ECLI:NL:GHAMS:2025:2607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
23-000856-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en diefstal in vereniging met voorbedachte raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachten zijn beschuldigd van medeplegen van moord en diefstal in vereniging. De zaak betreft een schietincident op 3 mei 2020, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd beschoten en overleed. Het hof oordeelt dat de verdachten, [verdachte] en [medeverdachte], opzettelijk en met voorbedachte rade hebben gehandeld. Het hof heeft uitvoerig stilgestaan bij de rol van de verdachten, de voorbereiding van het delict, en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachten hebben zich voorbereid door handschoenen en dubbele kleding aan te schaffen, en een gestolen auto te gebruiken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [verdachte] niet aanwezig was bij het fatale schot, maar wel betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van het delict. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000856-22
datum uitspraak: 1 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-215312-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2024, 4, 8, 10 september 2025 en 1 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, haar raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
primairzij op of omstreeks 3 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van haar mededaders, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meerdere vuurwapens, een of meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 3 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of een of meer van zijn mededaders, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een of meerdere vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten waardoor die [slachtoffer] is overleden
Bij en/of tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in de periode van 2 mei tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen
vier, althans een of meer paren handschoenen te kopen en/of te verstrekken en/of
een brom/snorfiets, althans een vluchtvoertuig, in de [adres 2] (startklaar) te plaatsen en/of gereed te zetten en/of gereed te houden en/of
met haar (lease/huur)auto (Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 1] ) naar een (in [adres 3] ) geparkeerde personenauto (merk BMW en voorzien van een [land] kenteken [kenteken 2] ) te rijden om deze BMW te stelen en/of
een personenauto (van het merk BMW en voorzien van een [land] kenteken [kenteken 2] ) te stelen of te helen en/of
twee, althans een of meer flessen met motorbenzine, althans een ontbrandbare stof, en/of een aansteker in die auto (BMW) te plaatsen en/of mee te nemen en/of
als chauffeur (speciaal gekleed in donkere kleding over haar normale kleding heen) in die personenauto (BMW) plaats te nemen en/of die [slachtoffer] en/of die [medeverdachte] en/of een of meer andere personen te rijden naar, althans in de nabijheid van, de locatie waar die [slachtoffer] is beschoten en/of
de BMW (voorzien van het [land] kenteken [kenteken 2] ) met behulp van twee, althans een of meer flessen, motorbenzine, althans een ontbrandbare stof, in brand te steken;
2.
zij in de periode van 2 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen personenauto (merk BMW, gekentekend [kenteken 2] ) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Feit 1

Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 3 mei 2020 rond 03.28 uur werd een politie-eenheid gestuurd naar de Frans de Wollantstraat te Amsterdam ter hoogte van het Funenpark omdat daar een auto in brand stond. Enkele seconden later werd een andere eenheid gestuurd naar de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan te Amsterdam omdat daar een schietincident had plaatsgevonden. Deze kruising is op ongeveer 100 meter afstand van de plek van de autobrand.
Toen de politie ter plaatste kwam op de kruising van de Panamalaan en de Borneolaan troffen zij daar [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) liggend op zijn rug aan. Hij had vers bloed op het gelaat, een schotwond in zijn hoofd en een met bloed doordrongen plek op de borst en vertoonde geen ademhaling meer. Naast het lichaam lag een tand. Om 03.43 uur constateerde de ter plaatse gekomen arts dat het slachtoffer was overleden.
Op de Frans de Wollantstraat trof de politie, ter hoogte van het Funenpark en haaks tegen de stoeprand, een volledig in brand staande auto aan. Het betrof een BMW met kenteken [kenteken 2] en landcode [land] (hierna: de BMW).
De letsels van het slachtoffer
Uit het ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood’ volgt dat het slachtoffer vier doorschoten in zijn lichaam had, te weten drie doorschoten aan de kaaklijnen/het gelaat en één in de romp (linkerborsthelft). Het intreden van de dood werd verklaard door het doorschot in de romp. Als gevolg van een van de doorschoten in het gelaat waren meerdere gebitselementen gebroken of losgeraakt. Verder zijn bij dit onderzoek letsels in het gelaat en aan/op het hoofd vastgesteld die bij leven waren ontstaan. Een deel van deze letsels was ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals het slaan met een (deels) kantig voorwerp. Een ander deel van deze letsels was ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld (zoals gebroken glas) of stomp botsend geweld (zoals door het slaan met een of meerdere, mogelijk deels kantige, voorwerpen).
Schootsafstand
Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat voor één inschotverwonding geldt de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijk zijn wanneer de schootafstand 50 en 150 centimeter is dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 50 centimeter en groter is dan 150 centimeter. Wat betreft de overige inschotverwondingen wees dit onderzoek uit dat deze bevindingen waarschijnlijker zijn wanneer de schootafstand groter is dan 100 centimeter, dan wanneer deze kleiner is dan 100 centimeter.
Het vuurwapen
Het later aangetroffen wapen waarmee het slachtoffer is doodgeschoten was een pistool van het merk Colt kaliber .45 ACP, een semiautomatisch werkend vuurwapen. In het pistool bevond zich een patroonmagazijn waarin maximaal acht patronen van het kaliber .45 ACP pasten. Het vuurwapen laadde zichzelf door na het vuren van een patroon, waardoor er opnieuw een schot mee afgevuurd kon worden.
De werking was aldus dat na plaatsing van het patroonmagazijn met patronen in de pistoolgreep de slede naar achteren werd getrokken en losgelaten, waardoor de bovenste patroon uit het patroonmagazijn in de kamer van de loop werd geplaatst. Als de greepveiligheid op de juiste wijze werd gebruikt dan was het mogelijk om de trekker naar achteren te halen waardoor een schot werd afgevuurd. Uit onderzoek aan het wapen bleek dat de greepveiligheid van het wapen naar behoren werkte maar dat bij onjuist gebruik hiervan, zoals het niet volledig of geheel indrukken, de trekker niet naar achteren kon worden gehaald om een schot af te vuren. Als het wapen dan vervolgens opnieuw werd doorgeladen, werd een complete, niet verschoten patroon uitgeworpen. Met handschoenen werd het gevoel van de greepveiligheid sterk verminderd.
