ECLI:NL:GHAMS:2025:2626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-003367-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met betrekking tot de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs en witwassen. De rechtbank had de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling van € 71.084,30 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte € 70.000,00 aan de Staat moet betalen. Het hof heeft de zaak onderzocht op 24 juli 2025 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft de ontnemingsvordering gebaseerd op een rapport van 5 mei 2021. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 139.546,30. Na het in mindering brengen van het verbeurdverklaarde bedrag van € 79.132,25 en een compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof de betalingsverplichting van de verdachte vastgesteld op € 55.414,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003367-22 (ontneming)
datum uitspraak: 7 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2022 in de ontnemingszaak onder het parketnummer 13-654058-18, tegen
[verdachte]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987
adres: [adres 1]

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 218.821,22 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de conclusie van repliek in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering bijgesteld naar € 106.084,33.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs en witwassen.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 6 december 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 71.084,30 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 is de betrokkene in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 70.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht en op goede gronden het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op
€ 150.216,55 en de betalingsverplichting op € 71.084,30. Hierbij dient matiging plaats te vinden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, hetgeen is meegenomen in het ter zitting gevorderde bedrag.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepaalde posten in de kasopstelling betwist. De raadsman heeft onder andere betoogd dat het beginsaldo op € 32.496,75 dient te worden gesteld. Er is namelijk in de ontnemingsrapportage en het vonnis van de rechtbank in het geheel niets vastgesteld met betrekking tot het uitgavenpatroon van de betrokkene voorafgaand aan 14 juli 2016. Ten aanzien van de inbouwkosten van de verborgen ruimte in de Opel Vivaro staat niet vast dat de betrokkene die kosten heeft gemaakt. Niet is onderzocht of de betrokkene de auto inclusief verborgen ruimte heeft aangeschaft. Verder dient er geen uitgave ten aanzien van levensonderhoud te worden meegenomen in de kasopstelling, nu de ouders van de betrokkene daarin voorzagen, hetgeen beide ouders schriftelijk hebben bevestigd. Ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene degene is geweest die de aangetroffen drugs heeft gefinancierd. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel bij deze hoeveelheden niet door individuen wordt gedreven, zodat aannemelijk is dat meer mensen hierbij betrokken zijn geweest. Er dient zodoende uitgegaan te worden van een pondspondsgewijze verdeling van de aanschafkosten van de verdovende middelen.
Oordeel van het hof
Grondslag van de vordering
Op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De betrokkene is bij vonnis van 2 juli 2019 veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof aannemelijk dat andere strafbare feiten dan de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De ontnemingsvordering is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 mei 2021 (hierna: het rapport). [1] De onderzoeksperiode loopt van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018. Het hierin berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het onderliggende zaaksdossier en het voornoemde veroordelend vonnis in de strafzaak. De berekening is gemaakt aan de hand van een eenvoudige kasopstelling, waarbij wordt gekeken naar het contante geld waarover de betrokkene legaal kon beschikken en daadwerkelijk heeft beschikt. Voor zover de posten in de kasopstelling niet door de verdediging zijn betwist, verenigt het hof zich met de overwegingen en opgenomen bewijsmiddelen in het ontnemingsvonnis. Deze overwegingen en bewijsmiddelen gelden als hier ingelast. Het hof acht deze posten aannemelijk en is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden tot die vaststelling is gekomen.
Betwiste posten
Beginsaldo kasopstelling
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2021 is vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 een bedrag van € 32.496,75 aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen wegens hennepteelt. In voornoemd vonnis is door de rechtbank ook vastgesteld dat de op 11 juli 2016 aangetroffen planten zes weken oud waren en dat één eerdere oogst heeft plaatsgevonden, hetgeen inhoudt dat de opbrengst daarvan in die zes weken verkregen moet zijn. Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene op 14 juli 2016, het begin van de onderzoeksperiode in het rapport, een deel van dat bedrag aan contanten nog in bezit had. Anders dan de raadsman acht het hof ook aannemelijk dat de betrokkene een deel van dat bedrag heeft aangewend om te voorzien in zijn levensonderhoud.
