ECLI:NL:RBROT:2025:8410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
71/219479-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in een ontnemingszaak met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 126.886.313,-. Dit bedrag is gebaseerd op een kasopstelling die de contante uitgaven en inkomsten van de veroordeelde in verband met de drugshandel in kaart brengt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk een hoger bedrag had gevorderd, afgewezen op basis van onvoldoende bewijs dat de veroordeelde voordeel heeft behaald uit andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 96.672.935,-, na in mindering te brengen van het bedrag dat reeds door inbeslagname van cocaïne aan de veroordeelde is ontnomen. De veroordeelde was niet verschenen op de zitting en had geen advocaat gemachtigd, waardoor de rechtbank de zaak niet met hem kon bespreken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/219479-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 14 juli 2025
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] [postcode] [plaats] ( [land] ).

1.Procedure

De ontnemingsvordering dateert van 1 april 2025. Voorafgaand aan de zitting zijn geen conclusies ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2025. De veroordeelde is correct voor de zitting opgeroepen, maar hij is niet verschenen en hij heeft ook geen advocaat gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De rechtbank heeft de zaak dus niet met de veroordeelde kunnen bespreken.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2024 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is de veroordeelde veroordeeld voor onder meer het meermalen medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod – kort gezegd, de invoer in Nederland van zes partijen cocaïne van in totaal bijna 7.000 kg – in de periode van 12 november 2019 tot en met 7 mei 2020. Dit vonnis is niet onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie) – zoals deze na wijziging op de zitting is komen te luiden – strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 221.675.808,-;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van datzelfde bedrag.
Op de zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat de berekening is gebaseerd op het principe van de eenvoudige kasopstelling. Daarbij is vooral gekeken naar de hoeveelheid ingevoerde cocaïne en de investeringen die de veroordeelde moet hebben gedaan om die cocaïne in te voeren. Die investeringen, in het rapport wat verwarrend
kostengenoemd, moeten contant zijn gedaan en nu er geen legale bron voor die contante investeringen is geweest, zijn die noodzakelijkerwijs uit misdaad afkomstig.
Volgens de officier van justitie heeft de veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 februari 2025 voor in totaal € 221.675.808,- aan contante investeringen gedaan waartegenover geen legale inkomsten staan. Meer specifiek is de berekening van de officier van justitie als volgt:
Beginsaldo contant geld € 14.647
Legale contante ontvangsten € 0
Eindsaldo contant geld € 0
Beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 14.647
Werkelijke contante uitgaven voor cocaïnehandel € 114.224.813
Werkelijke contante overige uitgaven
€ 62.511.584
Verschil € 176.721.750
Vervolgprofijt
€ 44.954.058 +
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 221.675.808
Daarmee is de officier van justitie afgeweken van de oorspronkelijke vordering die is gebaseerd op het ontnemingsrapport, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op € 170.447.352,-. [1] Het verschil wordt verklaard door een verhoging van de gestelde werkelijke contante investeringen voor cocaïnehandel, te weten een hogere aanschafprijs voor cocaïne per kilo, de uitgaven van twee aanvullende cocaïnetransporten, en een grotere (grotendeels volledige) toerekening van het totaal van de investeringen in de cocaïnehandel aan de veroordeelde. [2]
Op de zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat de vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Volgens de officier van justitie is op basis van voornoemde kasopstelling aannemelijk dat er naast de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld ook andere strafbare feiten door hem zijn gepleegd waaruit de veroordeelde voordeel heeft behaald, zowel voor als na de in het vonnis in de strafzaak bewezenverklaarde periode van 12 november 2019 tot en met 7 mei 2020.

4.Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Grondslag
In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat de hiervoor (onder 2) genoemde strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie aan iemand die is veroordeeld voor een strafbaar feit een verplichting opleggen tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Wetboek van Strafrecht biedt daarvoor twee grondslagen. Deze zijn vervat in artikel 36e, tweede en derde lid, Sr.