Bevindingen op de plaatsen delict in relatie tot het vuurwapen
Op de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan zijn in de nabijheid van het slachtoffer twee hulzen en een patroon van het kaliber .45 aangetroffen. Verder zijn er meerdere bloedsporen aangetroffen op het trottoir tussen de plek waar het slachtoffer is aangetroffen en het viaduct richting het nabij gelegen Funenpark.
Onder het viaduct zijn een bloedspoor en een kogel aangetroffen. Op de kogel bevonden zich trekken en velden in de mantel. De kogel was gedeformeerd en aan de onderzijde voorzien van kalk/verf. Zeer waarschijnlijk was deze kogel tegen de wand van het viaduct aangeschoten. Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer de donor kon zijn van het celmateriaal (bloed) op deze kogel.
In de BMW werd een gescheurde huls van een kogelpatroon aangetroffen. Het slaghoedje ontbrak. Ook werd een kogel aangetroffen. De huls en kogel hadden als bodemstempel ‘S&B 45 AUTO’. Op de kogel waren geen trekken en velden zichtbaar die normaliter wel te zien zijn bij een verschoten kogel. De kogel en de gescheurde huls pasten binnen het sporenbeeld van een (door inwerking van hitte) geëxplodeerde kogelpatroon. In het Funenpark zijn ter hoogte van de ingang/uitgang twee patronen van het kaliber .45 aangetroffen.
Ander op het slachtoffer toegepast geweld
Op het wegdek van de Frans de Wollantstraat, ter hoogte van de groenstrook, zijn een gebroken groene glazen pompflacon en meerdere bloedspatten aangetroffen. Er werd een bandenspoor van de BMW aangetroffen dat deels over de bloedspatten was gezet. Op het afgebroken deel van het witte pompje bevonden zich bloedspatten, passend bij de bloedspatten op het wegdek. Ter hoogte van de ingang van het Funenpark werd een houten (boom)paal aangetroffen. De boompaal was op meerdere plaatsen bebloed. Het betrof bloeddruppels en vegen. Zowel voor de bloedspatten van het wegdek bij het gebroken glazen flesje, het bebloede deel van de breukrand van een glasscherf aan het pompdeel van het flesje als voor een bloeddruppel op de boompaal geldt dat er een overeenkomst is gevonden met het DNA van het slachtoffer.
De getuigen, voor zover hier van belang
Een getuige heeft verklaard dat hij een knal hoorde en twee mensen zag worstelen aan de kant van de Panamalaan bij het viaduct. De een hield de ander vast op borsthoogte. Vervolgens hoorde hij weer een hard geluid en zakte de man die werd vastgehouden in elkaar. De andere man rende vervolgens de Borneolaan in. Ongeveer een minuut daarna kwam nog een persoon onder het viaduct aangerend en die rende ook de Borneolaan in. Aan de andere kant van het viaduct zag de getuige licht, waarvan hij dacht dat het een auto was die in brand stond, omdat hij ook brandend rubber rook. Ook een andere getuige zag twee mannen lopen vanuit het viaduct Funenpark in de richting van de Panamalaan. Beide personen maakten wilde handgebaren. Direct daarna zag hij dat de man die uiterst rechts stond, stil bleef staan op ongeveer één meter van de linker man. De getuige hoorde hierna twee luide knallen. De linker man ging toen op de grond liggen en de man rechts rende hierna hard weg in de richting van de Borneolaan.
Het aantreffen van de kleding
In een appartementencomplex aan de [adres 2] heeft de politie twee stapels met kledingstukken aangetroffen. In de rechterstapel lagen een bebloede zwarte jas van het merk Everest en een zwarte Nike joggingsbroek. In een van de jaszakken zat het pistool Colt .45 waarmee het slachtoffer is doodgeschoten. In de linker stapel lagen een zwarte jas van het merk The North Face, een zwart vest van het merk Nike en een zwarte pet. Op de The North Face jas zaten meerdere plekken bloed. In een van de jaszakken van die jas bevonden zich drie werkhandschoenen, te weten een rechter en een linker zwarte handschoen en een rechter oranje handschoen. De handschoenen roken naar benzine en daarop waren bloedvlekken zichtbaar. In de The North Face jas werd later die dag in de linker steekzak nog een linker oranje werkhandschoen aangetroffen. Deze komt overeen met de eerder aangetroffen oranje werkhandschoen. Uit één van de zwarte werkhandschoen stak deels een blauwe latex handschoen.
Bij een bemonstering van het aangetroffen bloed op een van de twee los aangetroffen werkhandschoenen met daaruit de blauwe latex handschoen werd een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer gevonden. Ook bij een bemonstering van aangetroffen bloed op de twee zwarte werkhandschoenen uit de The North Face jas werd een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer gevonden.
Op de Everest jas is op meerdere plaatsen bloed gevonden. Op de linkermouw en op de achterzijde van de linkerschouder werden meerdere bloedvlekken aangetroffen. Ze waren gelijkend op een bloedspoor patroon dat is ontstaan door afvallend dan wel afgeworpen bloed. Een dergelijk bloedpatroon ontstaat door bloeddruppels die vanaf een bewegend bebloed object/lichaamsdeel zijn afgevallen/afgeworpen en op de linkermouw/schouder van de jas terecht zijn gekomen. Op de voorkant van de jas op borsthoogte werden twee bloedvlekken aangetroffen. Zij waren gelijkend op een afdruk bloedspoorpatroon dat is ontstaan door contact van een bebloed object/lichaamsdeel met de jas. Op de achterkant van de capuchon bevond zich een bloedspoor dat qua uiterlijke vorm gelijkend is op een afdruk bloedspoorpatroon dat is ontstaan door contact met een bebloed object/lichaamsdeel met de capuchon.
