ECLI:NL:GHAMS:2025:2697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
200.350.208/01OK 200.350.779/01OK 200.350.827/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling wanbeleid en definitieve voorzieningen in een geschil tussen aandeelhouders van een vastgoedbeheermaatschappij

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 9 oktober 2025, heeft de Ondernemingskamer geoordeeld over een geschil tussen de besloten vennootschappen BBB, DIG, SP en JWTM, die allen aandeelhouders zijn van DIG. De zaak betreft de vaststelling van wanbeleid bij DIG, een vennootschap die zich bezighoudt met vastgoedbeheer. De Ondernemingskamer heeft eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DIG over de periode vanaf 1 januari 2017. Het onderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van wanbeleid, waarbij de bestuurders SP en JWTM verantwoordelijk zijn voor een aanzienlijk deel van de problemen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat DIG functioneert als een kostenvennootschap, waarbij werkzaamheden voor derden niet in rekening worden gebracht, wat heeft geleid tot een ondoorzichtige kostenstructuur en een negatieve impact op de financiële resultaten van DIG. De Ondernemingskamer heeft de verzoeken van BBB en DIG om vaststelling van wanbeleid en het treffen van voorzieningen toegewezen. SP en JWTM zijn ontslagen als bestuurders van DIG, en mr. Endedijk is benoemd als nieuwe bestuurder voor een periode van twee jaar. Tevens is besloten dat de aandelen in DIG, met uitzondering van één aandeel per aandeelhouder, ten titel van beheer worden overgedragen aan een door de Ondernemingskamer aan te wijzen beheerder. De Ondernemingskamer heeft ook de besluiten van de algemene vergadering vernietigd die betrekking hebben op de decharge van bestuurders in verband met het vastgestelde wanbeleid. Tot slot zijn BBB, SP en JWTM hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten, waarbij BBB verantwoordelijk is voor 20% en SP en JWTM voor 80%.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummers: 200.350.208/01 OK en 200.350.779/01OK en 200.350.827/01OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 9 oktober 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BBB],
gevestigd te [plaats] ,
VERZOEKSTER(in zaak 200.350.208/01 OK);
BELANGHEBBENDE(in zaken 200.350.779/01 OK en 200.350.827/01 OK),
advocaat:
mr. S.J.B. Drijber, kantoorhoudende te Velp (Gelderland),
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[DIG],
gevestigd te [plaats] ,
VERWEERSTER(in zaken 200.350.208/01 OK en 200.350.827/01 OK);
VERZOEKSTER(in zaak 200.350.779/01 OK),
advocaat:
mr. S.S.J.P. Roestenberg, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[SP],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[JWTM],
gevestigd te [plaats] ,
BELANGHEBBENDEN(in zaken 200.350.208/01 OK en 200.350.779/01 OK);
VERZOEKSTERS(in zaak 200.350.827/01 OK),
advocaten:
mrs. R.Q. Potter en C.R.B. Jonker, kantoorhoudende te Amsterdam.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen als volgt worden aangeduid:
[BBB] als:
BBB en/of aandeelhouder A
[DIG] als:
DIG
[SP] als:
SP en/of aandeelhouder B
[JWTM] als:
JWTM en/of aandeelhouder C
[DGA BBB] als:
[DGA BBB] of DGA BBB
[DGA SP] als:
[DGA SP] of DGA SP
[DGA JWTM] als:
[DGA JWTM] of DGA JWTM

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 9 oktober 2023, 27 december 2023, 22 februari 2024, 6 december 2024 en 20 februari 2025 in deze zaak.
1.2
Bij de beschikkingen van 9 oktober 2023 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DIG over de periode vanaf 1 januari 2017 en bepaald dat bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure mr. G.C. Endedijk wordt benoemd tot bestuurder (met beslissende stem) van DIG.
1.3
Bij beschikking van 27 december 2023 is drs. J. Hak (verder: onderzoeker) als onderzoeker aangewezen zoals bedoeld in de beschikking van 9 oktober 2023.
1.4
Bij beschikking van 6 december 2024 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag met bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5
BBB heeft bij verzoekschrift van 21 januari 2025 (zaaknummer: 200.350.208/01OK) de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
1. vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG ten aanzien van de in het verzoekschrift aangeduide onderwerpen;
2. op de voet van artikel 2:356 BW de navolgende voorzieningen te treffen:
a. ontslag van SP en JWTM als bestuurders van DIG;
b. de benoeming door de Ondernemingskamer van één bestuurder, naast mr. Endedijk, dan wel, indien mr. Endedijk niet aanblijft als bestuurder, één of meerdere bestuurders voor een nader door de Ondernemingskamer te bepalen periode;
c. de tijdelijke overdracht ten titel van beheer van de door SP en JWTM gehouden aandelen in DIG;
3. SP en JWTM te veroordelen in de kosten van het onderzoek en van het geding alsmede de kosten van de OK-bestuurder tot de datum van de beschikking.
1.6
DIG heeft bij verzoekschrift van 5 februari 2025 (zaaknummer: 200.350.779/01 OK) de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
1. vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG ten aanzien van de in het verzoekschrift aangeduide onderwerpen en vast te stellen dat BBB, SP en JWTM gezamenlijk en ieder hoofdelijk en in (min of meer) gelijke mate verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid in de periode van 1 januari 2017 tot 16 augustus 2019 en dat SP en JWTM gezamenlijk en ieder hoofdelijk en in (min of meer) gelijke mate verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid in de periode vanaf 16 augustus 2019 tot 7 september 2023;
2. op de voet van artikel 2:356 BW de volgende voorzieningen te treffen:
a. ontslag van SP en JWTM als bestuurders van DIG;
b. verlenging van de tijdelijke aanstelling van mr. Endedijk als bestuurder van DIG voor een duur van (vooralsnog) twee jaren en te bepalen dat het bijbehorende salaris en kosten ten laste komen van DIG;
c. alle besluiten van de algemene vergadering tot verlening van (volledige en finale) decharge aan BBB, SP en JWTM, waaronder de besluiten van 22 november 2022 en 25 april 2023, te vernietigen;
d. het gelasten van de tijdelijke overdacht van alle in DIG gehouden aandelen ten titel van beheer, met benoeming door de Ondernemingskamer van een beheerder;
3. BBB, SP en JWTM ieder afzonderlijk dan wel gedeeltelijk, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan DIG van 31/80e deel van de onderzoekskosten alsmede SP en JWTM, ieder afzonderlijk, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan DIG van 49/80e deel van de onderzoekskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