Reikwijdte artikel 36e, tweede lid, Sr
Op grond van het tweede lid kan het voordeel worden ontnomen dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor hij is veroordeeld, of uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van dit lid dient dus in een
rechtstreeks verbandte staan met de door de veroordeelde begane feiten of met ‘andere strafbare feiten’ zoals hiervoor bedoeld. Met betrekking tot die ‘andere strafbare feiten’ geldt dat buiten elke redelijke twijfel dient vast te staan dat de veroordeelde die andere feiten heeft begaan (ECLI:NL:HR:2020:1523, r.o. 2.4.4). Van een bewijsvermoeden ten aanzien van die andere feiten kan, anders gezegd, geen sprake zijn. De berekening die dan wordt gebruikt, wordt de transactiemethode genoemd, omdat het gaat om de berekening van de rechtstreekse opbrengst uit die feiten.
Reikwijdte artikel 36e, derde lid, Sr
Op grond van het derde lid kan de ontnemingsmaatregel worden opgelegd indien de veroordeelde is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Deze bepaling legitimeert de berekening op basis van een eenvoudige kasopstelling. Daarmee wordt een schatting gemaakt van het verschil tussen de (legale) contante inkomsten en contante uitgaven van de veroordeelde in een bepaalde periode. Als er veel meer contante uitgaven zijn dan inkomsten dan is er kennelijk een verborgen bron van die contante uitgaven en bij gebrek aan een andere verklaring, moet dat een criminele bron zijn. Dat is alleen anders als aannemelijk is dat er (bij nader inzien) toch een legale bron kan worden aangewezen. Kenmerkend daarbij is dat in het midden blijft uit welk strafbaar feit het voordeel afkomstig is en dat de berekening is gebaseerd op een vermoeden dat voor weerlegging vatbaar is.
In artikel 36e, derde lid, Sr onder sub a en sub b is het hier bedoelde bewijsvermoeden wel opgenomen. Als de veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf met een geldboete van de vijfde categorie wordt namelijk vermoed dat alle uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan en de voorwerpen die aan hem zijn gaan toebehoren in een periode van
zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijfvan misdaad afkomstig zijn. Met ‘dat misdrijf’ wordt bedoeld het misdrijf waarvoor de veroordeelde in de strafzaak is veroordeeld. In de memorie van toelichting is over artikel 36e, derde lid, Sr opgenomen: “Het voorgestelde bewijsvermoeden werkt in beginsel in tijd terug tot zes jaren, te rekenen vanaf het moment waarop volgens de bewezenverklaring in de hoofdzaak het strafbare feit of de strafbare feiten waarmee de ontnemingsvordering verband houdt, zijn gepleegd. Ingevolge het vierde lid van artikel 36e Sr kan van deze termijn op vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van degene tegen wie die de vordering zich richt worden afgeweken en een kortere termijn in aanmerking worden genomen. De rechter kan deze periode ook ambtshalve beperken. (…) Het voorgestelde artikel 36e verzet zich er niet tegen dat voor de berekening, in plaats van de voorgestelde zes jaren, als uitgangspunt wordt genomen de periode waarover de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten zich hebben uitgestrekt.” [3] De rechtbank leidt uit deze passage en voormelde wettekst af dat in een kasopstelling niet de uitgaven of voorwerpen worden betrokken uit een periode ná de bewezenverklaarde periode.
Oordeel rechtbank
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet baseren op artikel 36e, tweede lid, Sr. De veroordeelde heeft geen voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, gelet op de inbeslagname van de partijen cocaïne waarop de berekening is gebaseerd. Daarnaast is onvoldoende gesteld of gebleken dat de veroordeelde voordeel heeft gehad uit andere strafbare feiten. De officier van justitie heeft niet concreet gemaakt welke feiten dit zouden zijn en/of dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat die feiten door de veroordeelde zijn gepleegd. De enkele stelling dat het aannemelijk is dat de veroordeelde winst heeft behaald uit (vele) drugstransporten die wél zijn geslaagd, in de zin dat er partijen cocaïne zijn die niet in beslag zijn genomen, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank zal de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve baseren op artikel 36e, derde lid, Sr. De veroordeelde is veroordeeld voor misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Op basis van de hierna (onder 5.5) weergegeven kasopstelling is het aannemelijk dat die misdrijven en/of andere strafbare feiten er toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Immers blijkt daaruit dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen heeft beschikt.
4.2.