De The North Face jas was vooral aan het rechter voor- en achterpand sterk bebloed. Aan de achterzijde ter hoogte van de rechterschouder bevond zich een combinatie van individueel aanwezige bloedspatjes en een grotendeels aaneengesloten geheel van gekromde lijnen (mogelijk speekseldraden) van bloed. In dit bloedspattenpatroon is een crèmekleurig mogelijk bot-/tanddeeltje aangetroffen. Zowel bij de The North Face jas en de Nike joggingbroek werd bij bemonstering van het daarop aangetroffen bloed een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer aangetroffen. Opvallend aan het aangetroffen bloedsporenbeeld op de The North Face jas en de Nike broek was dat het meeste bloed zich bevond aan de rechterzijde. Deze beide zijden van de kledingstukken waren veel sterker bebloed dan de linkerzijden. Het bloedsporenbeeld op de kleding bestond voornamelijk uit een flink aantal contact- en veegsporen van bloed. Slechts een klein deel van het aangetroffen bloed bestond uit verspreid aanwezige (individuele) bloedspatten. Dergelijke bloedspatten zijn ontstaan als gevolg van een uitgeoefende kracht. De kenmerken van het lineaire bloedspattenpatroon zoals de vorm, grootte, verspreiding en met name de vermenging met ander biologisch materiaal, waarbij een bemonstering hiervan een aanwijzing voor speeksel gaf, zijn waarschijnlijker bij een beeld dat is ontstaan als gevolg van het uitademen van bloed (geëxpireerd patroon), dan wanneer dit beeld is ontstaan als gevolg van één of meer krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed (impact patroon).
Voor zowel de Everest jas als de The North Face jas als de zwarte handschoen met daarin de blauwe latex handschoen als de in de The North Face jas aangetroffen zwarte handschoenen en oranje handschoen geldt dat de bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat er op de betreffende bemonsteringen schotresten aanwezig zijn waar is dan wanneer de hypothese dat er op deze bemonsteringen geen schotresten aanwezig zijn waar is. Op alle kledingstukken zijn relatief veel schotrestdeeltjes aangetroffen, waarvan niet aangegeven kan worden of deze afkomstig zijn van het schieten of van het zich in de nabijheid bevinden van het schutter.
Op de oranje handschoen die is aangetroffen in de jaszak van de The North Face jas is een glasspoor aangetroffen waarvoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat dit afkomstig is van het gebroken groene pompflesje waar is dan wanneer de hypothese dat dit van een ander willekeurig glazen object/voorwerp waar is.
Na de schietpartij
Op 3 mei 2020 rond 03.27 uur kwamen [medeverdachte] en [verdachte] kort na elkaar de centrale entree binnen van het appartementencomplex aan de [adres 2] . Deze ingang is om de hoek van de Borneolaan en het appartementencomplex is gelegen op een afstand van ongeveer 100 meter van de kruising van de Panamalaan en de Borneolaan.
[medeverdachte] kwam als eerste de centrale toegangsdeur binnen en liep daar de trap op. Hij droeg de later aangetroffen Everest jas. Hij opende vervolgens een tussendeur. [verdachte] kwam ongeveer 16 seconden na [medeverdachte] dezelfde centrale toegangsdeur binnen en rende dezelfde trap op als [medeverdachte] . Zij droeg op dat moment de later aangetroffen The North Face jas. Nadat [medeverdachte] en [verdachte] ongeveer twee minuten uit het zicht van de camera’s zijn geweest kwamen zij om ongeveer 03:30 uur weer in beeld toen ze via de deur in de boxengang de kelderverdieping -1 binnenkwamen. Zij kwamen vanuit de trappengang, van waaruit het mogelijk was om via de eerste verdieping naar de begane grond en naar verdieping -1 te komen. In de boxengang probeerde [medeverdachte] het gebruikte vuurwapen onder de deur van boxnummer [nummer 1] of [nummer 2] door te schuiven. Dit lukte niet. [verdachte] keek toe. Zij liepen vervolgens door de deur van de boxengang die toegang gaf tot de trappengang. [verdachte] was nog steeds in het donker gekleed. Ongeveer 1 minuut nadat zij de boxengang hadden verlaten kwam [verdachte] door de nabij gelegen nooddeur naar buiten. Zij droeg toen lichte bovenkleding. Ze rende naar een scooter en pakte het stuur daarvan vast. Toen de alarmlichten knipperden rende zij naar een andere scooter en reed hiermee terug in de richting van de nooddeur. Rond 03:31 uur kwam [medeverdachte] ter hoogte van de nooddeur aanlopen en stapte achterop de rijdende scooter van [verdachte] , waarna ze samen wegreden.
Om ongeveer 03:53 uur liep [betrokkene 1] , die in het appartementencomplex op de [adres 2] [nummer 1] stond ingeschreven, naar beneden via de trap, in de trappengang alwaar [medeverdachte] en [verdachte] eerder omhoog liepen. Hij had een telefoon in zijn hand en keek naar de ruimte onder genoemde trap. [betrokkene 1] stond op dat moment via de telefoon in contact met [betrokkene 2] , die daar stond ingeschreven op de [adres 2] [nummer 1] en een contact was van [medeverdachte] . [betrokkene 2] zelf was die avond niet in de buurt van de [adres 2] . De nummers van de boxen corresponderen met de huisnummers. De politie trof op 3 mei 2020 rond 06.45 uur de hiervoor genoemde kleding en het wapen aan tussen de deur van de boxengang en de nooddeur.
De verklaringen van de verdachten, voor zover hier van belang
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het slachtoffer op de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan heeft beschoten. Hij heeft de trekker meerdere malen overgehaald. [medeverdachte] en [verdachte] hebben beiden verklaard dat zij zich, voorafgaand aan het schietincident, met het slachtoffer in de BMW bevonden. [verdachte] bestuurde de auto, het slachtoffer zat op de passagiersstoel en [medeverdachte] zat achterin. [medeverdachte] en [verdachte] droegen beiden dubbele kleding en dubbele handschoenen, het slachtoffer niet.
[verdachte] heeft verklaard dat zij de auto stil heeft gezet in de berm van de Frans de Wollantstraat ter hoogte van het Funenpark. Allen zijn de auto uitgestapt. Op enig moment is [verdachte] weer in de BMW gestapt, heeft deze een klein stukje achteruit gezet om de auto “goed” te zetten, is weer uitgestapt en heeft deze in brand gestoken met een fles met benzine die in de auto lag en een aansteker die in haar jaszak zat. Zij heeft haar handschoenen uitgedaan om de aansteker te gebruiken.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij ten tijde van het delict de Everest jas en de los aangetroffen zwarte werkhandschoenen met daaronder blauwe latex handschoenen heeft gedragen. [verdachte] heeft verklaard dat zij ten tijde van de feiten de The North Face jas, de Nike joggingsbroek en de zwarte werkhandschoenen met daaronder oranje handschoenen heeft gedragen.