4. BBB, SP en JWTM, ieder hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten zijdens DIG.
1.7
SP en JWTM hebben bij verzoekschrift van 5 februari 2025 (zaaknummer 200.350.827/01 OK) de Ondernemingskamer verzocht, samengevat
1. vast te stellen dat de verschillende onderdelen van het beleid zoals dat gevoerd is binnen DIG ten aanzien van de werkzaamheden van BBB als wanbeleid dienen te worden gekwalificeerd;
2. op de voet van artikel 2:356 BW de volgende voorzieningen te treffen:
a. ontbinding van DIG;
b. beëindiging van de benoeming van mr. Endedijk als bestuurder bij DIG;
c. benoeming van een vereffenaar van DIG, althans te bepalen dat dit door haar bestuurders geschiedt;
3. DIG te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.8
BBB heeft bij verweerschrift van 16 april 2025 in reactie op het verzoekschrift van DIG (200.350.779/01 OK) verzocht het verzoek tot vaststelling dat BBB medeverantwoordelijk is voor het wanbeleid in de periode 1 januari 2017 tot 16 augustus 2019 af te wijzen. Tevens heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de verlenging van de tijdelijke aanstelling van de OK-bestuurder, vernietiging van alle besluiten van de algemene vergadering tot verlening van (volledige en finale) decharge van BBB en de tijdelijke overdracht van de door BBB gehouden aandelen in DIG. Voor het overige heeft BBB geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van DIG.
BBB heeft verzocht het verzoek van SP en JWTM (200.350.827/01 OK) af te wijzen.
1.9
DIG heeft bij verweerschrift van 17 april 2025 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van BBB en SP en JWTM, indien en voor zover dit afwijkt van het verzoek van DIG.
1.1
SP en JWTM hebben bij verweerschrift van 17 april 2025 verzocht alle verzoeken (van DIG en BBB) af te wijzen dan wel hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken en BBB en DIG hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.11
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 8 mei 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. DIG heeft daarbij nadere producties overgelegd, die op voorhand aan partijen en de Ondernemingskamer waren toegestuurd. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.12
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de Ondernemingskamer de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Op 11 juni 2025 heeft mr. Parijs namens BBB bericht dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en de Ondernemingskamer verzocht een beschikking te geven.

2.Inleiding en feiten

2.1
Dit geding gaat over een geschil tussen BBB enerzijds en SP en JWTM anderzijds. Ieder van hen houdt 1/3 van de aandelen van DIG, een vennootschap die zich toelegt op het beheer van vastgoed. Het beheer betreft niet alleen vastgoed van de vennootschap zelf maar ook van derden, waaronder de aandeelhouders. De verwijten hebben onder meer betrekking op een ondeugdelijke administratie en facturatie van het gevoerde beheer en het niet in acht nemen van de zorgvuldigheidsregels die gelden bij tegenstrijdig belang. De Ondernemingskamer heeft eerder een onderzoek gelast en bepaalde onmiddellijke voorzieningen getroffen. Nu gaat het om de vraag of uit het verslag blijkt van wanbeleid en, zo ja, wie daarvoor verantwoordelijk zijn en of nadere voorzieningen geboden zijn.
2.2
De Ondernemingskamer verwijst naar de feiten genoemd in haar beschikkingen die onder 1.1 zijn vermeld en volstaat thans met het vermelden van de volgende feiten.
2.3
DIG houdt zich bezig met het beheer en de exploitatie van een onroerendgoedportefeuille. Zij legt zich toe op het commercieel en technisch beheer van haar portefeuille; dat wil zeggen de aan- en verkoop van objecten, (her)ontwikkeling, vaststellen van huurprijzen en het vinden van nieuwe huurders, alsmede de uitvoering van incidenteel en planmatig onderhoud. Het financieel beheer van haar portefeuille wordt verricht door een externe partij. DIG heeft een aanzienlijke vastgoedportefeuille opgebouwd, onder meer bestaande uit woningen, horecagelegenheden, winkels, kantoorpanden en ontwikkellocaties. Sinds 2016 heeft zij geen nieuwe objecten meer aangekocht. DIG beheert niet alleen eigen vastgoed maar ook dat van derden.
2.4
Tussen de drie aandeelhouders van DIG is onenigheid ontstaan over de exploitatie van het onroerend goed, het financiële beleid en de gewenste ontvlechting van hun belangen in (en buiten) DIG.
2.5
DIG is in 1944 opgericht. Sinds 2007 zijn BBB, SP en JWTM aandeelhouders van DIG. Op dit moment houden zij elk (afgerond) een/derde van de aandelen in DIG. SP en JWTM vormen het bestuur van DIG en zij waren tot hun schorsing door de Ondernemingskamer bevoegd DIG zelfstandig te vertegenwoordigen.
2.6
[DGA BBB] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van BBB. [DGA SP] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van SP. [DGA JWTM] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van JWTM.
2.7
[DGA SP] en [DGA BBB] hebben een achtergrond in de makelaardij. Sinds 2003 hebben zij onroerend goed aangekocht. Vanaf 2006 zijn [DGA SP] en [DGA BBB] ook gezamenlijk kantoor gaan houden. Aan hun samenwerking lag geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag. De panden die werden toegevoegd aan de portefeuille werden ofwel privé aangekocht, ofwel via de persoonlijke vennootschappen SP en BBB, ofwel via de (inmiddels ontbonden) vennootschap [DGA BBB] [DGA SP] Vastgoed B.V. De mate waarin zij (of aan hen gelieerde vennootschappen) participeerden in de verworven objecten varieerde; soms participeerden daarbij ook derden.
2.8
Sinds 2007 werken [DGA SP] en [DGA BBB] samen met [DGA JWTM] . In mei 2007 hebben zij gezamenlijk, via SP, BBB en JWTM, de aandelen verworven in DIG, die op dat moment een pand in eigendom had.
2.9
Vanaf 2007 vormden SP (althans tot 2012 een andere vennootschap van [DGA SP] , namelijk [DGA SP] Vastgoed B.V.) en BBB het bestuur van DIG. Sinds maart 2016 maakt ook JWTM deel uit van het bestuur van DIG.
2.1
Op 4 juli 2016 hebben SP en JWTM gezamenlijk een pand aan de Nicolaas Witsenkade 38 in Amsterdam gekocht.
2.11
Eind 2016 heeft [DGA BBB] te kennen gegeven zijn aandelen aan [DGA SP] en [DGA JWTM] te willen verkopen. In 2017 zijn daarover gesprekken tussen partijen gevoerd.
2.12
In augustus 2018 is DIG verhuisd van een kantoor aan de Keizersgracht 206 dat zij huurde van BBB en SP naar de begane grond van het pand aan de Nicolaas Witsenkade 38 te Amsterdam. [DGA BBB] heeft tegen deze verhuizing geprotesteerd.