Onderzoeksperiode
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksperiode die het openbaar ministerie heeft gehanteerd bij de kasopstelling, te weten van 1 januari 2017 tot en met 26 februari 2025, niet kan worden gevolgd. De kasopstelling mag, als hierboven uiteengezet, immers alleen gaan over een periode van maximaal zes jaar, voorafgaand aan het plegen van het misdrijf waarvoor de veroordeelde wordt veroordeeld. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 12 november 2019 tot en met 7 mei 2020. Anders dan door de officier van justitie is gesteld, biedt artikel 36e, derde lid, Sr geen grondslag om de onderzoeksperiode uit te breiden tot na de in de hoofdzaak gepleegde misdrijven. De rechtbank stelt daarom de einddatum van de periode vast op 7 mei 2020. Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank als begindatum wel 1 januari 2017 aanhouden.
De periode van 1 januari 2017 tot en met 7 mei 2020 zal in het vervolg ook worden aangeduid als ‘de onderzoeksperiode’.

5.Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1.
Algemeen
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen.
Als gezegd gaat het ontnemingsrapport bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onder andere uit van een zestal onderschepte cocaïnetransporten. De redenering is dat voor deze transporten contant moet zijn betaald. Die gelden worden, bij gebrek aan een legale inkomstenbron, geacht van misdaad afkomstig te zijn. De rechtbank neemt deze redenering over en baseert zich bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op het ontnemingsrapport, de aanvulling hierop en het requisitoir van de officier van justitie. De berekening van het voordeel is in deze stukken voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en is, aangezien de veroordeelde niet is verschenen, niet door hem weersproken. De rechtbank wijkt desalniettemin op een aantal punten af van de berekening. Zij overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Inbeslaggenomen cocaïne
Post g. 676 kilo inbeslaggenomen in België d.d. 24-8-2020
Deze partij cocaïne is op 24 augustus 2020 in beslag genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde vóór 7 mei 2020 in deze partij cocaïne heeft geïnvesteerd. Daarom zal bij de berekening geen rekening worden gehouden met deze uitgavepost.
5.3.
Overige uitgaven
Post h. Inbeslaggenomen geldbedrag
Op 5 juni 2020 is onder de veroordeelde een geldbedrag van omgerekend € 4.301.761,- in beslag genomen. Onduidelijk is dat dit wederrechtelijk verkregen voordeel is dat in de onderzoeksperiode is verkregen. Daarom zal de rechtbank bij de berekening geen rekening houden met deze uitgavepost.
Post i. Aankoop goud
Van de in het ontnemingsrapport opgenomen hoeveelheid aangekocht goud is alleen ten aanzien van de partij van 150 kilogram gebleken dat deze aankoop in de onderzoeksperiode heeft plaatsgevonden. Daarom zal ten aanzien van deze uitgavepost alleen een bedrag van € 7.350.000,- in aanmerking worden genomen. [4]
Post k. Appartement Turkije
Aangezien de veroordeelde voor dit appartement uitgaven heeft gedaan ná de onderzoeksperiode, te weten op 22 oktober 2020, houdt de rechtbank bij de berekening geen rekening met deze uitgavepost.
Post m. Uitgaven/cadeaus moeder [persoon A] :
Uit het onderzoek is gebleken dat de moeder van de veroordeelde op 17 juni 2019 eigenaar is geworden van het appartement in Dubai. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete aanwijzingen dat het de veroordeelde is geweest die dit het appartement heeft aangekocht, zodat niet is gebleken dat de veroordeelde hiervoor (contante) uitgaven heeft verricht.
Tijdens de doorzoeking in de woning van de moeder van de veroordeelde op 24 januari 2023 zijn twee horloges aangetroffen van het merk Richard Mille respectievelijk Rolex.
Daarnaast is ten aanzien van een horloge van het merk Patek Philippe een certificaat van echtheid aangetroffen waarin [persoon A] als eigenaar wordt vermeld.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de veroordeelde specifiek deze horloges heeft gekocht voor zijn moeder. Bovendien blijkt uit het dossier onvoldoende dat de horloges van het merk Richard Mille en Rolex zijn gekocht in de onderzoeksperiode.