Volgens [medeverdachte] was de scooter waarop hij en [verdachte] die nacht zijn weggereden vanuit de [adres 2] niet klaargezet, maar was het een scooter die iedereen gebruikte en waarvan hij zich op dat moment bedacht dat die bij het appartementencomplex aan de [adres 2] stond.
Conclusies van het hof
i. Conclusie met betrekking tot de beschietingen op het slachtoffer
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het slachtoffer viermaal is beschoten, eenmaal in de romp, welk schot hem fataal is geworden, en driemaal in het gelaat. Tenminste één van de schoten in het gelaat is van (zeer) dichtbij geweest. [medeverdachte] heeft het slachtoffer (in elk geval) tenminste tweemaal op de kruising van de Panamalaan beschoten, waar ook het schot in de romp is gelost en waarna het slachtoffer is overleden. Dat [medeverdachte] degene is geweest die het slachtoffer daar heeft neergeschoten wordt bevestigd door de inhoud van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen. Deze getuigen spreken immers beiden over het zien van twee mannen. Het hof concludeert uit die getuigenverklaringen, in combinatie met de verklaring van [medeverdachte] en het aantreffen van het neergeschoten slachtoffer aldaar, dat die twee mannen [medeverdachte] en het slachtoffer zijn geweest. [verdachte] is daar toen niet gezien door de getuigen. Bij gebrek aan enig ander bewijs voor haar aanwezigheid toen en aldaar, concludeert het hof dat [verdachte] niet aanwezig was bij de schietpartij op de kruising van de Panamalaan.
Voordat het slachtoffer werd beschoten op de kruising is er, gelet op het aantreffen van de kogel met kalk/verf, ook onder het viaduct op hem geschoten. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat het DNA dat op die kogel is aangetroffen van het slachtoffer kan zijn. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er daar toen ook op een ander is geschoten, dan wel dat daar op een andere wijze bloed van een derde op is gekomen. Het hof concludeert dan ook dat het slachtoffer onder het viaduct is geraakt door de (later aangetroffen, gedeformeerde) kogel.
Gelet op de uitgeworpen (geëxplodeerde) patroon in de BMW, de twee uitgeworpen patronen in het Funenpark en de uitgeworpen patroon op de kruising, stelt het hof verder, gezien de hiervoor omschreven werking van het wapen, vast dat het wapen vier keer is doorgeladen. Het wapen is driemaal doorgeladen alvorens het slachtoffer voor het eerst - onder het viaduct - door een kogel in zijn gelaat werd getroffen, nu op de kruising enkel één - kennelijk uitgeworpen - patroon is aangetroffen.
Conclusie met betrekking tot ander op het slachtoffer toegepast geweld
Het hof stelt op basis van het voorgaande in combinatie met de vastgestelde bij leven opgelopen letsels van het slachtoffer, vast dat er bij het Funenpark met de boompaal en op de Frans de Wollantstraat met het glazen flesje geweld tegen het slachtoffer is gebruikt. Gelet op het hiervoor genoemde aantal doorschoten bij het slachtoffer en gelet op het aantal aangetroffen patronen kunnen deze letsels niet afkomstig zijn van een – in het sectierapport als mogelijkheid opengehouden - schampschot.
Conclusie met betrekking tot de rol van de verdachten bij het schieten en bij het andere op het slachtoffer toegepaste geweld
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft [medeverdachte] het slachtoffer op de kruising doodgeschoten. Alhoewel het hof op grond van de bewijsmiddelen niet zonder meer kan vaststellen wie van de twee verdachten het schot onder het viaduct heeft gelost, concludeert het hof dat [verdachte] zich, op het moment dat het slachtoffer daar toen in zijn gezicht is geschoten, in de onmiddellijke nabijheid bevond. Dit leidt het hof af uit het op de door [verdachte] gedragen jas aangetroffen bloedsporenbeeld en -zoals reeds overwogen- de omstandigheid dat [verdachte] niet aanwezig was bij het schietincident op de kruising, waar het slachtoffer uiteindelijk is doodgeschoten, terwijl er overigens geen andere plaats is komen vast te staan waar het slachtoffer beschoten zou zijn en evenmin dat hij op een eerder moment al fors bloedverlies zou hebben gehad.
Conclusie: een afgesproken vluchtroute en plek om wapen en kleding achter te laten
Het hof concludeert dat [medeverdachte] en [verdachte] hun vlucht naar het nabij gelegen appartementencomplex aan de [adres 2] van tevoren hadden afgesproken. Zij begaven zich direct na het incident, onafhankelijk van elkaar naar de om de hoek gelegen ingang van dit complex, waar zij beiden niet woonachtig zijn. Binnen het complex zijn zij afzonderlijk van elkaar dezelfde trap opgegaan naar de eerste verdieping en zij werden kort daarna samen gezien in de boxengang op verdieping -1. Gelet op de hiervoor vermelde feiten ten aanzien van het woonadres van [betrokkene 2] , de contacten tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] die nacht, het feit dat [betrokkene 2] een contact was van [medeverdachte] en de poging van [medeverdachte] om het wapen onder een deur door te schuiven, concludeert het hof dat [medeverdachte] heeft geprobeerd het wapen onder de boxdeur van nummer [nummer 1] , zijnde dat van [betrokkene 2] , door te schuiven. Dat de politie op beeldmateriaal niet exact heeft kunnen relateren of hij getracht heeft het wapen onder de deur van nummer [nummer 1] of [nummer 2] door te schuiven, maakt het voorgaande niet anders.
Zoals vastgesteld hebben [medeverdachte] en [verdachte] het wapen, de door hen gedragen bovenste laag kleding en hun dubbele handschoenen achtergelaten bij een nooddeur bij de boxengang. Dit is een plek uit zicht. Zij hebben het pand vervolgens verlaten via de nooddeur en zijn samen op een gereedstaande vluchtscooter weggevlucht. De stelling dat deze scooter niet is klaargezet, maar daar toevallig stond en iedereen deze scooter gebruikt, wordt gepasseerd. De eigenaar van de scooter heeft in zijn verhoor verklaard dat hij niet weet waar de [adres 2] ligt, terwijl blijkens Google Maps de afstand tussen zijn adres en het appartementencomplex aan de [adres 2] 1,5 kilometer is.
Conclusies ten aanzien van de opzet op de dood
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [medeverdachte] het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een vuurwapen in het gelaat en in de romp te schieten.
De vraag is of, zoals het Openbaar Ministerie stelt, [verdachte] strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft bij het schietincident.
