ECLI:NL:GHAMS:2025:2733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
23-0000282-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en poging tot doodslag. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar het hof heeft deze vrijspraak vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en de tbs-maatregel met voorwaarden. De zaak betreft een reeks van misdrijven, waaronder diefstal uit auto’s en het voorhanden hebben van methadon. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van geldbedragen en goederen uit auto’s, en heeft daarbij gebruik gemaakt van valse sleutels. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte, die lijdt aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Het hof heeft besloten tot oplegging van tbs met voorwaarden, waarbij de verdachte zich moet laten opnemen in een zorginstelling. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de voorlopige hechtenis geschorst onder voorwaarden, met het oog op de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000282-23
datum uitspraak: 15 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari
2023in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-060389-22 (zaak A) en 13-261332-21 (zaak B), alsmede 15-053676-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep en de ontvankelijkheid in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 18 januari 20
23vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B onder 1 ten laste is gelegd. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 27 januari 2023 is namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij het hoger beroep uitdrukkelijk niet gericht is tegen de gegeven vrijspraak ter zake van feit 1 in zaak B. Dat is een toelaatbare beperking van de omvang van het hoger beroep. Het in zaak B onder 1 tenlastegelegde is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van diefstal uit de auto van aangeefster [slachtoffer 1] die hem in zaak A onder 1 – naast andere feiten – is tenlastegelegd, nu er geen goederen uit die auto waren ontvreemd. Het hoger beroep is door de verdachte ten aanzien van dit feit onbeperkt ingesteld en is daarmee mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open, omdat het een cumulatief tenlastegelegd zelfstandig strafrechtelijk verwijt betreft. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre nietontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op een of meer moment(en) en/of tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen van 21 september 2021 tot en met 30 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een geldbedrag en/of een Ritualsproduct en/of een (Nokia)telefoon en/of een of meerdere bankpassen en/of creditcard(s) en/of een rijbewijs en/of een of meerder(e) ander(e) goed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (vanuit een of meerdere auto('s)) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere geldbedrag(en) (met een totaal van 49,20 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (contactloos) een of meerdere pintransactie(s) te verrichten met een of meerdere gestolen en/of weggenomen bankpas(sen) op naam van [slachtoffer 5] ;
3.
primair
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 6] opzettelijk van het leven te beroven en/of om aan
[slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met zeer hoge snelheid (te weten met ongeveer 100 kilometer per uur) (door een woonwijk) en/of
- zonder verlichting (terwijl het buiten donker was) en/of
- zonder over enig rijbewijs te beschikken
- in een gestolen auto
op voornoemde [slachtoffer 6] (die op de stoep stond) is (af- en/of in)gereden (zonder (daarbij) af te remmen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
subsidiair
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met zeer hoge snelheid (te weten met ongeveer 100 kilometer per uur) (door een woonwijk) en/of
- zonder verlichting (terwijl het buiten donker was) en/of
- zonder over enig rijbewijs te beschikken
- in een gestolen auto
op voornoemde [slachtoffer 6] (die op de stoep stond) (af- en/of in) te rijden (zonder (daarbij) af te remmen);
4.
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een auto (merk: Renault, type: Clio, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten een gestolen en/of verduisterde en/of weggenomen en/of gevonden, althans een (bij voornoemde auto behorende) autosleutel;
5.
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere auto('s) en/of gemeentepaaltje(s) en/of een of meerdere (voor)tuin(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [betrokkene] en/of een of meerdere ander(e) perso(o)n(en), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij, als degene door wiens gedraging een of meerdere verkeersongeval(len) was/waren veroorzaakt, welke gedraging(en) hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk(e) verkeersongeval(len) had(den) plaatsgevonden in Amsterdam op/aan/rond (de) Trijn Hullemanlaan en/of (de) Anton Holzesingel en/of (de) Rudi Bloemgartensingel en/of (de) Willy La Croixstraat, op of omstreeks 6 oktober 2021,