2.13
In de aandeelhoudersvergadering van 4 juli 2019 is BBB ontslagen als bestuurder van DIG. Als reden voor het ontslag is opgegeven dat de feitelijke betrokkenheid van BBB en haar (indirect) aandeelhouder en bestuurder bij de onderneming van DIG al lange tijd zeer beperkt tot nihil is. Tijdens deze aandeelhoudersvergadering is ook de jaarrekening 2018 vastgesteld (waarbij de gevolmachtigde van BBB zich van stemming heeft onthouden) en zijn de managementvergoedingen voor SP en JWTM vastgesteld op respectievelijk € 25.000 en € 50.000 ex btw per jaar.
2.14
In de aandeelhoudersvergadering van 8 maart 2021 is besloten het vastgoed van de vennootschap te verkopen. In de (concept)notulen staat dat SP en JWTM geen andere uitweg zien om te komen tot afwikkeling van de samenwerking met BBB.
2.15
Bij e-mail van 10 maart 2021 hebben SP en JWTM voorgesteld BBB uit te kopen. BBB heeft het voorstel afgewezen.
2.16
In de aandeelhoudersvergadering van 25 mei 2021, waarbij BBB niet vertegenwoordigd was, is besloten tot uitkering van een interim-dividend van € 1,2 miljoen, te betalen door middel van verrekening met de vorderingen van de vennootschap op haar aandeelhouders.
2.17
Op 25 februari 2022 heeft de Ondernemingskamer een (eerder) enquêteverzoek van BBB afgewezen (ECLI:NL:GHAMS:2022:577). In haar beschikking heeft zij onder meer overwogen:
“3.24 Hoewel er op een aantal punten vraagtekens te plaatsen zijn bij het beleid en de gang van zaken van Beleggingsmaatschappij D.I.G., leidt een belangenafweging tot afwijzing van het verzoek van BBB. Duidelijk is dat bij partijen al geruime tijd de wens bestaat de samenwerking zoals deze in de vennootschap vorm heeft gekregen, te beëindigen. Over overname van de aandelen van BBB hebben zij geen overeenstemming kunnen bereiken, waarna op 8 maart 2021 is besloten tot verkoop van de gehele vastgoedportefeuille over te gaan. In het licht hiervan acht de Ondernemingskamer niet opportuun de vennootschap nu nog te belasten met de kosten en het tijdsbeslag die gepaard gaan met een onderzoek. De gegrond bevonden bezwaren zijn van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel. Dit leidt tot de slotsom dat het verzoek van BBB tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Beleggingsmaatschappij D.I.G. zal worden afgewezen.”
2.18
Na deze beschikking van de Ondernemingskamer hebben partijen (nogmaals) gesproken over een scheiding der wegen door middel van een uitkoop van BBB en/of de verkoop van de vastgoedportefeuille. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Wel zijn sindsdien verschillende objecten verkocht.
2.19
Op 30 september 2022 heeft een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden, waarin onder andere een uitkoop van BBB en de persoon van een in dat kader te benoemen taxateur zijn besproken. Voorafgaand, tijdens en na de vergadering heeft BBB een groot aantal (deels schriftelijke) vragen gesteld, onder meer over de jaarrekening. Een deel van die vragen is door de bestuurders van DIG beantwoord.
2.2
Tijdens de aandeelhoudersvergaderingen van 22 november 2022 en 25 april 2023 zijn de jaarrekeningen 2021 en 2022 vastgesteld en is besloten tot een dividenduitkering over deze boekjaren van in totaal € 600.000 (2021), respectievelijk € 900.000 (2022). Blijkens de jaarrekening 2022 zijn in de boekjaren 2021 en 2022 de volgende resultaten behaald:
Blijkens de toelichting op de winst- en verliesrekening bestaan de overige bedrijfsopbrengsten in beide jaren (met uitzondering van een bedrag van € 15.000 in 2022) uit verkoopopbrengsten van vastgoedbeleggingen.
2.21
Bij beschikking van 9 oktober 2023 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DIG over de periode vanaf 1 januari 2017. Op 6 december 2024 is het onderzoeksverslag gedeponeerd.

3.Het onderzoeksverslag

3.1
Het onderzoeksverslag is als volgt opgebouwd. De eerste twee hoofdstukken bevatten een inleiding en een samenvatting van de bevindingen. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 wordt een situatieschets gegeven, is het plan van aanpak opgenomen en zijn de juridische entiteiten in kaart gebracht. In hoofdstuk 6 zijn de werkzaamheden en organisatie weergegeven met de bijbehorende bevindingen van de onderzoeker. In de hoofdstukken 7 en 8 is aan de hand van de balans en de winst- en verliesrekening een financiële analyse van DIG door de onderzoeker gemaakt.
3.2
Het onderzoeksverslag bevat onder andere de volgende concluderende bevindingen van de onderzoeker:

Activiteiten DIG
(...)
 Commercieel en technisch beheer wordt uitgevoerd door de bestuurders, ondersteund door het personeel van DIG.
- Bestuurders [DGA SP] en [DGA JWTM] besteden slechts een deel van hun tijd aan het beheer van de portefeuille van DIG.
- Zij hebben, naast DIG, beiden en gezamenlijk een substantiële onroerend goed portefeuille, waar zij tevens tijd aan besteden.
- Voor de tijd die zij aan DIG besteden brengen zij een management fee in rekening tegen een commercieel tarief.
- Er wordt geen urenregistratie bijgehouden, waardoor er geen inzicht is in de daadwerkelijke tijdsbesteding voor DIG. (…)
 Het personeel en kantoor van DIG wordt tevens ingezet voor de werkzaamheden van de externe portefeuilles van de aandeelhouders.
- Het personeel houdt geen urenregistratie bij, waardoor de daadwerkelijke tijdsbesteding aan de externe portefeuilles niet bekend is.
(…)
DIG als kostenvennootschap
 Gedurende het onderzoek is vanuit meerdere informatiebronnen (zie bijlage 9) duidelijk geworden dat niet alleen bestuurders, maar ook de organisatie DIG werkzaamheden verricht voor objecten die niet toebehoren aan DIG.
- DIG is een kostenvennootschap, de organisatie (het personeel, de huisvesting en overige hieraan verbonden kosten) wordt ook ingezet om werkzaamheden voor externe objecten uit te voeren.
- De externe objecten betreffen panden van de aandeelhouders, alleen, gezamenlijk of met derden.
 Deze werkzaamheden worden niet in rekening gebracht aan de eigenaren van die objecten, zijnde de aandeelhouders.
 Deze manier van werken heeft het resultaat van DIG nadelig beïnvloed. Er worden kosten gemaakt voor de uitvoering van werkzaamheden voor derden, waar geen vergoeding voor in rekening wordt gebracht. (…)
 Deze manier van werken bestond reeds vóór de onderzoeksperiode en is niet veranderd of gewijzigd gedurende de onderzoeksperiode.