Uit de onderzochte bankgegevens blijkt dat na 23 februari 2017 geen betalingen meer plaatsvonden voor levensonderhoud. Op basis van de begroting van het Nibud blijkt dat in 2018 gemiddeld per maand een bedrag van € 551,00 aan levensonderhoud wordt uitgegeven (inclusief sigaretten). [2] Het hof zal hierbij aansluiting zoeken en schat de uitgaven voor levensonderhoud over een periode van zes weken op € 826,50. Het beginsaldo dient zodoende gesteld te worden op € 32.496,75 - € 826,50 =
€ 31.670,25.
Uitgaven voor levensonderhoud
In het rapport zijn de kosten voor levensonderhoud in een deel van de onderzoeksperiode, gebaseerd op de begroting van het Nibud, gesteld op € 8.315,00. Zoals reeds vermeld, is gebleken dat de betrokkene na 23 februari 2017 geen (girale) betalingen heeft gedaan ten behoeve van zijn levensonderhoud. Het hof acht gelet op hetgeen door de verdediging is aangedragen, onvoldoende aannemelijk dat de ouders van de betrokkene volledig hebben voorzien in zijn levensonderhoud. Het hof acht wel aannemelijk dat het restantbedrag van € 4.000,00 van de verkoop van de Volkswagen Golf van de betrokkene via zijn ouders aan de betrokkene is toegekomen en zal dat bedrag in mindering brengen op de kosten voor levensonderhoud. Zodoende stelt het hof de uitgave voor levensonderhoud vast op € 8.315,00 - € 4000,00 = € 4.315,00.
Inbouwkosten Opel Vivaro
Het hof acht het onaannemelijk dat de betrokkene de Opel Vivaro heeft aangeschaft terwijl er reeds een verborgen ruimte in zat. Temeer nu de betrokkene in zijn andere auto, de Audi A3, een verborgen ruimte heeft laten inbouwen. Gelet hierop, alsmede op het feit dat de betrokkene zich onder meer bezighield met het vervoeren van harddrugs, acht het hof aannemelijk dat de betrokkene € 3.000,00 heeft uitgegeven voor de inbouw van de verborgen ruimte in de Opel Vivaro. Voor wat betreft het bewijs van de verborgen ruimte in de auto en de schatting van de hoogte van de inbouwkosten op € 3.000,00 neemt het hof het bewijsmiddel en de overweging hierover van de rechtbank over. Deze gelden als hier ingelast.
Aanschafkosten verdovende middelen
In het vonnis in de strafzaak is door de rechtbank vastgesteld dat in de woning aan de [adres 2] , de Audi A3 en de BMW harddrugs zijn aangetroffen. In het rapport zijn de aankoopwaarden van de aangetroffen drugs geschat op € 83.572,92. [3] Anders dan de raadsman heeft betoogd, zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat de aangetroffen drugs (mede) zijn gekocht door een ander. Weliswaar zou uit de door de verdediging aangehaalde verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] en de WhatsAppgesprekken kunnen worden afgeleid dat één of meer anderen betrokken waren bij de strafbare handelingen van de verdachte, maar daaruit blijkt niet dan wel onvoldoende dat die ander of anderen de bij de verdachte aangetroffen drugs mede hebben ingekocht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het feit dat de verdachte niet alleen de drugs voorhanden heeft gehad, maar ook een geldbedrag van in totaal € 79.132,00. Het hof acht daarom aannemelijk dat de betrokkene kon beschikken over het voor de inkoop van de drugs benodigde geldbedrag.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Totaal feitelijke contante uitgaven
Contante stortingen ING € 200,00
Aankoop Opel Vivaro € 6.500,00
Inbouw verborgen ruimte Audi A3 € 3.000,00
Inbouw verborgen ruimte Opel Vivaro € 3.000,00
Verbruik brandstof Audi A3 € 1.843.92
Verbruik brandstof Opel Vivaro € 399,10
Verbruik brandstof Volkswagen Golf € 1.765,36
Aankoop verdovende middelen Audi A3 € 158,10
Aankoop verdovende middelen BMW € 64.469,88
Aankoop verdovende middelen [adres 2] € 18.872,94
Levensonderhoud incl. sigaretten € 4.315,00
Prostituees en hotelkamers € 4.500,00
Eigen gebruik cocaïne € 0,00
---------------- +
Totaal € 109.024,30
Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene wederrechtelijk voordeel verkregen, omdat hij in de periode van 14 juli 2016 tot en met 17 mei 2018 meer contante uitgaven heeft gedaan, dan hij legaal beschikbaar had aan contant geld. Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene op:
beginsaldo contant geld € 31.670,25
+ legale contante ontvangsten € 16.940,00
- eindsaldo contant geld € 79.132,25