de (voornoemde) plaats(en) van vorenbedoeld(e) ongeval(len) heeft verlaten, terwijl bij dat/die ongeval(len), naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een of meerdere ander(en) (te weten [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 8] en/of
[betrokkene] en/of [slachtoffer 12] en/of een of meerdere ander(e) perso(o)n(en)) schade was toegebracht;
Zaak B:
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2021 te Amsterdam in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 pillen (methadon), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij verwijst hiertoe naar de overwegingen van de rechtbank en sluit zich daarbij aan.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Poging tot doodslag
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde vereist is dat de verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de aangeefster is ingereden.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Naar het oordeel van het hof biedt het dossier, mede bezien in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte op de aangeefster is ingereden dan wel op haar is afgereden en dat hij aldus zodanig opzet op haar dood heeft gehad. Daarbij neemt het hof in aanmerking de door de aangeefster afgelegde verklaringen.
Op 6 oktober 2021 heeft de aangeefster, kort na het incident, als getuige het volgende verklaard:
“De auto reed zo hard, dat die bijna mijn hondje omver reed.”
Vervolgens is zij door de politie aangezocht om aangifte te doen. Een aantal maanden na het incident, in haar aangifte op 11 mei 2022, verklaart zij vervolgens:
“Ik zag dat de auto die op mij af kwam geen snelheid minderde en nog steeds rechtdoor op mij afkwam. Vervolgens moest ik toen de auto nog een paar meter van mij verwijderd was snel naar achter met mijn hond om de auto te ontwijken.”
Bij de raadsheer-commissaris heeft de aangeefster op 13 september 2023 op vragen het volgende verklaard:
“Terwijl hij zo reed, voorbij hij bij de paaltjes kwam, kwam hij op mij afgereden. Ik ben toen snel weggedoken met mijn hond en vervolgens reed hij langs mij, tegen de paaltjes aan. (…)We stonden op dezelfde weg als de auto, mijn hond stond naast mij. Dat is een klein hondje.
U vraagt mij of mijn hondje bijna werd aangereden.
Dat klopt inderdaad.
U vraagt mij wat de afstand was tussen de auto en mijn hondje.
Ik schat twee meter.
Toen ik wegdook was de afstand tussen mij en de auto groter, want ik zag de auto aankomen
en dook weg. Ik liep te schreeuwen dat mijn hondje bij mij moest komen en uiteindelijk
kwam die net op tijd bij mij.
U vraagt mij of ik kan aangeven wat de afstand was tussen mij en de auto op het moment
dat ik wegdook.
Ik schat de afstand op drie of vier meter.”
Opvallend is dat de eerste verklaring, net na het incident, uitsluitend ziet op het rijgedrag met gevaar voor het hondje van de aangeefster. In latere verklaringen verschuift de nadruk steeds meer naar rijgedrag gericht tegen de aangeefster zelf. De aangeefster heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij de politie had medegedeeld dat ‘zij er niet verder in wilde’, Het hof begrijpt dit aldus dat zij geen behoefte had aan verder strafrechtelijk onderzoek of vervolging. Onvoldoende wettig en overtuigend is komen vast te staan wat de positie van de aangeefster was ten opzichte van de auto om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het tenlastegelegde in- en/of afrijden op de aangeefster. Niet staat vast dat de verdachte de aangeefster met haar hondje heeft gezien dan wel minst genomen bewust de kans heeft aanvaard dat de aangeefster dodelijk gewond zou raken en evenmin dat de kans daarop aanmerkelijk zou zijn. Wat zich feitelijk ter plaatse destijds heeft afgespeeld blijft te ongewis en daar komt bij dat objectief ondersteunend bewijs voor het op de aangeefster in- en/of afrijden ontbreekt.
Het hof acht dan ook niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bedreiging
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat het primair tenlastegelegde is begaan, en de tenlastegelegde bedreiging in het subsidiaire feit in de kern voortbouwt op dezelfde feitelijke toedracht – te weten het in en-/of afrijden op de aangeefster –, kan onder deze omstandigheden evenmin wettig en overtuigend worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
De verdachte wordt dan ook integraal van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 1