5.4
Berekening totale uitgaven
De rechtbank is van oordeel dat voor het overige de berekening in de rapportages voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen is onderbouwd en een voldoende nauwkeurige schatting weergeeft van het wederrechtelijk verkregen voordeel die door de verdediging niet is weersproken.
Gelet op het voorgaande zal hierna worden volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het ontnemingsrapport, het aanvullend ontnemingsrapport en het requisitoir.
5.3.1.
Inbeslaggenomen verdovende middelen
Omschrijving:
Kosten in euro’s
toe te rekenen aan veroordeelde:
a)
Uit het vonnis in de strafzaak: cocaïne in kilogram binnen Nederland gebracht:
1
130, zaaksdossier Bolero
590.373 [5]
2
176, zaaksdossier Cherokee/Finland
176 x € 13.624 = 2.397.824 [6]
Kosten reddingsoperatie Finland
23.9 [7]
3
1.554, zaaksdossier Hydrofoor
1.554 x € 13.624 / 2 = 10.585.848 [8]
4
239, zaaksdossier Caucedo
239 x € 13.624 = 3.256.136 [9]
5
399, zaaksdossier Journaal
399 x € 13.624 / 2 = 2.717.988 [10]
6
4.159,2, zaaksdossier Burro
56.664.940 [11]
6
Aanvulling 1.271,3 kilogram
17.320.191 [12]
b)
4.000 kilo inbeslaggenomen in Uruguay d.d. 26-12-2019
4.853.295 [13]
c)
Invoer 282 kilo d.d. 27-12-19
1.920.984 [14]
d)
230 kilo inbeslaggenomen in de Dominicaanse Republiek, datum onbekend
1.044.506 [15]
e)
370 kilo inbeslaggenomen in Brazilië d.d. 1-5-2020
437.364 [16]
f)
235 kilo inbeslaggenomen in Frankrijk d.d. 5-5-2020
3.201.640 [17]
Totaal:
13.045,5 kilogram
€ 105.014.989
5.3.2.
Overige uitgaven
Omschrijving:
Kosten in euro’s toe te rekenen aan veroordeelde:
i)
Aankopen goud
7.350.000 [18]
j)
Aankoop horloges, sieraden en/of goud
7.009.000 [19]
l)
Appartement Dubai
646.18 [20]
m)
Uitgaven/cadeaus moeder [persoon A] :
- Auto Bentley
228.481 [21]
n)
Uitgaven/cadeaus zus [persoon B] :
- Horloge Rolex
- 3x tas Chanel
72.2 [22]
o)
Uitgaven/cadeaus vader [persoon C] :
- Herenhorloge Patek Philippe
Totaal:
€ 15.426.861
5.4.
De kasopstelling
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 14.647 [25]
Legale contante ontvangsten € 0 [26]
Eindsaldo contant geld € 0 [27]
Beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 14.647
Werkelijke contante uitgaven voor cocaïnehandel € 105.014.989
Werkelijke contante overige uitgaven
€ 15.426.861
Verschil - € 120.427.203
5.5.
Vervolgprofijt
Het vervolgprofijt dient de veroordeelde ook te worden ontnomen.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking het vervolgprofijt ten aanzien van 150 kilogram goud (post i) en het appartement in Dubai (post l).
Hiervoor is overwogen dat de veroordeelde 150 kilogram goud heeft aangekocht, waarvan de aankoopwaarde is geschat op € 7.350.000,-. De waarde van goud was op 24 februari 2025 circa € 90.307 per kilogram, dus in totaal € 13.546.050. [28] Het vervolgprofijt bedraagt dus € 6.196.050,-.
Het vervolgprofijt ten aanzien van het appartement in Dubai wordt geschat op een bedrag van € 263.060,-. [29]
Het totaal vervolgprofijt bedraagt dus € 6.459.110,- (6.196.050 + 263.060).
5.6.
Conclusie
Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 126.886.313,- (120.427.203 + 6.459.110).

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak geldt echter het volgende.
6.2.
