ECLI:NL:GHAMS:2025:2769

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23-003475-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte in zedenzaken met minderjarige; beoordeling van geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1954, was beschuldigd van seksueel binnendringen en ontucht met een minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De tenlastelegging betrof handelingen die plaatsvonden tussen 1 mei 2020 en 28 juni 2020, waarbij de verdachte als hulpverlener betrokken was bij het gezin van de aangever. De aangever beschuldigde de verdachte van seksuele handelingen onder het voorwendsel van medische noodzaak en seksuele voorlichting.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 september 2025 heeft het hof de verklaringen van de aangever en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangever had in zijn aangifte stellig verklaard dat er sprake was van seksuele handelingen, maar kwam later op belangrijke punten terug op zijn verklaring. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever niet voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen, en dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte uitgesproken, waarbij het vonnis van de rechtbank werd vernietigd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof benadrukte dat in zedenzaken de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever cruciaal is voor de bewijsvoering, en dat in dit geval de verklaringen van de verdachte niet ongeloofwaardig waren.

De uitspraak van het hof is gedaan door een meervoudige strafkamer, en de beslissing is openbaar uitgesproken op de zitting van 14 oktober 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003475-21
datum uitspraak: 14 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-061845-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1954,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen te [plaats], althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren , maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte, telkens, meermalen althans eenmaal: - zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020, op verschillende tijdstippen te [plaats], althans in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het één of meermalen - aanraken van de ballen en/of penis van die [slachtoffer] en/of - aftrekken van de penis van die [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte was in de tenlastegelegde periode als hulpverlener betrokken bij de vader van de aangever, die de Nederlandse taal niet machtig was en gescheiden leefde van de moeder van de aangever. De hulp was primair gericht op arbeidsbemiddeling en integratie van de vader als statushouder van [afkomst] afkomst. In verband met die hulp kwam de verdachte veel over de vloer bij het gezin en deed hij (met instemming van de vader) ook veel voor diens minderjarige kinderen, waaronder de aangever, zijn oudste, toentertijd 15-jarige zoon die bij de vader inwoonde.
De verdachte wordt er door de aangever van beschuldigd dat hij tijdens zijn werkzaamheden bij hem (onder het voorwendsel van medische noodzaak en/of seksuele voorlichting) handelingen heeft verricht die een seksueel dan wel ontuchtig karakter hebben gehad. Daarbij gaat het – zoals volgt uit de tenlastelegging en het dossier – om het brengen van de vinger in de anus (feit 1) en het aanraken van de ballen en de penis en het aftrekken van de penis (feit 2). Die handelingen zouden hebben plaatsgevonden bij het op verschillende momenten inbrengen van klysma’s bij de aangever die last had van darmverstoppingen, bij het doen van onderzoek naar mogelijke nierstenen bij de aangever, bij het opmeten van zijn lengte en bij het geven van seksuele voorlichting.
De verdachte erkent dat bepaalde handelingen hebben plaatsgevonden, namelijk het aanraken van de penis en de ballen bij het ontsmetten daarvan met handalcohol toen de klysma’s werden geplaatst en het vervolgens inbrengen van zijn vinger in de anus bij het daadwerkelijk inbrengen van die klysma’s. Dit deed hij naar eigen zeggen echter om medische redenen, op advies van de huisarts en de apotheek en ter voorkoming van pijn. Ook erkent hij de penis nogmaals te hebben aangeraakt bij het controleren van een eventuele ontsteking. Hij ontkent echter stellig dat sprake is geweest van aftrekken van de penis en het strelen van de ballen. Ook ontkent hij dat de wel erkende handelingen van seksuele aard zijn geweest en dat hij die met enige seksuele, ontuchtige intentie zou hebben verricht. Volgens hem zijn zijn beweegredenen louter integer geweest en bedoeld als oprechte hulp.
De advocaat-generaal vindt de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard, behalve het aftrekken van de penis. Dit heeft zij verder uitgelegd in haar schriftelijke requisitoir.
De verdediging bepleit vrijspraak, een en ander wordt verder uiteengezet in de pleitnota.
Het hof oordeelt als volgt.
Veel zedenzaken worden gekenmerkt doordat het juridische minimumbewijs moeilijk te leveren is, omdat de verklaring van de aangever vaak (lijnrecht) staat tegenover de verklaring van de verdachte. Zo ook in de onderhavige zaak. De aangever zegt dat de handelingen seksueel/ontuchtig waren en de verdachte ontkent dat. Om dan toch tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet de rechter niet alleen vaststellen dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar zijn, maar ook dat sprake is van voldoende steunbewijs waardoor de beschuldiging kracht wordt bijgezet.
Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever doet zich het probleem voor dat hij in de aangifte stellig heeft verklaard dat sprake was van aftrekken, maar dat hij daarop in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris op 2 oktober 2024 is teruggekomen. Hij verklaart daar dat het aftrekken van zijn penis
nietheeft plaatsgevonden, maar dat sprake was van een situatie dat de verdachte hem verschillende keren heeft willen aftrekken maar dat hij dat steeds heeft geweigerd. Het hof is van oordeel dat de aangever daarmee terug is gekomen op een belangrijk onderdeel van de beschuldiging waarover hij in zijn aangifte nog stellig heeft verklaard. Dat slechts sprake zou zijn van een ‘nuancering’ zoals door de advocaat-generaal is betoogd, ziet het hof niet. Wel houdt de aangever in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris staande dat de overige tenlastegelegde handelingen seksueel/ontuchtig zijn geweest.
Nu de aangifte in zedenzaken zo’n belangrijke pijler vormt onder een eventuele bewezenverklaring dient daarmee onder de geschetste omstandigheden extra behoedzaam te worden omgegaan als later blijkt dat deze aangifte op een belangrijk punt niet juist is geweest.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaringen van de moeder en vader van de aangever niet als zelfstandig steunbewijs kunnen gelden. In de kern houden die verklaringen niet meer in dan dat de aangever zijn eigen verhaal (zoals dat ook in de aangifte is verwoord) aan hen heeft verteld. Hetgeen de advocaat-generaal over de aard van het steunbewijs (onder punt 18 en 19 van haar schriftelijke requisitoir) naar voren brengt, maakt dit niet anders. De daar genoemde aspecten van de verklaringen van de moeder en de vader acht het hof onvoldoende onderscheidend. De verklaringen van beide ouders kunnen al met al enkel naast ander steunbewijs in de bewijsvoering worden betrokken. Ander steunbewijs, anders dan de verklaringen van de verdachte zelf, bevat het dossier verder niet.
Het steunbewijs moet daarmee dus nagenoeg geheel worden gevonden in de verklaringen van de verdachte zelf. In dit verband komt het dan aan op een beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen, omdat hij het seksuele/ontuchtige karakter van zijn handelingen ontkent.
Het hof is van oordeel dat deze handelingen in de context waarin ze zijn verricht serieuze vragen oproepen. De verdachte heeft zich bij het verrichten van de handelingen naar het oordeel van het hof erg veel gepermitteerd. Hij wekt de indruk tamelijk eigengereid te zijn geweest en had nog meer overleg met anderen kunnen hebben over de vraag of hij die handelingen, gelet op het gevoelige karakter daarvan (en het feit dat het ver aflag van zijn primaire taak), wel zou moeten verrichten. Het hof is er niet van overtuigd dat de kwalen van de aangever zodanig waren dat dit overleg volgens de verdachte niet mogelijk was.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte over de verweten handelingen en zijn beweegredenen daarvoor echter niet ongeloofwaardig. Het hof heeft daardoor niet de voor een bewezenverklaring benodigde overtuiging gekregen dat sprake is geweest van (opzettelijk) ontuchtige of seksuele handelingen. Daarbij weegt het hof mee dat de handelingen werden verricht in coronatijd (1 mei 2020 tot en met 28 juni 2020), toen angst bestond voor besmetting. Omtrent besmettingskansen was toen nog weinig bekend en het was niet altijd mogelijk om het voorgeschreven (medische) pad te volgen, waarbij komt dat artsen minder beschikbaar waren, terwijl op basis van het dossier wel kan worden aangenomen dat sommige handelingen zoals het plaatsen van de klysma’s helpend waren om dringend lichamelijk ongemak bij de aangever op te lossen. Ook weegt het hof mee dat uit de door de verdachte aangeleverde berichtenwisselingen volgt dat de verdachte wel degelijk verslag deed van zijn werkwijze aan anderen (zoals ouders, leerkrachten en de huisarts) en hij dus niet louter in het geheim opereerde.
De slotsom is dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de handelingen een seksueel/ontuchtig karakter hadden. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van beide feiten.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, M.J.A. Duker en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Tolman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 oktober 2025.
Mr. N.J.M. de Munnik is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.