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte (partieel) vrij te spreken van de diefstallen uit de auto’s van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat de omstandigheid dat de auto’s 260 meter van elkaar vandaan stonden, onvoldoende overtuigend is om tot een bewezenverklaring te komen. Voorts zijn er geen camerabeelden voorhanden en is er geen signalement van de dader. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de diefstallen zijn gepleegd in de wijk Osdorp de Aker, een gebied waar vaker diefstallen voorkomen.
Het hof overweegt dat de door de raadsvrouw in hoger beroep gevoerde bewijsverweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Niet blijkt bovendien dat daar toen andere inbrekers in auto’s actief waren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en het in de zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij in de periode van 21 september 2021 tot en met 30 september 2021 te Amsterdam, een geldbedrag en een Ritualsproduct en een (Nokia)telefoon en bankpassen en/of creditcards en een rijbewijs, die aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , toebehoorden, vanuit auto's heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 30 september 2021 te Amsterdam, geldbedragen (met een totaal van 49,20 euro), die aan
[slachtoffer 5] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (contactloos) pintransacties te verrichten met gestolen weggenomen bankpassen op naam van [slachtoffer 5] ;
4.
hij op 6 oktober 2021 te Amsterdam, een auto (merk: Renault, type: Clio, kenteken: [kenteken] ), die aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bij voornoemde auto behorende autosleutel;
5.
hij op 6 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk auto’s die toebehoorden aan [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [betrokkene] en een voortuin die toebehoorde aan [slachtoffer 12] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
6.
hij, als degene door wiens gedraging verkeersongevallen waren veroorzaakt, welke gedragingen hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welke verkeersongevallen hadden plaatsgevonden in Amsterdam op/aan/rond (de) Trijn Hullemanlaan en/of (de) Anton Holzesingel en/of (de) Rudi Bloemgartensingel en/of (de) Willy La Croixstraat, op 6 oktober 2021, de (voornoemde) plaatsen van vorenbedoelde ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen (te weten [slachtoffer 7] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 8] en [betrokkene] en [slachtoffer 12] ) schade was toegebracht;
Zaak B:
2.
hij op 20 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 pillen methadon.
Hetgeen in de zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en in zaak B onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in zaak A onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 6 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak A onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 315 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel of tbs) opgelegd en daarbij bevolen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna ook: dwangverpleging).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van diezelfde feiten tot dezelfde straf en maatregel zal worden veroordeeld, dus tot een gevangenisstraf voor de duur van 315 dagen, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 38z Sr.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, maar de tbs-maatregel met voorwaarden, zoals door de GZ-psycholoog [deskundige 1] wordt geadviseerd. De raadsvrouw en de verdachte hebben ter terechtzitting ingestemd met de voorwaarden zoals in het rapport van de reclassering (maatregelrapport) van 30 juli 2024 in bijlage 2 beschreven, en met oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in aanmerking genomen de inhoud van de adviezen en (aanvullende) rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht en ter terechtzitting in hoger beroep door de [deskundige 2] , psychiater, en [deskundige 1] , GZ-psycholoog, toegelicht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten: het voorhanden hebben van methadon, diefstal van diverse goederen uit auto's, diefstal van een geldbedrag door het pinnen met een gestolen bankpas en diefstal van een auto, met daaropvolgend vernieling van auto's en het verlaten van de plaats van het ongeval. Dat is een reeks aan misdrijven die, gevoegd bij het strafblad van de verdachte en de aan de orde zijnde vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, een zorgelijk beeld schetsen van hoe de verdachte zich verhoudt tot andermans eigendommen en tot middelengebruik, maar ook tot de algemene veiligheid van personen en goederen. Meest ernstig acht het hof dat de verdachte zonder ervaring te hebben in het autorijden en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, onverlicht en tijdens de avonduren met hoge snelheid door een woonwijk reed, in een door hem gestolen auto. Hij heeft daarbij een spoor van vernielingen aangericht en ging er vervolgens vandoor.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer gelet op:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 14 juli 2025;
  • de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport van Jeugdbescherming en Reclassering van 7 oktober 2021;
  • de inhoud van de eindrapportage taakstraf van 20 december 2021, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van Inforsa van 11 maart 2022;
  • de inhoud van een e-mailbericht van [persoon] , reclasseringswerker, van 11 maart 2022;