= beschikbaar voor het doen van uitgaven € 30.522,00 (negatief)
-/- feitelijke contante uitgaven incl. bankstortingen € 109.024,30
verschil = wederrechtelijk verkregen voordeel € 139.546,30
Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 139.546,30.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsman heeft verzocht om, in navolging van de rechtbank, het verbeurdverklaarde bedrag van
€ 79.132,25 in mindering te brengen op de betalingsverplichting. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de aanschaf van de verdovende middelen eveneens op de betalingsverplichting in mindering dienen te worden gebracht. Hij heeft hiervoor verwezen naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2025:8410. Bij ontneming gaat het om een reparatoire maatregel en dan past het niet om enerzijds de inbeslaggenomen drugs te onttrekken aan het verkeer en anderzijds de aankoopprijs niet in mindering te brengen op de betalingsverplichting. Daarnaast dienen ook de herstelkosten van het uitbouwen van de verborgen ruimte in de Audi in mindering te worden gebracht. Er dient tot slot een vermindering plaats te vinden van € 5.000,00 ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft het voordeel dat door de aan de ontneming ten grondslag gelegde delicten is verworven. Daarbij doet in beginsel niet terzake welke bestemming dit voordeel heeft verkregen. Indien dit voordeel is benut voor de aankoop van verdovende middelen, waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet is, zullen die middelen, indien deze in beslag zijn genomen, in de regel voorwerp vormen van een strafrechtelijke procedure waarin de onttrekking aan het verkeer van die middelen wordt uitgesproken. De betrokkene die ervoor heeft gekozen het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel te besteden voor de aankoop van dergelijke middelen, neemt daarmee het risico van beslag en onttrekking aan het verkeer daarvan. Het in het concrete geval daadwerkelijk door de betrokkene behaalde voordeel wordt door het zich realiseren van dit risico niet verminderd. Dit risico komt dan ook voor rekening van de betrokkene en daarom zal de aanschafwaarde van de verdovende middelen niet in mindering worden gebracht op de betalingsverplichting. (HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1199, r.o. 5.2.)
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 79.132.25 wel in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting.
De herstelkosten ten aanzien van de ingebouwde verborgen ruimte in de Audi zullen niet in mindering worden gebracht op de betalingsverplichting, omdat deze kosten niet rechtstreeks in verband staan met het begaan van de strafbare feiten die ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Redelijke termijn
Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden waarborgt het recht van eenieder om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen uiterlijk twee jaar. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de betrokkene aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een strafvervolging. Voor een ontnemingsprocedure geldt de termijn vanaf het moment waarop het de betrokkene duidelijk wordt dat hem een wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen.
De redelijke termijn is in hoger beroep aangevangen op 19 december 2022, de datum waarop het hoger beroep is ingesteld namens de betrokkene. Het hof spreekt op 7 augustus 2025 het arrest uit. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer acht maanden. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de betalingsverplichting matigen met
€ 5.000,00.
Aan de betrokkene zal daarom, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting worden opgelegd tot betaling van (€ 139.546,30 - € 79.132,25 - € 5.000,00 =)
€ 55.414,00aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 139.546,30 (honderdnegenendertigduizend vijfhonderdzesenveertig euro en dertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 55.414,00 (vijfenvijftigduizend vierhonderdveertien euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2025.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 5 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 17.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 5 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , p. 15 – 17.