Inbeslaggenomen cocaïne
De strekking van de ontnemingsmaatregel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. De maatregel strekt ertoe te bereiken dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht die zou hebben bestaan indien hij niet onrechtmatig had gehandeld. Op het financiële vlak dient dus te worden gekomen tot een herstel van de rechtmatige toestand. Gelet op dit reparatoire karakter van de maatregel dient uitgegaan te worden van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. [30]
Indien geen rekening zou worden gehouden met de omstandigheid dat er partijen cocaïne in beslag zijn genomen, zou de veroordeelde in zoverre in een financieel slechtere positie worden gebracht, wat niet in lijn is met voornoemd reparatoire karakter.
Met betrekking tot de hoogte van het in mindering te brengen bedrag, is de rechtbank van oordeel dat (enkel) de contante uitgaven die in een direct verband staan tot deze inbeslaggenomen partijen cocaïne in aanmerking dienen te worden genomen. Dat voordeel is de veroordeelde immers door die inbeslagname reeds ontnomen.
Daarom zal de rechtbank de inkoopwaarde van de inbeslaggenomen cocaïne in mindering brengen op het bedrag waarop de betalingsverplichting wordt vastgesteld. Van ‘daadwerkelijk behaald voordeel’ is wel sprake bij de overige investeringen voor deze cocaïnetransporten (waaronder de transportkosten).
Aangezien het gaat om in totaal 13.045,50 kilogram inbeslaggenomen cocaïne en de door de officier van justitie gehanteerde inkoopprijs van € 2.316,- [31] per kilo aannemelijk is, brengt de rechtbank een bedrag van € 30.213.378,- in mindering op de betalingsverplichting.
6.3.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 96.672.935,- (€ 126.886.313,- minus € 30.213.378,-) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 1080 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 126.886.313,- (zegge: honderdzesentwintig miljoen achthonderd
zesentachtigduizend driehonderddertien euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 96.672.935,- (zegge: zesennegentig miljoen zeshonderd tweeënzeventig duizend negenhonderdvijfendertig euro)ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 (zegge: duizend tachtig) dagen.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 26 februari 2025, met bijlagen, van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies, met kenmerk [kenmerk] .
2.Zie de aanvulling op het ontnemingsrapport, proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] , met bijlagen, en het requisitoir.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 194, nr. 3, p. 6-7.
4.Ontnemingsrapport, p. 25 en 26.
5.Ontnemingsrapport, p. 14 t/m 16 en aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37.
6.Ontnemingsrapport, p. 17, aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37 en requisitoir, p. 19 en 20.
7.Ontnemingsrapport, p. 17 en requisitoir, p. 20 en 21.
8.Ontnemingsrapport, p. 17 en 18, aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37 en requisitoir, p. 21 t/m 23.
9.Ontnemingsrapport, p. 18, aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37 en requisitoir, p. 23 en 24.
10.Ontnemingsrapport, p. 18, aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37 en requisitoir, p. 24-26.
11.Ontnemingsrapport, p. 19 en 20 en aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37.
12.Aanvullend ontnemingsrapport, p. 37 en 38 en requisitoir, p. 28.
13.Ontnemingsrapport, p. 20 en 21.
14.Ontnemingsrapport, p. 21 en aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37.
15.Ontnemingsrapport, p. 22 en aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37.
16.Ontnemingsrapport, p. 22 en 23.
17.Ontnemingsrapport, p. 23 en 24 en aanvullend ontnemingsrapport, p. 36 en 37.
18.Ontnemingsrapport, p. 25.
19.Ontnemingsrapport, p. 26.
20.Ontnemingsrapport, p. 27.
21.Ontnemingsrapport, p. 28.
22.Ontnemingsrapport, p. 29 en 30 en p. 414-416 van de bijlagen.
23.Ontnemingsrapport, p. 29 en 30 en p. 414-416 van de bijlagen.
24.Ontnemingsrapport, p. 30 en Zaaksdossier Elderwood, p. 32 van de bijlagen.
25.Ontnemingsrapport, p. 12.
26.Ontnemingsrapport, p. 12.
27.Ontnemingsrapport, p. 12.
28.Ontnemingsrapport, p. 31.
29.Ontnemingsrapport, p. 32.
30.Vgl. ECLI:NL:GHDHA:2023:2340 waarin wordt verwezen naar ECLI:NL:HR:2004:AR3721.
31.Aanvullend ontnemingsrapport, p. 36.