  • de inhoud van een brief van [deskundige 3] , psycholoog, van 16 maart 2022, met betrekking tot de vraag of Pro Justitia rapportage geïndiceerd is;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 december 2022, opgesteld door [deskundige 2] (psychiater) en [deskundige 4] (GZ-psycholoog);
  • de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van Jeugdbescherming en Reclassering van 23 december 2022;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [deskundige 2] , psychiater, gedateerd 8 april 2024 en hetgeen door haar ter terechtzitting in hoger beroep op 1 augustus 2025 naar voren is gebracht;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [deskundige 1] , GZ-psycholoog, gedateerd 17 april 2024 en hetgeen door haar ter terechtzitting in hoger beroep op 1 augustus 2025 naar voren is gebracht;
  • de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van Jeugdbescherming en Reclassering van 30 juli 2024.
Strafblad
Uit het strafblad van 14 juli 2025 blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. In het verleden is de verdachte tot vrijheidsstraffen veroordeeld. Als jeugdige is hem de PIJ-maatregel opgelegd. Desondanks is verdachte opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Zowel de deskundigen als de reclassering hebben geen aanknopingspunten gezien voor de toepassing van het adolescentrenstrafrecht en hebben daarom geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het hof zal dit advies overnemen.
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte – naast een op te leggen gevangenisstraf als navermeld – de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Daarbij stelt het hof voorop dat, bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne (in langdurige remissie), een matige stoornis in het gebruik van cannabis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken. Voorts is sprake van een aantal misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Anders dan in eerste aanleg, stelt het hof vast dat de verdachte thans niet ter zake van een geweldsdelict wordt veroordeeld.
Ten aanzien van de vraag of de algemene veiligheid van personen en/of de veiligheid van anderen de oplegging van de tbs-maatregel eist en, zo ja, welke modaliteit dient te worden opgelegd, neemt het hof in het bijzonder de onderstaande adviezen in beschouwing.
Pro Justitia-rapportages
De verdachte is in het kader van het onderzoek naar zijn geestvermogens meermalen onderzocht. Het hof heeft kennisgenomen van de bovengenoemde rapportages die omtrent de persoon van de verdachte zijn uitgebracht. Meest recent zijn de Pro Justitia rapportages opgemaakt door GZ-psycholoog [deskundige 1] en psychiater [deskundige 2] , van respectievelijk 17 april 2024 en 8 april 2024. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2025 volhard bij hun conclusies en hadden ook beiden begrip voor de visie van de andere deskundige. De advocaat-generaal en de verdediging hebben per e-mail van respectievelijk 25 november 2024 en 15 januari 2025 ingestemd met het gebruik van deze rapporten, en hebben deze instemming op de terechtzitting van 1 augustus 2025 nog eens herhaald.
Het rapport opgemaakt door psycholoog [deskundige 1] houdt – zakelijk weergegeven het volgende in.
‘Uit het onderzoek blijkt dat betrokkene lijdt aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne (in langdurige remissie), een matige stoornis in het gebruik van cannabis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken. Volgens de onderzoekster wordt het stelen uit auto’s deels gedreven door craving vanuit de verslavingsproblematiek, die zowel als hersenziekte als als gevolg van zijn persoonlijkheidsstructuur kan worden gezien. Het gebruik van crack/base-cocaïne fungeert als destructief copingmechanisme tegen leegte of verveling, in combinatie met beperkte impulscontrole leidend tot impulsief en roekeloos gedrag.
Onderzoekster adviseert alle ten laste gelegde feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico op geweldsdelicten is hoog, maar kan dalen door adequate klinische behandeling en risicomanagement. Gezien de ernstige persoonlijkheidsstoornis, traumatische voorgeschiedenis, middelenproblematiek als inadequate coping en eerdere onsuccesvolle behandelingen is een langdurig, intensief klinisch traject binnen een beveiligde therapeutische omgeving noodzakelijk (bijvoorbeeld in een FPK of FVK). Doelen zijn verbetering van emotieregulatie, impulscontrole, trauma­verwerking, versterken van zelfgevoel en aanleren van adequate copingstrategieën, met blijvende aandacht voor middelenmonitoring en ondersteuning in wonen, werk, dagbesteding, netwerk en financiën.
De onderzoekster adviseert tbs met voorwaarden, omdat zowel de persoonlijkheidsstoornis als de verslavingsproblematiek langdurige behandeling vereisen, waarbij de verslaving ook op zichzelf een risicofactor is voor delictgedrag. Een klinische start biedt mogelijkheid tot monitoring van motivatie en behandelvoortgang; bij niet-naleving kan tbs met dwangverpleging volgen, wat motiverend kan werken. Een GVM kan aanvullend langdurig toezicht garanderen. De kans op volledig slagen is beperkt, maar niet verwaarloosbaar, vooral bij strenge controle op middelengebruik en het belonen/straffen-systeem van tbs met voorwaarden versus dwangverpleging.’
Psycholoog [deskundige 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd om de klinische opname te laten plaatsvinden in een FPK of FVK met beveiligingsniveau 3 of 2, zoals de [kliniek] ), of een andere soortgelijke instelling.
Het rapport opgemaakt door psychiater [deskundige 2] houdt – zakelijk weergegeven het volgende in.
‘Bij betrokkene is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis.