[verdachte] heeft verklaard dat zij in de nacht van 2 op 3 mei 2020 in de BMW is gestapt om samen met [slachtoffer] en [medeverdachte] een bedrijfsinbraak te gaan plegen in [plaats] . Ze werd daarvoor door [betrokkene 3] op het laatste moment gevraagd om chauffeur te zijn en kreeg daarbij kleding en handschoenen om aan te doen. Onderweg kregen [slachtoffer] en [medeverdachte] ruzie over de taakverdeling en de verdeling van de buit waarbij er door hen werd gescholden en gevochten. Ineens hoorde zij een knal. [verdachte] schrok, raakte in paniek, maakte een bocht naar links en heeft de auto stopgezet. [slachtoffer] viel in de bocht tegen haar aan. [slachtoffer] en [medeverdachte] zijn uit de auto gestapt en van de auto weggelopen. [verdachte] heeft hierna de auto uit paniek in brand gestoken omdat ze niet meer mee wilde gaan naar de inbraak en is daarna weggerend. Ze zag een van de jongens met wie ze in de auto had gezeten en is hem gevolgd het appartementencomplex aan de [adres 2] in. Later bleek dit [medeverdachte] te zijn. Nadat ze in het pand kleding hadden uitgedaan en achtergelaten, heeft [verdachte] op aanwijzen van [medeverdachte] een scooter gepakt en zijn ze daarop samen weggereden.
Het tijdstip van de verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft pas voor het eerst over de zaak verklaard in haar zesde politieverhoor op 15 april 2021. Dat is bijna een jaar na het feit en ongeveer acht maanden na haar aanhouding op 27 augustus 2020. Dat is bovendien drie maanden nadat het einddossier is verstrekt zodat de verdachte kennis had van de haar belastende onderzoeksgegevens. Het is dan ook mogelijk dat haar verklaring is afgestemd op de inhoud van het dossier. Hiermee wordt op voorhand afbreuk gedaan aan de aannemelijkheid van het in die verklaringen geschetste alternatieve scenario.
Inconsistenties in de afgelegde verklaringen
De verklaringen van de verdachte bevatten daarnaast niet alleen diverse inconsistenties in haar eigen verklaringen, maar ook inconsistenties met betrekking tot de verklaringen van [medeverdachte] .
Zo heeft de verdachte eerst verklaard (politieverhoor 15 april 2021) dat ze in de BMW op weg was naar een bedrijfsinbraak, dat de locatie haar nooit was gezegd en het slachtoffer de weg wees. Later heeft ze juist verklaard dat het slachtoffer in de auto zei dat ze naar [plaats] gingen. Haar verklaring komt ook niet overeen met die van de medeverdachte [medeverdachte] . Hij heeft verklaard dat het plegen van een woningoverval het doel was van de autorit en dat dit pas in de auto werd besproken. De naast [verdachte] zittende [slachtoffer] zou tegen [medeverdachte] hebben gezegd dat hij de familie moest vastbinden en de auto in brand moest steken.
Verder heeft de verdachte aanvankelijk verklaard over meerdere personen die op de achterbank van de BMW zaten, terwijl [medeverdachte] verklaarde dat alleen hij op de achterbank zat. [verdachte] kwam later terug op haar aanvankelijke verklaring en stelde toen dat alleen [medeverdachte] op de achterbank zat.
Verder heeft de verdachte tijdens het politieverhoor van 15 april 2021 verklaard in paniek de auto in brand te hebben gestoken, daarna schoten te hebben gehoord en uit paniek te zijn gaan rennen. Ze zag tijdens het wegrennen in een flits iemand op de grond liggen maar herkende degene niet. In het politieverhoor dat de dag erna plaatsvond heeft de verdachte verklaard na de knal in de auto juist geen schoten te hebben gehoord. Op de zitting in eerste aanleg heeft de verdachte over de persoon die zij op de grond zag liggen verklaard dat ze dacht dat dat een dronken persoon was. In hoger beroep heeft ze hierover gezegd dat ze iets of iemand zag liggen maar niet zag dat dat het slachtoffer was. Verder zag ze één van de twee jongens uit de auto lopen en, zo verklaart ze dan voor het eerst, dacht dat ze daar allebei zouden zijn waarna ze die kant op is gerend.
De late totstandkoming van het alternatieve scenario en voornoemde inconsistenties in de verklaringen wekken de indruk te zijn afgestemd op de inhoud van het dossier. Die indruk wordt versterkt door het feit dat de verdachte tijdens de verhoren meerdere keren op vragen heeft geantwoord dat ze daar op dat moment geen antwoord op wilde geven en er misschien later iets over zou willen zeggen. Ook dit tast de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte aan.
Verklaringen niet in overeenstemming met het sporenbeeld
Tot slot zijn door de verdachte beschreven gebeurtenissen op onderdelen niet in overeenstemming met objectieve gegevens waaronder forensische bevindingen, zodat de weergave van de verdachte niet juist kan zijn.
Dat geldt voor de verklaring van de verdachte voor wat betreft het aangetroffen bloed van het slachtoffer op de door haar gedragen kleding. Met name op de rechterzijde van de door haar gedragen jas en broek zat veel bloed. Volgens de verdachte moet dat zijn gekomen doordat het slachtoffer in de BMW tijdens de scherpe bocht naar links tegen haar aan is gekomen dan wel toen hij bij het vechten in de auto tegen haar aanleunde. Zoals algemeen bekend beweegt bij een plotselinge scherpe bocht naar links het lichaam van een bijrijder door de werking van natuurkundige krachten juist naar rechts, zodat de verklaring van de verdachte voor wat betreft het eerste onderdeel niet kan kloppen. Daar komt bij dat tot het viaduct weinig bloed is aangetroffen van het slachtoffer en hij dus door verwondingen die hij daarvoor had opgelopen nog weinig bloed had verloren. Het slachtoffer bloedde dus nog niet of nauwelijks in de BMW zodat de sterk bebloede kleding van de verdachte niet in de BMW kan zijn ontstaan.
Daar voegt het hof nog aan toe dat ook op dit onderdeel de verdachte wisselend heeft verklaard. Zo heeft zij eerst verklaard dat ze één bocht naar links heeft gemaakt. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte voor het eerst verklaard twee bochten te hebben gemaakt en dat de auto ook naar rechts is gegaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte weer verklaard dat zij slechts één bocht naar links heeft gemaakt.