- Wijziging/ontslag van bestuurder heeft hier geen invloed op gehad.
- Gedurende de onderzoeksperiode is er door bestuurders van DIG ( [DGA SP] en [DGA JWTM] ) wel getracht de werkzaamheden voor aandeelhouder [DGA BBB] aan hem in rekening te brengen. Dergelijk afspraken zijn niet tot stand gekomen en de bestaande werkwijze bleef gehandhaafd.
(…)
Financiële resultaten
Indirecte kosten
 Indirecte kosten nemen gedurende de onderzoeksperiode toe van € 258k (2017) naar ca. € 400k in de jaren 2021-2023. De stijging wordt veroorzaakt door een stijging van:
 Managementvergoedingen
- (…)
- Gedurende 2017 en 2018 heeft de heer [DGA JWTM] /JWTM een vaste management fee aan DIG in rekening gebracht, van resp. € 30k en € 30k (excl. btw).
- In de AVA op 4 juli 2019 wordt het besluit ter goedkeuring voorgelegd om de managementvergoeding te verhogen naar resp. € 50k excl. btw voor de heer [DGA JWTM] en € 25k excl. btw voor de heer [DGA SP] .
 De heer [DGA SP] ziet vanaf 2023 af van deze managementvergoeding.
Huisvestigingskosten
- Bij aanvang van de onderzoeksperiode (1 januari 2017) was DIG kantoorhoudend aan de Keizersgracht 206 in Amsterdam. (…)
- Augustus 2018 is het kantoor van DIG verhuisd naar Nicolaas Witsenkade 38 in Amsterdam, waar de onderneming en de aandeelhouders [DGA SP] en [DGA JWTM] tot einde onderzoeksperiode/heden kantoor houden.
o (indirect) aandeelhouder [DGA BBB] heeft nooit kantoor gehouden op deze locatie.
- De huur die aan DIG in rekening wordt gebracht zorgt voor een forse kostenverhoging.
(…)
 De huurprijs voor deze locatie is derhalve marktconform. De vraag resteert wel of DIG op een dergelijk dure locatie zou moeten willen zitten.
- Het huurcontract is aangegaan/ondertekend door de heer [DGA SP] , namens [SP] (verhuurder), en de heer [DGA JWTM] , namens DIG (huurder).
- Als gevolg van de verhuizing naar de Nicolaas Witsenkade 38 en door de huur van de opslaglocatie Haarlemmerweg stijgen de huisvestigingskosten van € 37k naar € 124k.

Automatiseringskosten
- Toegenomen automatiseringskosten: in 2023 is geïnvesteerd in het systeem Aeron, voor administratie/dossiervorming huurders/panden van alle panden waarvoor DIG beheer voert. Voor beheer van de beperkte hoeveelheid verhuurcontacten is dit een forse investering.

Advocaatkosten
(…)
- In 2023 zijn tevens kosten m.b.t. de uitstotingsprocedure ten laste van DIG gebracht (€ 23k). Deze behoren niet ten laste van het resultaat van DIG te komen, aangezien dit een procedure betreft die is aangespannen door de aandeelhouders van DIG.
(…)
Samenvatting bevindingen
Overall
Beheer goed gevoerd
 Het beheer van de portefeuille van DIG is gedurende de periode 2017-2023 goed gevoerd.
(…)
Vertrek [DGA BBB]
 De heer [DGA BBB] heeft zich vanaf 2017 nagenoeg niet meer ingezet voor de activiteiten/ontwikkelingen van de onderneming DIG. (…)
 Door het vertrek van [DGA BBB] werden tevens de externe objecten van [DGA BBB] /BBB niet meer beheerd door de organisatie DIG. Het beheer van de gezamenlijke met [DGA SP] /SP bleef wel bij DIG.
Kostenstijgingen indirecte kosten
 Indirecte kosten nemen gedurende de onderzoeksperiode toe van € 258k (2017) naar ca. € 400k in de jaren 2021-2023 (zie pag. 10). (…)
Beheerkosten als % van de omzet
 In de vastgoedsector zijn vastgoedbeheerders actief; partijen die het commercieel, technisch en financieel beheer uitvoeren voor vastgoedbeleggers.
- Vergoedingen voor het totale beheer variëren tussen de 4-6% van de huursom per maand. Meerdere vastgoedbeheerders hanteren deze percentages.
 Onderstaand is weergegeven een opstelling van de beheerkosten DIG en de daaraan verbonden indirecte kosten, als % van de verhuuromzet, op basis van de werkelijk gerealiseerde cijfers.
- Beheerkosten gedefinieerd als: de kosten van de middelen die noodzakelijk zijn/gemaakt moeten worden om daadwerkelijk beheer uit te voeren zijn opgenomen; personeel (bestuurders, inhuur, eigen personeel), huisvesting, kantoor- en automatiseringskosten.
- Overige indirecte kosten zijn in deze analyse buiten beschouwing gelaten.
 Deze kosten bedragen, als % van de verhuuromzet, tussen de 28% (2017) en 62% (2022).
 Dit is hoog, neemt in de loop der jaren toe en is niet marktconform.
 Sluit aan met de gedragen mening, dat DIG als kostenmaatschap functioneert en werkzaamheden verricht c.q. kosten maakt voor externe objecten.
(…)
(…)
In rekening brengen externe beheerwerkzaamheden
 Er zijn geen contractuele afspraken dat beheerwerkzaamheden die voor externe objecten worden verricht in rekening worden gebracht.
 (…)
 In de administratie van DIG is geen omzet externe beheerwerkzaamheden opgenomen.
 Het niet structureel in rekening brengen van beheerwerkzaamheden is een beleid dat gedurende de gehele onderzoeksperiode nadelig is geweest voor DIG. Dit verwijt treft alle bestuurders in de onderzoeksperiode: [DGA SP] , [DGA JWTM] en [DGA BBB] .
Facturen
 De facturen die uit naam van DIG zijn verstuurd op 24 december 2021 [
aan BBB/ [DGA BBB], toevoeging OK] zijn derhalve onjuist, passen niet in de wijze waarop de administratie van DIG gevoerd wordt en financiële rapportages, ten behoeve van informatievoorziening aan derden, worden opgesteld.
 De facturen bestaan echter, en zijn verzonden.
- De heer [DGA SP] heeft mondelinge aangegeven dat de facturen gecrediteerd zijn/gaan worden. Er zijn echter tot op heden geen creditnota’s ontvangen door BBB en de heer [DGA BBB] in privé.
(…)
Financiële positie DIG
 Hoewel de balans stabiel is en de solvabiliteit goed, had het op de weg van bestuurders gelegen om de resultaten voor DIG te optimaliseren door:
- De voor derden verrichte werkzaamheden door te belasten aan de eigenaren van externe objecten waar tevens commercieel en technisch beheer voor wordt uitgevoerd.