De diefstallen uit auto’s worden volledig toerekenbaar geacht; de feiten van 6 oktober 2021 in licht verminderde mate. Het recidiverisico is hoog: zonder begeleiding kan betrokkene zijn leven niet op orde houden en valt hij terug in harddrugsgebruik en agressief gedrag, mede door gebrek aan zelfinzicht en het onvermogen om hulp te vragen.
Een langdurige, klinische behandeling in een therapeutisch klimaat (zoals een FPC) is noodzakelijk; een voorwaardelijk kader is volgens de onderzoeker niet haalbaar omdat betrokkene zich niet langdurig aan voorwaarden zal houden.
Daarom wordt tbs met dwangverpleging geadviseerd, aangezien de ernstige persoonlijkheidsproblematiek structurele begeleiding en beveiliging vereist.’
Reclassering
Ook heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 juli 2024 (het maatregelenrapport), waarin de reclassering adviseert om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Indien de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, adviseert de reclassering de volgende voorwaarden te stellen:
  • Geen strafbaar feit plegen;
  • Meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • Meewerken aan time-out;
  • Niet naar het buitenland;
  • Opname in een zorginstelling;
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Drugsverbod;
  • Alcoholverbod;
  • Dagbesteding;
  • Geen andere huisvesting zonder toestemming.
Voorts adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de tbs-maatregel met voorwaarden. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot, aldus de reclassering.
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof
Het hof neemt op grond van de conclusies van de gedragsdeskundigen als vaststaand aan dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis en acht de verdachte – overeenkomstig de bevindingen van psychiater [deskundige 2] – ter zake van de feiten onder A1, 2, 4 en B2 geheel toerekeningsvatbaar, maar voor de feiten 5 en 6 verminderd toerekeningsvatbaar. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt dit advies van deze deskundige, in lijn ook met de bevindingen van het Pieter Baan Centrum, over en maakt deze tot de zijne. Het stelt met de gedragsdeskundigen, het Openbaar Ministerie en de verdediging vast, dat de verdachte een intensieve, klinische en langdurige behandeling nodig heeft en dat, om grip op hem te krijgen en te houden, een stevig en structureel behandelkader in een beveiligde en begeleidende omgeving noodzakelijk zal zijn.
In hoger beroep heeft de discussie zich met name toegespitst op de vraag of de tbs-maatregel met dwangverpleging dan wel de tbs-maatregel met voorwaarden dient te worden opgelegd. De deskundigen komen tot een verschillend advies met betrekking tot welke vorm van de tbs-maatregel moet worden opgelegd.
Het hof hecht in dit geval doorslaggevend gewicht aan het advies van de psycholoog en overweegt daartoe het volgende. De psycholoog heeft – net als de psychiater – een zeer uitgebreid en diepgaand onderzoek verricht, maar heeft ook een actueel onderzoek kunnen verrichten waarbij zij niet alleen de huidige diagnostiek, maar ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte voorafgaand en ten tijde van de bewezenverklaarde feiten heeft onderzocht. Zij heeft de samenhang tussen de persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken en de forse middelenproblematiek helder uiteengezet, en geconcludeerd dat er sprake is van een causaal verband tussen deze stoornissen en het tenlastegelegde. Bovendien heeft zij overtuigend gemotiveerd dat de verslavingsproblematiek, los van de persoonlijkheidsstoornis, een zelfstandige en zwaarwegende risicofactor voor recidive vormt, die in eerdere adviezen en het risicomanagement onvoldoende aandacht heeft gekregen.
Voorts heeft de psycholoog concreet en onderbouwd uiteengezet en toegelicht dat er sprake is van een patroon van toenemend structureel geweld in de delictgeschiedenis; dat de mogelijkheid van omzetting naar dwangverpleging als ‘stok achter de deur’ een sterke externe motivator kan zijn om zich aan de voorwaarden te houden; dat de verdachte de functie van zijn middelengebruik erkent en, zij het in overwegende mate vanuit eigenbelang, bereidheid toont tot behandeling; en dat men een klinische start binnen tbs met voorwaarden behandeling en begeleiding en motivatie duurzaam kan monitoren in een beveiligde setting, met de optie tot opschaling naar dwangverpleging bij nietnaleving.
Het hof neemt dit advies over en zal aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden opleggen. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de adviezen van de deskundigen zal het hof, zoals in het dictum nader omschreven, een omvangrijk pakket aan voorwaarden stellen. Het hof acht dit pakket onmiskenbaar noodzakelijk, gezien de aard en ernst van de stoornissen en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico. Juist voor deze verdachte is het van essentieel belang dat hij te allen tijde functioneert binnen een duidelijk, strak en permanent gecontroleerd kader. Zonder stevig toezicht en gestructureerde begeleiding is hij, zo volgt uit het psychologisch onderzoek en zijn gedrag, niet in staat zijn leven op verantwoorde wijze vorm te geven en is de kans op terugval in middelengebruik en delictgedrag groot. De voorwaarden beogen daarom niet alleen te voorzien in de noodzakelijke behandeling en begeleiding, maar vormen tevens het kader waarbinnen de veiligheid van de samenleving kan worden gewaarborgd. De verdachte heeft zich tot naleving van die voorwaarden ter terechtzitting in hoger beroep meermalen bereid getoond.