Als mogelijkheid is door de verdediging nog geopperd dat het bloed op de kleding van de verdachte is gekomen door contaminatie met de kleding van [medeverdachte] . Wat daar verder ook van zij, dit kan in ieder geval niet gelden voor het aangetroffen lineaire bloedspattenpatroon. Daarvan is immers vastgesteld dat dit gelet op de vorm, grootte, verspreiding en de vermenging met ander biologisch materiaal vermoedelijk is ontstaan als gevolg van het uitademen van bloed.
Conclusie
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het scenario dat de verdachte op weg was naar een bedrijfsinbraak en geen betrokkenheid heeft gehad bij het dodelijke schietincident geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet geloofwaardig noch aannemelijk is geworden, zodat dit scenario als onaannemelijk ter zijde wordt geschoven.
De vraag is vervolgens of [verdachte] dit feit heeft medegepleegd en (aldus) opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde -intellectuele en/of materiële- bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] , zoals hierna nog zal worden overwogen onder “Voorbedachte raad”, op 2 mei 2020 de bij het feit gebruikte handschoenen heeft gekocht en daarna betrokken is geweest bij de diefstal van de gebruikte BMW. Een paar uur na die diefstal is zij de bestuurder van die BMW met daarin [medeverdachte] en het slachtoffer. Nadat zij de BMW tot stilstand heeft gebracht en [medeverdachte] en het slachtoffer uit de auto zijn gestapt is er op meerdere plekken geweld uitgeoefend op het slachtoffer en heeft [medeverdachte] meerdere keren op hem geschoten. Het hof kan op grond van het dossier niet vaststellen dat [verdachte] zelf geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer. De vondst van het enkele glasdeeltje van het aangetroffen glazen pompflesje op de handschoen in de jaszak van de door [verdachte] gedragen jas is daarvoor onvoldoende. Daaruit volgt namelijk niet zonder meer dat [verdachte] degene is geweest die het slachtoffer met het pompflesje heeft geslagen.
Gelet op de veelheid aan en de aard van de aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer op de door [verdachte] gedragen kleding, is het hof -als eerder overwogen- van oordeel dat zij wel dicht in de buurt van het slachtoffer is geweest op het moment dat hij onder het viaduct beschoten werd.
De aangetroffen bloedsporen op de kleding van [verdachte] kunnen daar, gezien de veelheid, pas op terecht zijn gekomen vanaf het moment dat het slachtoffer heviger bloedde. Dit heviger bloeden was, zo volgt uit het forensisch onderzoek naar de aangetroffen bloedsporen, onder en na het viaduct waar het slachtoffer is geraakt door schoten.
Blijkens de op het wegdek bij de BMW aangetroffen glasscherven, het bij de ingang van het Funenpark aangetroffen bebloede afgebroken boompaaltje en de aangetroffen bloedsporen, was er toen al op meerdere momenten geweld uitgeoefend op het slachtoffer. [verdachte] heeft zich daaraan niet onttrokken, maar zich juist gevoegd bij de volgende confrontatie met het slachtoffer onder het viaduct, alwaar het slachtoffer in het gezicht is geschoten.
Na het doodschieten van het slachtoffer is [medeverdachte] rechtstreeks naar het appartementencomplex aan de [adres 2] gegaan. Ditzelfde heeft [verdachte] gedaan nadat zij de BMW in brand had gestoken. Zij hebben daar de bebloede kleding, het gebruikte wapen en de autosleutel van de BMW achtergelaten waarna [verdachte] de gereedstaande scooter heeft gehaald. [medeverdachte] is vervolgens achterop de scooter gestapt en ze zijn samen weggereden.
Uit het voorgaande blijkt dat er planmatig is gehandeld en intensief is samengewerkt tussen [verdachte] en [medeverdachte] . [verdachte] heeft een belangrijke rol vervuld bij het voorbereiden, faciliteren en afhandelen van het delict. Zij is weliswaar niet aanwezig geweest bij het door [medeverdachte] geloste fatale schot maar wel op andere cruciale momenten. [verdachte] heeft zich niet alleen niet gedistantieerd toen er geweld werd uitgeoefend op het slachtoffer, maar is conform het plan gezamenlijk blijven optrekken met [medeverdachte] . Gelet op dit alles is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt het volgende vast.
Naast de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is ten aanzien van de aanloop naar het fatale moment, uit het opsporingsonderzoek het volgende gebleken.
[verdachte] huurde in de periode van 25 april 2020 tot en met 25 juni 2020 een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Polo). Zij was in de periode van 1 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 [verdachte] de gebruiker van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: de - [telefoonnummer] ).
Op 1 mei 2020 is [verdachte] samen met [medeverdachte] in die Polo gecontroleerd door de politie. [verdachte] trad op als bestuurder, [medeverdachte] was de bijrijder.
Op 2 mei 2020 tussen 17.29 uur en 17.41 uur is [verdachte] met de Polo gestopt bij de Praxis aan de [adres 4] in Amsterdam Zuid-Oost. Daar heeft zij toen 4 paar handschoenen gekocht, te weten High Tech Black PU maat 9. Soortgelijke handschoenen droegen [verdachte] en [medeverdachte] op het moment dat het slachtoffer werd doodgeschoten. Op deze handschoenen werd het bloed van het slachtoffer en het DNA van [verdachte] en [medeverdachte] aangetroffen.
Tussen zaterdag 2 mei 2020 te 19.30 uur en zondag 3 mei 2020 te 10.00 uur werd de BMW gestolen vanaf een parkeerplaats aan de [adres 3] te Amsterdam. Deze BMW werd later, na het doodschieten van het slachtoffer op 3 mei 2020, uitgebrand aangetroffen.
Uit de Track and Trace gegevens van de Polo blijkt dat deze zich op 2 mei 2020 om 23.25 uur op de [adres 5] te Diemen bevond. De Polo reed op weg daar naar toe meerdere parkeergelegenheden op en af. Op 3 mei 2020 te 00.07 uur vertrok de Polo vanuit de [adres 5] te Diemen en stopte om 00.37 uur op de [adres 6] te Amsterdam. De Polo stopte daar op de parkeerplaats van [adres 3] en vertrok om 00.41 uur weer vanaf de [adres 6] . De - [telefoonnummer] , in gebruik bij [verdachte] , bevond zich toen in de Polo en volgde aldus de route van de Polo.
