklaart om de incidentele vordering tot voeging van de appellant te behandelen.

Het hof oordeelt dat het bevoegd is om van de incidentele vordering tot voeging kennis te nemen, omdat er voldoende samenhang is tussen de vorderingen. De appellant stelt dat zij economisch eigenaar is van het appartement en dat een negatieve uitkomst voor de andere partij nadelige gevolgen voor haar kan hebben. Het hof concludeert dat de appellant voldoende belang heeft bij voeging aan de zijde van de andere partij, omdat zij anders financieel benadeeld kan worden. De vordering van de appellant tot voeging wordt dan ook toegewezen, terwijl de vordering van de andere partij tot onbevoegdverklaring wordt afgewezen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.341.726/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/735983/ HA ZA 23-615
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 februari 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar Surinaams recht
[appellant] N.V.,
gevestigd te [plaats 1] (Suriname),
eiseres in het voegingsincident,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonend te [plaats 1] (Suriname),
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonend te [plaats 1] (Suriname),
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het voegingsincident,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat: mr. M.D. Winter te Den Haag.
Partijen worden hierna [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[geïntimeerde 1] is bij dagvaarding van 13 mei 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 maart 2024 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde 2] als eiseres en [geïntimeerde 1] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in de hoofdzaak, met producties, van [geïntimeerde 1] ;
- incidentele memorie tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan de zijde van [geïntimeerde 1] , met productie, van [appellant] ;
- akte ter rolle tot referte ter zake van het voegingsincident, van [geïntimeerde 1] ;
- memorie van antwoord in het voegingsincident tevens incidentele memorie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties, van [geïntimeerde 2] .
- memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident, van [appellant] .
[appellant] heeft incidenteel gevorderd dat zij als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde 1] zal worden toegelaten in de hoofdzaak, kosten rechtens.
[geïntimeerde 2] heeft incidenteel gevorderd dat het hof zich onbevoegd zal verklaren van de incidentele vordering tot voeging van [appellant] kennis te nemen, althans [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele vordering en daarnaast geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van [appellant] , alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van [geïntimeerde 2] tot onbevoegdverklaring, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde 2] in de kosten van het bevoegdheidsincident en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
[geïntimeerde 1] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof in het voegingsincident en heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident in te dienen.
Ten slotte is arrest in de incidenten nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

In de incidenten
2.1
Samengevat en voor zover van belang gaat het in de incidenten om het volgende. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , beiden woonachtig in Suriname, hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij houden samen de aandelen van [appellant] en hebben op 20 oktober 2016 een registergoed te [plaats 2] , Nederland, bestaande uit een appartementsrecht met parkeerplaats (hierna: het appartement), geleverd gekregen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de wijze van verdeling van het registergoed gelast en daartoe bepaald dat het wordt verkocht aan (een) derde(n), partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de verkoop en levering aan de kopers, en de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld.
Het hoger beroep van [geïntimeerde 1] strekt tot toedeling en levering van het appartement aan [appellant] , althans aan hem, zonder dat aan [geïntimeerde 2] enige vergoeding hoeft te worden betaald, althans onder bepaling dat de netto-overwaarde van [geïntimeerde 2] wordt bepaald met inachtneming respectievelijk verrekening van het aandeel van [geïntimeerde 2] in een schuld aan [appellant] .
Bevoegdheidsincident
2.2
Op grond van artikel 24 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 (Verordening brussel I-bis) is de Nederlandse rechter, ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [geïntimeerde 2] in de hoofdzaak voor zover deze betrekking hebben op het in Nederland gelegen registergoed (het appartementsrecht en de parkeerplaats).
Voor zover de vorderingen – indien aan de orde in hoger beroep – andere onderwerpen aan de orde stellen, geldt dat [geïntimeerde 1] is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, zodat de rechtbank zich terecht bevoegd heeft geacht om van de vorderingen kennis te nemen (artikel 11 en 9 sub a Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv komt aan de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe ten aanzien van een vordering tot voeging, tenzij tussen deze vordering en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat. Dat laatste is in deze zaak niet het geval. Gelet hierop acht het hof zich bevoegd van de incidentele vordering van [appellant] kennis te nemen en komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Voegingsincident
2.3
Een derde die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan op grond van artikel 217 Rv vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging, waarbij de derde zich aan de zijde van een van de partijen voegt en toewijzing of afwijzing van haar vordering in de hoofdzaak beoogt, is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert
2.4
[appellant] heeft gesteld dat zij belang heeft bij voeging aan de zijde van [geïntimeerde 1] , omdat zij ‘economisch’ eigenaar is van het appartement, althans het appartement is met behulp van investeringen van [appellant] door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in juridische zin verworven en behouden. Als het appartement wordt overgedragen aan een derde, zal [appellant] , zodra de lopende huurovereenkomst eindigt, niet meer in staat zijn het appartement winstgevend te exploiteren. Verder lijdt [appellant] schade als [geïntimeerde 2] de helft van de netto-verkoopopbrengst ontvangt, aangezien in dat geval [appellant] haar investeringen in het appartement niet terugbetaald krijgt en [geïntimeerde 2] ten koste van [appellant] ongerechtvaardigd wordt verrijkt. [appellant] heeft er bovendien belang bij dat beslissingen die het hof in de hoofdzaak neemt, ook ten aanzien van [appellant] gezag van gewijsde krijgen.
2.5
Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is voldoende gebleken dat zij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voor haar kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van de [geïntimeerde 1] . Niet uitgesloten is dat een voor [geïntimeerde 1] negatieve uitkomst van de procedure nadelige gevolgen heeft voor de (financiële) aanspraken die [appellant] met betrekking tot het appartement stelt te hebben. In dit verband merkt het hof nog op dat voor toewijzing van de incidentele vordering tot voeging het voormelde door [appellant] gestelde belang voldoende is. Hetgeen [geïntimeerde 2] aanvoert neemt het belang van [appellant] bij voeging aan de zijde van [geïntimeerde 1] niet weg en staat niet in de weg aan toewijzing van de incidentele vordering. In de hoofdzaak dienen de volgens [geïntimeerde 2] niet steekhoudende argumenten van [appellant] met betrekking tot het eigendomsrecht van het appartement te worden beoordeeld.
2.6
Het betoog van [geïntimeerde 2] dat de vordering van [appellant] als strijdig met de goede procesorde moet worden afgewezen omdat de procedure hierdoor onnodig wordt vertraagd, gaat niet op. Voeging strekt ertoe dat een derde zich mengt in het processuele debat van partijen. Daarmee zal in het algemeen tijd zijn gemoeid. Een in beginsel toewijsbare vordering tot voeging kan dan ook niet - behoudens bijzondere omstandigheden, die door [geïntimeerde 2] niet zijn gesteld - wegens strijd met de eisen van een goede procesorde worden afgewezen op de enkele grond dat de procedure in de hoofdzaak als gevolg van de voeging wordt vertraagd (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
In beide incidenten
2.7
Een oordeel over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een memorie aan de zijde van [appellant] . Daarna zal [geïntimeerde 2] een memorie van antwoord kunnen nemen in de hoofdzaak waarin zij ook kan reageren op de memorie van [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in het voegingincident
staat [appellant] toe zich in de onderhavige procedure tussen [geïntimeerde 1] als appellant en [geïntimeerde 2] als geïntimeerde te voegen aan de zijde van [geïntimeerde 1] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 18 maart 2025 voor een memorie aan de zijde van [appellant] ;
bepaalt dat [geïntimeerde 2] daarna een memorie van antwoord zal nemen waarin zij ook kan reageren op de memorie van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025