Het hof meent dat het met dit pakket aan samenhangende voorwaarden gecreëerde kader op dit moment afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling en opname van de verdachte in een kliniek als na te melden, om zowel te werken aan zijn verslavingsproblematiek als aan de persoonlijkheidsstoornis, ter beteugeling van het recidivegevaar. Zo’n behandeling zou in aanvang plaats dienen te vinden in een FPK of een FVK of andere soortgelijke (zorg)instelling met expertise in de behandeling van de genoemde stoornis en problematiek (beveiligingsniveau 3), zoals in het advies van de GZ-psycholoog [deskundige 1] aangegeven. Weliswaar noemde [deskundige 1] ook de mogelijkheid van beveiligingsniveau 2, maar in dat advies gaat het hof – gelet op al hetgeen over de persoon van de verdachte is gerapporteerd – niet als mogelijkheid van een eerste plek van opname mee. Het hof heeft als voornoemde instelling het oog op de [kliniek] of een andere soortgelijke instelling/kliniek. De vraag hoe lang en waar het klinische traject moet duren en plaats vinden, en op welke termijn de verdachte kan doorstromen naar een lichter behandelregime dan wel ambulant regime is afhankelijk van de door de verdachte geboekte voortgang in zijn behandeling. Hoewel ook het hof de slagingskans niet heel hoog inschat, wil het de verdachte toch die kans geven en nu nog geen tbs met dwangverpleging opleggen. Het hof heeft daarbij tevens acht geslagen op de jonge leeftijd van de verdachte, zijn strafblad, zijn achtergrond in diverse (jeugd)instellingen en een pleeggezin, de delictsgeschiedenis (voornamelijk vermogensdelicten en geen patroon van geweldsdelicten), zijn toegenomen motivatie en de gebleken betrokkenheid van zijn familie.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden (DUT)
Omdat het hof - gelet op het nadrukkelijk aanwezige recidivegevaar – het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal het hof op de voet van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gevangenisstraf en overschrijding van de redelijke termijn
Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, acht het hof daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Het hof houdt bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf rekening met straffen die meestal worden opgelegd voor soortgelijke feiten. Gelet op het voorgaande, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep (ernstig) is overschreden. Daarom zal het hof de eerder genoemde gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Mede gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die deze onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (38z Sr)
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof voorts van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Het hof is daarom – met de reclassering – van oordeel dat het noodzakelijk is om de verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien dat dan nodig blijkt, onder toezicht te stellen, opdat het risico op recidive wordt geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van die maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de executie van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Conclusie
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, tbs met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
In zijn arrest van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het geldend recht niet de mogelijkheid biedt om een niet onherroepelijk opgelegde, dadelijk uitvoerbare tbs-maatregel met voorwaarden ‘om te zetten’ in een tbs-maatregel met dwangverpleging. Zolang de oplegging van de tbs-maatregel niet onherroepelijk wordt (bijvoorbeeld door het instellen van cassatie), betekent dat dat de verdachte die de aan de tbs-maatregel verbonden voorwaarden overtreedt niet zonder meer op grond daarvan kan worden gedetineerd. Dit is anders indien door het overtreden van de voorwaarden een strafbaar feit wordt gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dat de betreffende voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, maakt dat niet anders: de ‘omzettingsmogelijkheid’ kan niet eerder in beeld komen dan na het onherroepelijk worden van de oplegging van de tbs-maatregel. In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad de feitenrechter gewezen op de mogelijkheid om in deze gevallen (het hof begrijpt: bij einduitspraak) de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. De feitenrechter kan in het niet-naleven van de dadelijk uitvoerbare voorwaarde en/of in andere dreigende situaties aanleiding zien de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen.
Artikel 72 lid 3 Sv schrijft voor dat het bevel tot voorlopige hechtenis bij einduitspraak wordt opgeheven indien aan de verdachte (voor het feit waarvoor dat bevel is verleend) “noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd”. Nu het hof de verdachte een tbs-maatregel op zal leggen en daarbij voorwaarden zal stellen, ziet het hof zich – mede gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad – voor de vraag gesteld of deze bepaling het hof ertoe houdt de voorlopige hechtenis op te heffen (en zij zich dus tegen schorsing van die voorlopige hechtenis verzet).
Ten aanzien van de in art. 72 lid 3 Sv opgenomen voorwaarde dat de betreffende sanctie onvoorwaardelijk moet zijn opgelegd, overweegt het hof dat ook de tbs-maatregel met voorwaarden te gelden heeft als een onvoorwaardelijk opgelegde tbs-maatregel in de zin van artikel 37a Sr. Bij ‘oplegging’ van de modaliteit tbs met voorwaarden stelt de rechter (zo volgt ook uit de tekst van artikel 38 lid 1 Sr) voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Dat dergelijke voorwaarden worden gesteld, doet niet af aan het gegeven dat de betreffende maatregel onvoorwaardelijk wordt opgelegd. De mogelijkheid tot voorwaardelijke oplegging van een tbs-maatregel in letterlijke zin (in die zin dat de tenuitvoerlegging daarvan wordt opgeschort), biedt het geldend recht niet.
Doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of het hof in deze zaak is gehouden het bevel tot voorlopige hechtenis op grond van artikel 72 lid 3 Sv op te heffen, is het oordeel of het hof een maatregel oplegt die vrijheidsbeneming kan medebrengen.
Op te leggen maatregel: tbs-maatregel - vrijheidsbeneming - schorsing bevel tot voorlopige hechtenis
Hoewel het in de strafrechtspraktijk niet ongebruikelijk is om te spreken van ‘oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging’ of ‘oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden’, kent het Wetboek van Strafrecht in termen van oplegging geen zelfstandig van elkaar te onderscheiden ‘tbs-maatregelen’: het Wetboek van Strafrecht voorziet in één tbs-maatregel, opgenomen in artikel 37a Sr. De strafrechter die deze maatregel oplegt, is gehouden óf een bevel tot dwangverpleging te geven zoals genoemd in artikel 37b Sr, óf – indien hij dat niet doet, zo schrijft artikel 38 Sr voor – voorwaarden te stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. ‘Tbs met dwangverpleging’ en ‘tbs met voorwaarden’ zijn daarmee geen in de opleggingsbeslissing van elkaar te onderscheiden maatregelen, maar zijn twee modaliteiten van één en dezelfde maatregel. Voor de vraag of sprake is van een sanctie als bedoeld in artikel 72 lid 3 Sv, is de op te leggen sanctie doorslaggevend. In het onderhavige geval is dat de tbs-maatregel, en díe maatregel kán (mede gelet op het in artikel 37b Sr bepaalde) vrijheidsbeneming medebrengen. Daaraan doet niet af het feit dat het hof bij dit arrest voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde zal stellen (en geen bevel tot dwangverpleging zal geven). Hetzelfde geldt voor het oordeel van het hof dat de modaliteit ‘tbs met voorwaarden’ als zodanig in beginsel niet als (potentieel) vrijheidsbenemend kan worden aangemerkt, omdat aan de oplegging van de tbs-maatregel in combinatie met daarbij te stellen voorwaarden (op grond van artikel 38 lid 5 Sr) steeds de bereidverklaring van de verdachte voorafgaat. Van het van overheidswege benemen van de vrijheid is dan (in beginsel, behoudens latere omzetting van de maatregel) geen sprake, nu de verdachte met zijn voorafgaande bereidverklaring heeft ingestemd met een vrijheidsbeperking door middel van de gestelde voorwaarden.
Het hof is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat met de oplegging van de tbs-maatregel sprake is van oplegging van een maatregel die vrijheidsbeneming kan medebrengen. Het hof is daarom niet gehouden het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. In plaats daarvan zal het hof de voorlopige hechtenis schorsen. Het met onmiddellijke ingang schorsen van dat bevel zou leiden tot een periode waarin de verdachte onbehandeld terugkeert in de samenleving en effectieve handhaving van de gestelde voorwaarden onvoldoende zeker gesteld kan worden. Indien cassatie wordt ingesteld kan die toezichtloze periode, mede gelet op een te verwachten wachttijd voor opname in de [kliniek] , beveiligingsniveau 3), of een soortgelijke instelling, en de wachttijd voor (eventuele) overbruggingszorg, enkele maanden duren. Een dergelijke situatie zou naar het oordeel van het hof, gelet op de problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling, onverantwoorde risico’s voor de algemene veiligheid van personen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen en voor de gezondheid en veiligheid van de verdachte opleveren. Het hof zal het bevel tot voorlopige hechtenis daarom schorsen (onder dezelfde voorwaarden als gesteld in het kader van artikel 38 Sr) met ingang van het moment dat de verdachte zal worden opgenomen in de genoemde instelling. Het hof is zich ervan bewust dat dat betekent dat de verdachte (ook indien geen beroep in cassatie wordt ingesteld) mogelijk nog enkele maanden na de einduitspraak in voorarrest zal verblijven. Hoewel dat langere verblijf in voorarrest dienstig is aan het realiseren van de ook door de verdediging verzochte afdoening, is het hof zich bewust van de voor de verdachte onwenselijke gevolgen daarvan op korte termijn. Het hof verzoekt daarom de bij plaatsing, behandeling en tenuitvoerlegging betrokken instanties al het redelijkerwijs mogelijke in het werk te stellen om de verdachte op zo kort mogelijke termijn te laten opnemen. Daarbij wijst het hof ook op de zeer lange duur die de verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis verblijft.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 355,00. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep dus niet meer te oordelen over de vordering tot schadevergoeding.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
Het hof deelt dit standpunt. In het licht van de op te leggen tbs-maatregel acht het hof het niet opportuun de tenuitvoerlegging van de taakstraf te gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z, 57, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de in de zaak A (parketnummer 13-060389-22) onder 1 cumulatief tenlastegelegde diefstal uit de auto van [slachtoffer 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak A (parketnummer 13-060389-22) onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 13-060389-22) onder 1, 2, 4, 5 en 6 en het in de zaak B (parketnummer 13-261332-21) onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en in zaak B onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de
volgende voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