 Hier hadden dan wel afspraken over gemaakt moeten worden.
- De kostenstructuur van de onderneming beperkt te houden.
 Die acties hebben niet plaatsgevonden.”

4.De gronden van de beslissingen

Verzoeken vaststellen van wanbeleid

4.1
BBB heeft de Ondernemingskamer verzocht vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG – waarvoor SP en JWTM verantwoordelijk zijn – ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. het gebruik van DIG als kostenvennootschap door de bestuurders/aandeelhouders SP en JWTM;
b. de vermenging door SP en JWTM van hun positie als bestuurder en aandeelhouder;
c. de onterechte stijging van diverse kosten, waaronder managementvergoedingen, huisvestigingskosten, automatiseringskosten en advocaatkosten;
d. het sinds het ontslag van BBB als bestuurder niet doorbelasten van door DIG gemaakte kosten aan de partijen waarvoor de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt;
e. de te hoge beheerkosten die door DIG worden betaald;
f. ten onrechte opgestelde facturen die niet in de administratie zijn opgenomen;
g. het ten onrechte niet beperken van de kosten.
4.2
DIG heeft de Ondernemingskamer eveneens verzocht vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG – waarvoor volgens haar SP, JWTM en BBB in min of meer gelijke mate verantwoordelijk zijn – ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. zowel bestuurders, aandeelhouders als werknemers van DIG hebben namens DIG werkzaamheden verricht voor objecten die niet toebehoren aan DIG en waarvoor DIG geen vergoeding heeft ontvangen;
b. DIG hanteert een niet toegestane methodiek voor het administreren van groot onderhoud;
c. ten onrechte zijn bepaalde advocaatkosten ten laste van DIG gebracht;
d. automatiseringskosten door DIG zijn voldaan terwijl dit niet in lijn is met de activiteiten van DIG;
e. de belangenverstrengeling bij de (indirect) bestuurders/aandeelhouders [DGA SP] , [DGA JWTM] en [DGA BBB] .
4.3
SP en JWTM hebben de Ondernemingskamer ook verzocht vast te stellen dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG – waarvoor volgens hen BBB verantwoordelijk is – ten aanzien het niet in rekening brengen van werkzaamheden die DIG voor BBB heeft verricht en het ontbreken van contractuele vastlegging van deze werkzaamheden.
4.4
BBB heeft bestreden dat zij medeverantwoordelijk is voor het wanbeleid bij DIG. SP en JWTM hebben bestreden dat ten aanzien van hun handelen sprake is van wanbeleid. De Ondernemingskamer zal waar nodig op de gevoerde verweren ingaan.
4.5
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt.
Wanbeleid
4.6
Uit het onderzoeksverslag blijkt dat de panden in beheer goed zijn verhuurd en dat leegstand verklaarbaar is, terwijl op verkochte objecten substantiële winsten zijn gemaakt. De solvabiliteit is goed. Niettemin zijn alle partijen het erover eens dat uit het onderzoeksrapport blijkt van wanbeleid bij DIG. BBB, SP, JWTM en DIG verschillen vooral van opvatting over de vraag wie voor dit wanbeleid verantwoordelijk is.
4.7
Ook de Ondernemingskamer oordeelt dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid bij DIG en wel op de volgende gronden.
DIG als kostenvennootschap
4.8
Kernactiviteit van DIG is het commercieel en technisch beheer van vastgoed. DIG beheert niet alleen eigen vastgoed maar ook vastgoed dat geheel of ten dele aan derden toebehoort. Daarbij gaat het onder meer om panden waarin aandeelhouders van DIG of aan hen gelieerde (rechts)personen een belang hebben. De panden waarover DIG het beheer voert, hebben kortom een grote variëteit aan (mede)eigenaars. Het belang van de vennootschap brengt daarom mee dat de beheersactiviteiten op zorgvuldige wijze worden geadministreerd opdat kan worden vastgesteld welke werkzaamheden betrekking hebben op welk object en ten behoeve van welke (mede)eigenaars zijn verricht, zodat ook de met het beheer gemoeide kosten op de juiste wijze kunnen worden gealloceerd. Het belang van de vennootschap brengt verder mee dat vervolgens op inzichtelijke wijze wordt gefactureerd, dat uit de (financiële) administratie valt af te leiden welke opbrengsten kunnen worden gerelateerd aan welk object/welke (mede)eigenaars en dat btw-aangiften tijdig op juiste wijze worden gedaan.
4.9
Het voorgaande geldt te meer nu zich mede als gevolg van de verschillende eigendomsverhoudingen veelvuldig bij één of meer van de bestuurders een tegenstrijdig belang voordoet. De Ondernemingskamer memoreert in dit verband dat een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft in de zin van artikel 2:239 lid 6 BW, indien hij te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend laat leiden door het belang van de vennootschap en haar onderneming. De vraag of dat het geval is moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bij aanwezigheid van een tegenstrijdig belang is een hogere mate van zorgvuldigheid vereist in de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de desbetreffende transactie. Daarbij moeten de te onderscheiden belangen op zorgvuldige wijze gescheiden worden gehouden en dient een zo groot mogelijke openheid te worden betracht. De verhoogde zorgvuldigheid dient in beginsel erop te zijn gericht dat de transactie geschiedt onder redelijke en marktconforme voorwaarden zodat deze zakelijk verantwoord is. Daartoe kan inschakeling van deskundige derden gewenst en onder omstandigheden geboden zijn. Indien in het bestuur beraadslaging en/of besluitvorming plaatsvindt, dient de geconflicteerde bestuurder zich van deelname te onthouden.
4.1
Uit het onderzoeksverslag blijkt dat er geen afspraken zijn gemaakt over vergoedingen voor beheerwerkzaamheden ten aanzien van objecten die niet (uitsluitend) aan DIG toebehoren. De bestuurders houden geen urenadministratie bij. Ook is in de boekhouding geen omzet geadministreerd en zijn geen opbrengsten geadministreerd die zien op beheervergoedingen voor panden waarvan DIG geen of niet de enige eigenaar is. Behoudens de onder 4.13 te bespreken facturen zijn beheerwerkzaamheden die DIG heeft verricht voor panden van (personen gelieerd aan) een of meer van de aandeelhouders niet bij hen in rekening gebracht. De Ondernemingskamer acht het kwalijk dat als gevolg van het niet factureren van beheersdiensten structureel te weinig btw-aangifte is gedaan (zie onderzoeksverslag p. 18, 21, 37).