Uit verstrekte ANPR-gegevens blijkt dat de BMW op 3 mei 2020 te 00.55.17 uur door de ANPR-camera [nummer 3] werd geregistreerd op de [adres 8] te Amsterdam. De Polo werd daar 6 seconden later geregistreerd, te weten op 3 mei 2020 te 00.55.23 uur. Even later, om 00.57.10 uur werd de BWM geregistreerd door de ANPR-camera [nummer 4] , op de [adres 7] . De Polo werd 2 seconden later, om 00.57.12 uur, door diezelfde camera geregistreerd.
In de nacht van 3 mei 2020 bevond [verdachte] zich als bestuurder in de BMW. Zij was in het bezit van de autosleutel van de BWM. Het slachtoffer zat naast haar als bijrijder. [medeverdachte] zat toen achterin de BMW. Op de achterbank van de BMW lagen flessen gevuld met benzine. [verdachte] en [medeverdachte] droegen in de auto, anders dan het slachtoffer, dubbele kleding en een dubbel paar handschoenen. [verdachte] had een aansteker bij zich en heeft de BMW die nacht, toen [medeverdachte] en het slachtoffer uit de BMW waren gestapt, in brand gestoken.
Bij onderzoek naar de uitgebrande BMW zijn geen goederen aangetroffen die duidden op een voorbereide overval of inbraak.
Oordeel van het hof
De vraag ligt voor of de verdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, laat staan dat er sprake is van voorbedachte raad.
Oordeel van het hof
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heef gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Of in zo'n geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Het hof komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende conclusie.
Naar het oordeel van het hof is [verdachte] , samen met een ander of anderen, betrokken geweest bij de diefstal van de BMW. Zoals hiervoor vastgesteld is haar huurauto niet enkel op de plaats waar de BMW is weggenomen getraceerd, maar is die huurauto kort na de diefstal meermalen op vrijwel hetzelfde moment op dezelfde locatie door ANPR-camera’s geregistreerd, terwijl haar telefoon uitpeilde op de route die de huurauto toen reed. Het hof acht het, bij gebreke aan een concrete en verifieerbare verklaring, niet aannemelijk dat niet [verdachte] zelf in de Polo zat, maar dat zij die had uitgeleend en haar telefoon toen in de Polo heeft laten liggen. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt en de enkele, niet concreet onderbouwde, stelling daarover van [verdachte] is onvoldoende om daarvan uit te gaan. Hierbij betrekt het hof het late moment van verklaren van [verdachte] , zoals hiervoor overwogen.
[verdachte] heeft voorts, een dag voordat het slachtoffer zou worden doodgeschoten, meerdere paren handschoenen gekocht. Deze handschoenen werden door haar én door [medeverdachte] gedragen ten tijde van het doodschieten van het slachtoffer. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] droegen al in de BMW een dubbel paar handschoenen. Dat gold ook voor de kleding. Uit het dragen van een dubbel paar kleding en handschoenen kan, onder de gegeven omstandigheden, niet anders dan de conclusie worden getrokken dat dit een criminele intentie heeft. Immers, hierdoor kan men zich eenvoudig ontdoen van sporen en kan men zich snel voorzien van een ander uiterlijk. [verdachte] en [medeverdachte] hadden zich, gelet op de wijze waarop zij gekleed waren, bewust voorbereid en daar kennelijk gezamenlijk afspraken over gemaakt. Gezien de duidelijke differentiatie in kleding, het slachtoffer droeg immers geen dubbele kleding noch een dubbel paar handschoenen, is het slachtoffer bij die afspraken niet betrokken geweest.
De hiervoor vastgestelde gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, duiden op een planmatige en goed voorbereide aanpak van wat er die nacht te gebeuren stond. Er was een gestolen auto georganiseerd, de uitvoerders droegen dubbele kleding en dubbele handschoenen, in de auto lag brandstof en [verdachte] had een aansteker bij zich om de BMW na de uitvoering van het feit in brand te steken, er was een vluchtroute richting de [adres 2] , alwaar voorzieningen waren getroffen om de kleding, de handschoenen én het vuurwapen weg te maken. Daar stond een vluchtvoertuig gereed, te weten een scooter, waarop [verdachte] en [medeverdachte] , nadat zij zich ontdaan hadden van de handschoenen, de buitenste laag kleding en het wapen, zijn weggereden.
De verdachten hebben zich aldus niet beperkt tot de uitvoering van het doodschieten van het slachtoffer, maar hebben ook voorbereidingen getroffen om die uitvoering mogelijk te maken en om na afloop te kunnen ontkomen.
Het stelen van de auto, het aanschaffen van de handschoenen, het dragen van dubbele kleding en handschoenen, het meenemen van benzine en een aansteker om de BMW in brand te steken, het achterlaten van kleding en wapen en het gebruik van een klaarstaande scooter vormen gedragingen die niet passen bij een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar zijn uitsluitend te verklaren vanuit een tevoren beraamd plan om het slachtoffer van het leven te beroven en sporen te wissen. Gelet op het geheel van die voorbereidingen, de wijze van uitvoering en de zorgvuldig geplande vlucht, stelt het hof vast dat de verdachten gedurende aanzienlijke tijd de gelegenheid hebben gehad zich te beraden en zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van hun daad. Het hof betrekt hierbij hetgeen is overwogen met betrekking tot het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario.
Het hof wordt nog gesterkt in het oordeel dat de verdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad, nu het slachtoffer meermalen en op verschillende plaatsen beschoten is. Het is niet bij een enkel schot, in zijn gezicht gebleven, maar hij is even later uiteindelijk verderop in vitale lichaamsdelen getroffen (het schot in de romp) en nóg twee keer in zijn gezicht. Ook dit duidt, in het licht van het hiervoor gestelde, op een welbewuste en doelgerichte actie om hem om het leven te brengen.
Conclusie
Het hof oordeelt dat de verdachten het slachtoffer niet in een plotselinge opwelling hebben gedood, maar in overeenstemming met een tevoren beraamd plan. Het handelen vond derhalve plaats met voorbedachte raad.