1. Geen strafbare feiten plegen

De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.

2. Meewerken aan reclasseringstoezicht

De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
  • De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • De verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverlener;
  • De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.

3. Meewerken aan time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt op het moment dat opname aan de orde is, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een door het NIFP-IFZ geïndiceerde kliniek zoals een FPK of FPA of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per kalenderjaar.

4. Niet naar het buitenland

De verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven (dus ook niet in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden), tenzij dit wordt toegestaan door de reclassering die hierover overlegt met het Openbaar Ministerie.

5. Opname in een zorginstelling

De verdachte wordt verplicht om zich te laten opnemen in de [kliniek] , of een soortgelijke instelling van beveiligingsniveau 3, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij hij zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, ook als dat inhoudt de inname van door de behandelend arts voorgeschreven medicatie en de controle daarop.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

6. Ambulante behandeling

De verdachte volgt na zijn klinische opname een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct aansluitend aan een klinische opname en duurt zolang de reclassering en de behandelinstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook vallen het innemen van door de behandelend arts voorgeschreven medicijnen en de controle daarop, als de zorgverlener dat nodig vindt.

7. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

De verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door het NIFP-IFZ. Het verblijf start aansluitend op zijn klinische traject en duurt tot het einde van de termijn van de maatregel of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

8. Drugsverbod

De verdachte gebruikt geen verdovende middelen (dus geen drugs) en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.

9. Alcoholverbod

De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.

10. Dagbesteding

De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding, in de vorm van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft de reclassering opdracht de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Schorst de voorlopige hechtenis onder de hierboven genoemde voorwaarden, met ingang van het moment waarop de verdachte wordt opgenomen in de [kliniek] ), of een soortgelijke instelling.
Stelt vast dat – gelet op artikel 6:3:14 lid 1 aanhef en onderdeel a sub 3 en 6 Sv – het Openbaar Ministerie belast is met het toezicht op de naleving van de voorwaarden gesteld bij de last tot terbeschikkingstelling en de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Legt aan de verdachte de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingop.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 11 mei 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2021, parketnummer
15-053676-21, opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. A.W.T. Klappe en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2025.
mr. A.W.T. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.