Bij het voorgaande moet worden bedacht dat een aantal panden van derden waarvoor DIG beheerwerkzaamheden verricht, (indirect en al dan niet gedeeltelijk) toebehoort aan (rechts)personen gelieerd aan SP en/of JWTM. Dat betekent dat SP, respectievelijk JWTM een tegenstrijdig belang had met betrekking tot beheersdiensten voor de betreffende panden. De Ondernemingskamer constateert dat geen transparantie is betracht met betrekking tot deze diensten en dat deze – doordat geen kosten in rekening werden gebracht – niet zijn verleend onder redelijke en marktconforme voorwaarden zodat zij ook niet zakelijk verantwoord zijn. In de periode waarin BBB bestuurder was, gold hetzelfde ten aanzien van beheerwerkzaamheden ten behoeve van BBB of aan haar gelieerde (rechts)personen. Daarmee werd structureel gehandeld in strijd met de onder 4.9 bedoelde verhoogde zorgvuldigheidsplicht bij tegenstrijdig belang.
4.11
Gedurende de gehele onderzoeksperiode gold het beleid om geen kosten in rekening te brengen voor deze beheerwerkzaamheden voor derden. Het ontslag van BBB als bestuurder heeft hier ook geen invloed op gehad. Gedurende de gehele onderzoeksperiode is deze manier van werken nadelig geweest voor DIG. Verantwoordelijk zijn allen die gedurende de onderzoeksperiode bestuurder zijn (geweest). Na het ontslag van BBB is DIG echter gestopt met het doen van het beheer van panden die toebehoren aan BBB en/of [DGA BBB] . Dat bracht mee dat het beleid om geen vergoeding in rekening te brengen voor diensten aan derden vanaf dat moment vooral ten voordele van SP en JWTM strekte en ten nadele van BBB.
4.12
Daarbij zijn de kosten van DIG hoog, nemen zij in de loop der jaren toe en zijn zij niet marktconform (onderzoeksverslag, p. 13). Terwijl beheervergoedingen in de markt variëren tussen de 4-6% van de huurstroom, bedroegen de beheerskosten bij DIG tussen de 28% (2017) en 62% (2022) van de huursom. Deze hoge beheerkosten zijn mede het gevolg van het feit dat DIG als kostenvennootschap functioneert en werkzaamheden verricht c.q. kosten maakt voor objecten van derden zonder dat daarvoor een vergoeding in rekening wordt gebracht.
4.13
Een afwijking van het beleid om geen kosten in rekening te brengen voor beheerwerkzaamheden voor objecten van derden, betreffen de facturen die op 24 december 2021 en 21 juli 2022 zijn verzonden aan [DGA BBB] en [een derde] . Het gaat hier om facturen aan [DGA BBB] voor een bedrag van € 106.171,01 en (na correctie) € 52.680 incl. btw, respectievelijk aan Janus voor een bedrag van € 106.171,01 en € 9.987,61 incl. btw voor werkzaamheden vanaf 2008 voor panden waarvan zij mede-eigenaar zijn (onderzoeksverslag p. 36). Deze afwijking van het beleid kan slechts worden begrepen tegen de achtergrond van het conflict van [DGA SP] met beide personen. Aan de facturen lagen geen overeenkomsten ten grondslag. Zij hebben kennelijk betrekking op beheervergoedingen maar zijn niet verantwoord in de administratie van DIG. Weliswaar heeft [DGA SP] blijkens het onderzoek mondeling te kennen gegeven dat deze facturen zouden worden gecrediteerd, maar dit is niet gebeurd. Hoewel de gefactureerde bedragen zijn verhoogd met btw, zijn deze bedragen niet betrokken in de btw-aangifte van DIG. In alle opzichten is hier gehandeld in strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap: (i) het verrichten van diensten aan derden zonder deugdelijke contractuele basis, (ii) het selectief verzenden van facturen aan uitsluitend die derden met wie een bestuurder een geschil heeft (dit terwijl de vennootschap dezelfde diensten gratis aan deze bestuurder verleende), (iii) het niet-verantwoorden van deze facturen in de financiële administratie en in de jaarrekening, (iv) het niet betrekken van deze facturen in de btw-aangiftes en (v) geen gevolg geven aan de mededeling dat deze facturen zullen worden gecrediteerd.
4.14
Uit het voorgaande blijkt een beleid dat strijdig is met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap. Het verweer van SP en JWTM dat het hier gaat om afgeleide schade, wat daarvan verder zij, kan niet tot een ander oordeel leiden. In deze procedure gaat het immers niet om een vordering tot vergoeding van (afgeleide) schade, maar om de vraag of uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid.
Vorderingen op aandeelhouders
4.15
Uit het onderzoeksverslag blijkt dat 27 adressen/delen van panden gedurende de onderzoeksperiode zijn verkocht. Het geld dat daarmee beschikbaar kwam werd in de jaren 2017 tot en met 2019 geleend aan (personen gelieerd aan) SP en JWTM. Hierdoor namen de vorderingen van DIG op haar aandeelhouders in deze periode toe met bijna € 1,2 miljoen. Deze toename valt voor een bedrag van ongeveer € 1 miljoen op het conto te schrijven van (entiteiten gelieerd aan) SP en JWTM. Deze leningen van DIG werden tegen 2% in rekening-courant geboekt, zonder dat SP en JWTM daarvoor zekerheden aan DIG verstrekten. In 2019 had DIG evenwel een schuld aan [DGA BBB] waarover DIG een rente van 4% betaalde; in dezelfde periode betaalde DIG een rente van 2% tot 2,8% aan haar externe financiers, met dien verstande dat DIG aan haar externe financiers wel zekerheden verstrekte in de vorm van hypotheken.
In 2020 en 2021 namen de rekening-courantvorderingen van DIG op SP en JWTM af, voornamelijk doordat dividenduitkeringen van DIG aan haar aandeelhouders werden verrekend met rekening-courantvorderingen op aandeelhouders. In 2022 en 2023 werden echter dividenden (van € 200.000 en € 300.000 per aandeelhouder) uitgekeerd in contanten, ondanks het feit dat SP en JWTM nog niet alle schulden aan DIG hadden voldaan: JWTM had ultimo 2022 en 2023 nog een schuld aan DIG van € 323.000, respectievelijk € 303.000. SP had ultimo 2022 en 2023 nog een schuld van € 24.000, respectievelijk € 44.000, zo blijkt uit het onderzoeksverslag.
4.16
BBB klaagt terecht dat SP en JWTM hiermee hun rol van bestuurder hebben vermengd met die van aandeelhouder. Zij gebruikten DIG in die periode als financieringsinstrument tegen gunstige voorwaarden en zonder dat zij zekerheden moesten stellen. Ook zijn dividenden in contanten uitgekeerd, terwijl JWTM en SP nog openstaande schulden aan DIG hadden. In de gegeven omstandigheden, waarin de verhoudingen tussen SP en JWTM enerzijds en BBB anderzijds waren verzuurd, waarin de positie van BBB in wezen gelijk was aan die van een minderheidsaandeelhouder en waarin SP en JWTM een tegenstrijdig belang hadden, hadden de bestuurders de onder 4.9 bedoelde verhoogde zorgvuldigheidsplicht in acht moeten nemen. Dat hebben zij nagelaten. Het verweer van SP en JWTM dat het hier gaat om afgeleide schade, faalt op de grond vermeld onder 4.14. De brouille tussen de aandeelhouders vormt geen excuus, evenmin als het gegeven dat SP en JWTM zich inmiddels ervan bewust zijn dat het beter ware geweest als DIG na het ontslag van BBB was ontbonden.
Kostenstijgingen
4.17
De algemene vergadering van DIG heeft op 4 juli 2019 besloten de managementvergoedingen van [DGA JWTM] en [DGA SP] vast te stellen op € 50.000, respectievelijk € 25.000. Op basis van een schatting van het aantal gewerkte uren komt de onderzoeker uit op een uurtarief van € 117, respectievelijk € 111. Volgens de onderzoeker kunnen die werkzaamheden ook worden verricht door een werknemer in loontijd, wiens loonkosten de onderzoeker begroot op € 55 per uur. Op basis van deze bevindingen betoogt BBB dat de bestuurders een te hoog uurtarief hebben gehanteerd. Daarbij wijst zij erop dat het aantal panden onder beheer in de loop van de tijd is afgenomen, terwijl de managementvergoedingen gelijk zijn gebleven.
4.18
De Ondernemingskamer verwerpt dit betoog. In de statuten van DIG is niet afgeweken van het wettelijk uitgangspunt dat de bezoldiging wordt vastgesteld door de algemene vergadering (artikel 2:245 lid 1 BW; artikel 12.4 statuten DIG). Met het besluit van de algemene vergadering van 4 juli 2019 is de bezoldiging op de juiste wijze vastgesteld. Wat er verder zij van de vraag of DIG goedkoper uit was geweest wanneer de werkzaamheden door een werknemer zouden zijn verricht, de bezoldiging is niet zodanig hoog dat deze kan bijdragen aan het oordeel wanbeleid.
4.19
BBB klaagt verder over een onjuiste handelwijze van SP en JWTM bij het bestaan van een tegenstrijdig belang ten aanzien van de huisvestingskosten. Bij aanvang van de onderzoeksperiode hield DIG kantoor aan de Keizersgracht 206 in Amsterdam. In augustus 2018 is het kantoor van DIG verhuisd naar de Nicolaas Witsenkade 38 in Amsterdam. DIG huurt dit kantoorpand van SP en JWTM; BBB had hierin geen belang. Het huurcontract is aangegaan/ondertekend door [DGA SP] namens SP (verhuurder) en [DGA JWTM] namens DIG (huurder). Als gevolg van deze verhuizing en door de huur van de opslaglocatie Haarlemmerweg zijn de huisvestingskosten gestegen van € 37.000 naar € 124.000. Ten aanzien van deze huurovereenkomst zijn onvoldoende openheid en verantwoording betracht door SP en JWTM. De noodzaak van deze verhuizing, die gepaard ging met een stijging van de huurkosten met maar liefst 335%, is niet toegelicht. De verhoogde zorgvuldigheid die bij tegenstrijdig belang in acht moet worden genomen, is daarmee niet betracht. Het verweer van SP en JWTM dat deze verhuizing in de kern een gevolg is van de ruzie tussen SP en BBB vormt geen rechtvaardiging voor deze gang van zaken.
Administratie
4.2
Volgens de onderzoeker is de voorziening groot onderhoud in de financiële administratie op onjuiste wijze verantwoord. DIG activeert groot onderhoud op de balans onder de materiële vaste activa en schrijft daarop vervolgens af gedurende de geschatte economische levensduur. Uitgaande van die methodiek zou geen voorziening onderhoud moeten worden gevormd; waar de voorziening tussen 1 januari 2017 en 31 december 2023 is afgebouwd van € 321.000 naar € 49.000, had deze volgens de onderzoeker eerder kunnen vrijvallen. Daar komt bij dat voor de vorming en de onderbouwing van een voorziening groot onderhoud een meerjarenonderhoudsplan beschikbaar had moeten zijn, dat ontbreekt, aldus het onderzoeksverslag. Hierover klaagt DIG in haar verzoekschrift.
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is deze wijze van administratie inderdaad niet juist. Uitgaande van de activering onder materiële vaste activa had de voorziening niet moeten worden gevormd.
4.21
De klacht over hoge automatiseringskosten (€ 22.000 in 2023) faalt. Het moge zo zijn dat dit bedrag hoog is in relatie tot het beperkte en afnemende aantal panden in beheer, deze kwestie valt binnen de aan het bestuur voorbehouden beleidsvrijheid.
4.22
Voorts zijn in 2023 kosten met betrekking tot een (inmiddels geroyeerde) uitstotingsprocedure ten laste van DIG gebracht (€ 23.000). Deze kosten behoren niet ten laste van het resultaat van DIG te komen, aangezien dit een procedure betreft die is aangespannen door de aandeelhouders van DIG.
Verwerving (economisch eigendom) Marnixstraat 148, Amsterdam
4.23
DIG klaagt tot slot over de gang van zaken rondom de verwerving van een pand aan de Marnixstraat 148 in 2016. Wat er verder zij van die verwerving, de klacht faalt bij gebrek aan onderbouwing in het verzoekschrift van DIG. Voor zover DIG haar klacht bij verweerschrift en op zitting met nadere feiten heeft gestaafd, was zij daarmee te laat.
Slotsom: wanbeleid en de verantwoordelijkheid voor het wanbeleid
4.24
De Ondernemingskamer is van oordeel dat uit het onderzoek blijkt van wanbeleid bij DIG. Dit oordeel steunt op de overwegingen onder 4.8-4.14 (wanbeleid DIG als kostenvennootschap en bevoordeling bestuurders ten koste van DIG), 4.15-4.16 (vorderingen op aandeelhouders) en 4.19 (huisvestingskosten). De allocatie van kosten van de uitstotingsprocedure en het opnemen van een voorziening voor onderhoud moet als onjuist worden aangemerkt (4.22 en 4.21). Met name het structureel niet in rekening brengen van beheerwerkzaamheden verricht voor derden is een beleid dat door het bestuur gedurende de gehele onderzoeksperiode is gevoerd en het resultaat van DIG negatief heeft beïnvloed. Daarnaast is geen enkele transparantie en zorgvuldigheid betracht ten aanzien van deze externe beheerwerkzaamheden en een aantal andere onderwerpen waarbij bij de bestuurders sprake was van een tegenstrijdig belang, waaronder de huur van het pand aan de Nicolaas Witsenkade.
4.25
Ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor het wanbeleid heeft BBB aangevoerd dat zij sinds 5 april 2016 geen bestuurstaken meer heeft verricht en derhalve niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het wanbeleid gedurende de onderzoeksperiode. De Ondernemingskamer verwerpt dit verweer. Ingevolge artikel 2:9 BW was BBB verantwoordelijk voor een behoorlijke vervulling van haar wettelijke taak gedurende de periode waarin zij bestuurder was. Zij kan zich niet aan haar verantwoordelijkheid onttrekken op de grond dat zij geen betekenisvolle invulling gaf aan haar wettelijke taak (vgl. met betrekking tot commissarissen, OK 17 mei 2023 ECLI:NL:GHAMS:2023:1119 (Estro), rov. 3.19 en 3.22).
Het betoog van SP en JWTM dat uitsluitend BBB voor het wanbeleid verantwoordelijk is, faalt eveneens. Voorafgaand aan het ontslag van BBB waren alle bestuurders, waaronder SP en JWTM, gezamenlijk verantwoordelijk, terwijl het wanbeleid onder verantwoordelijkheid van SP en JWTM nadien voortduurde.
Het wanbeleid geschiedde onder verantwoordelijkheid van het bestuur van DIG zodat alle bestuurders – BBB, SP en JWTM – daarvoor verantwoordelijk zijn. Ieder van hen treft persoonlijk een verwijt voor dat wanbeleid, zo volgt uit het voorgaande. Wel neemt de Ondernemingskamer in aanmerking dat de verantwoordelijkheid van BBB als bestuurder eindigde met haar ontslag op 4 juli 2019 en dat sommige aspecten van het wanbeleid vooral na haar ontslag gingen spelen (het selectief bevoordelen van JWTM en SP ten koste van BBB, vorderingen op aandeelhouders, huisvestingskosten en kosten van de uitstotingsprocedure). Bovendien stegen de beheerskosten verder na het ontslag van BBB. Alles afwegend concludeert de Ondernemingskamer dat BBB, SP en JWTM gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor 20% van het wanbeleid, terwijl SP en SJTM voor de resterende 80% van het wanbeleid gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Dit betekent dat BBB, SP en JWTM hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van 20% van de kosten van het onderzoek en dat SP en JWTM daarenboven hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van 80% van de kosten van het onderzoek.
Voorzieningen
4.26
De Ondernemingskamer acht het treffen van definitieve voorzieningen geboden.
4.27
Bij de hiervoor gegeven oordelen acht de Ondernemingskamer het ontslag van SP en JWTM als bestuurders passend en geboden. Zij zal dienovereenkomstig beslissen.
4.28
Verder acht de Ondernemingskamer het geboden dat mr. Endedijk in functie blijft als bestuurder van DIG. Vooralsnog wordt een benoeming voor de duur van twee jaar passend geacht. Zo nodig kan hij om verlenging van deze termijn verzoeken. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om naast de huidige OK-bestuurder een tweede bestuurder te benoemen. Indien de OK-bestuurder behoefte heeft aan aanvullende expertise (bijvoorbeeld bij de taxatie van onroerend goed), staat het hem vrij daartoe een derde in te schakelen.
4.29
De Ondernemingskamer ziet verder aanleiding om vooralsnog voor de duur van twee jaar de aandelen in DIG met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders ten titel van beheer over te dragen aan een door haar te benoemen beheerder.
4.3
Uit het oordeel dat BBB, SP en JWTM verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid van DIG, volgt dat de besluiten tot het verlenen van décharge aan bestuurders die betrekking hebben op het wanbeleid, niet op goede gronden genomen zijn. De Ondernemingskamer zal daarom de besluiten van de algemene vergadering in zoverre vernietigen.
4.31
De Ondernemingskamer wijst het verzoek van SP en JWTM tot ontbinding van de vennootschap af. Zoals door de OK-bestuurder namens DIG is aangevoerd, zijn nog niet alle vorderingen van DIG op de (oud-)bestuurders vastgesteld, zodat het op dit moment niet wenselijk is over te gaan tot ontbinding van de vennootschap. Intussen zijn alle betrokkenen het erover eens dat DIG als vehikel van samenwerking van de drie aandeelhouders geen toekomst meer is beschoren. Het staat de OK-bestuurder daarom vrij voorbereidingen te treffen voor een afwikkeling van DIG. Indien de OK-bestuurder dit nuttig acht, staat het hem ook vrij een ontvlechtingsplan uit te werken. Een definitief ontvlechtingsplan mag hij in dat geval evenwel niet eerder ten uitvoer leggen dan nadat alle partijen van dat plan op de hoogte zijn gesteld en een redelijke termijn hebben gekregen om daartegen op te komen, al dan niet in de vorm van een verzoek aan de Ondernemingskamer tot het treffen van een nadere voorziening.
Proceskosten
4.32
Nu BBB, SP en JWTM alle hebben verzocht wanbeleid vast te stellen en alle verantwoordelijkheid voor dat wanbeleid dragen, ziet de Ondernemingskamer aanleiding geen proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

De Ondernemingskamer:
a. verstaat dat uit het verslag van het onderzoek blijkt van wanbeleid van [DIG] ;
b. verstaat dat voor dit wanbeleid verantwoordelijk zijn [BBB] , [SP] en [JWTM] ;
c. ontslaat [SP] en [JWTM] als bestuurders van [DIG] met ingang van heden;
d. benoemt mr. Endedijk vooralsnog voor de duur van twee jaar – voor zover nodig in afwijking van de statuten van [DIG] – tot bestuurder en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder voormelde vennootschap niet vertegenwoordigd kan worden;
e. bepaalt, dat de aandelen in [DIG] – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – vooralsnog voor de duur van twee jaar ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon;
f. bepaalt dat het salaris en de kosten van de bestuurder en van de beheerder van aandelen ten laste komen van [DIG] en bepaalt dat deze vennootschap voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder respectievelijk de beheerder zekerheid dient te stellen;
g. vernietigt alle besluiten van de algemene vergadering van [DIG] , voor zover daarin decharge is verleend aan één of meer bestuurders van [DIG] en deze decharge betrekking heeft op het door de Ondernemingskamer vastgestelde wanbeleid;
h. veroordeelt [BBB] , [SP] en [JWTM] hoofdelijk tot betaling aan [DIG] van 20% de totale onderzoekskosten ad € 63.075, verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
i. veroordeelt [SP] en [JWTM] hoofdelijk tot betaling aan [DIG] van 80% van de totale onderzoekskosten ad € 63.075, verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
j. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
k. wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. de Jongh, voorzitter, mr. A.P. Wessels en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA, en prof. dr. A.J. Brouwer RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door J.M. de Jongh op 9 oktober 2025.