Voorwaardelijke verzoeken
Track-and-Trace-gegevens
De verdediging heeft verzocht om verstrekking van de volledige Track-and-Trace-gegevens
van de door [verdachte] gehuurde auto als het hof niet tot een vrijspraak komt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de politie selectief met deze gegevens is omgegaan, nu deze over de gehele huurperiode van 25 april 2020 tot en met 26 juni 2020 door de politie zijn opgevraagd en ontvangen, terwijl slechts de gegevens van 1, 2 en 3 mei 2020 zijn opgenomen in processen-verbaal. Hierdoor is er maar een beperkt beeld van de door de auto afgelegde routes.
De advocaat-generaal heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
Nu de voorwaarde waaraan dit verzoek is gekoppeld is ingetreden, komt het hof toe aan een beoordeling hiervan. Het hof wijst het verzoek af omdat de noodzaak, gelet op de gegeven onderbouwing, niet is gebleken. Uit deze onderbouwing wordt niet duidelijk wat er uit de betreffende gegevens zou kunnen blijken dat van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Het horen van opsporingsambtenaar [naam] en benoemen van een deskundige die zich kan uitlaten over het sporenbeeld
De verdediging heeft verzocht om opsporingsambtenaar [naam] te horen en een onafhankelijke deskundige te laten benoemen als het hof het proces-verbaal aanvullend forensisch relaas van opsporingsambtenaar [naam] van 19 november 2020 voor het bewijs bezigt én op grond van het thans voorliggende dossier niet tot een vrijspraak komt. Nu het hof het betreffende proces-verbaal niet voor het bewijs gebruikt is de voorwaarde waaraan dit verzoek is gekoppeld niet in vervulling gegaan, zodat het hof niet op dit verzoek hoeft te beslissen.

Feit 2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal in vereniging met een ander of anderen door middel van een valse sleutel bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte niet ter plaatse was en er geen bewijs voorhanden is dat de verdachte een wegnemingshandeling heeft verricht.
Oordeel van het hof
Uit de aangifte van [benadeelde] , eigenaar van de gestolen BMW volgt dat het voertuig in de periode tussen 2 mei 2020 omstreeks 19:30 uur en 3 mei 2020 omstreeks 10:00 uur is gestolen. De auto stond geparkeerd bij de woning met het adres [adres 3] te Amsterdam.
Uit de Track-and-Trace-gegevens van de door [verdachte] gehuurde VW Polo volgt, zoals eerder overwogen met betrekking tot de voorbedachte raad, dat deze auto op 3 mei 2020 rond 00:40 uur aanwezig was op de locatie waar de BMW is weggenomen: de VW Polo stopte toen op de parkeerplaats van [adres 3] te Amsterdam.
De aanwezigheid van [verdachte] op die datum en dat tijdstip, op de locatie waar de BMW is weggenomen, volgt uit het feit dat naast de VW Polo ook de telefoon van [verdachte] op dat moment in die omgeving uitpeilde. De VW Polo en de BMW zijn vervolgens twee keer enkele seconden na elkaar gescand door een ANPR-camera: om 00:55 uur op de [adres 8] en om 00:57 uur op de [adres 7] . [verdachte] heeft verklaard dat zij haar huurauto (de VW Polo) op het moment dat de BMW werd gestolen, aan iemand had uitgeleend. Daarnaast had zij haar tas met daarin haar telefoon in de VW Polo laten liggen. [verdachte] heeft dit verder niet nader onderbouwd en het dossier biedt daarvoor ook geen steun. Het hof acht die verklaring daarom onvoldoende onderbouwd en in het licht van de bewijsmiddelen ongeloofwaardig zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Ook was [verdachte] degene die de BMW in de nacht van 2 op 3 mei 2020 heeft bestuurd, zo volgt onder meer uit haar eigen verklaring. Zij had dus kort na de diefstal de beschikkingsmacht over de BMW. Tot slot is de sleutel van de BMW aangetroffen in de zak van de broek die de bewuste nacht door [verdachte] werd gedragen. Het betrof een kloon. Dit blijkt uit het feit dat de eigenaar heeft verklaard dat hij nog over beide sleutels van de BMW beschikte. Daaruit volgt dat [verdachte] de BMW weg heeft kunnen nemen met behulp van die gekloonde sleutel.
Het voorgaande tezamen en in onderling verband bezien maakt dat het hof bewezen acht dat [verdachte] de BMW in de nacht van 2 op 3 mei 2020 heeft gestolen en onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. Dat zij dit samen met een ander heeft gedaan volgt al uit het feit dat uit voornoemde ANPR-beelden blijkt dat er in ieder geval twee personen waren die de auto’s bestuurden; één de BMW en één de VW Polo. Het hof acht dus het medeplegen bewezen.
Voorwaardelijke verzoek
Het horen van [betrokkene 4] als getuige
De verdediging heeft verzocht om [betrokkene 4] als getuige te horen, als het hof de verklaring van [verdachte] dat zij de door haar gehuurde VW Polo had uitgeleend onvoldoende onderbouwd en geloofwaardig acht en op grond van het thans voorliggende dossier niet tot een vrijspraak komt. [betrokkene 4] zou kunnen verklaren dat [verdachte] ten tijde van de diefstal van de BMW haar huurauto had uitgeleend en op een pleintje aan het “chillen” was.
De advocaat-generaal heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
Nu de voorwaarde waaraan dit verzoek is gekoppeld is ingetreden, komt het hof toe aan een beoordeling hiervan. Het hof wijst het verzoek af. Het hof acht zich op basis van de inhoud van het onderliggende dossier voldoende voorgelicht ten aanzien van het onderwerp waarover de getuige zou moeten worden bevraagd, zodat de noodzaak niet is gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 3 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededader, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] is overleden;
2.
zij in de periode van 2 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken 2] ), die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader(s)die weg te nemen personenauto (merk BMW, gekentekend [kenteken 2] ) onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde medeplichtigheid aan doodslag en diefstal door middel van een valse sleutel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden opgelegd en bepaald dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft geëist dat de verdachte voor het medeplegen van moord en voor het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde straf buiten proportie is en dat daarbij te weinig rekening is gehouden met de persoon van de verdachte. De psycholoog en de psychiater zijn van mening dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte heeft de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde TBS-behandeling positief afgerond. Daarnaast is zij moeder geworden en heeft zij afstand genomen van criminele contacten.
Ernst van de feiten
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en haar mededader hebben het slachtoffer in de nacht van 2 op 3 mei 2020 gelokt om met hen mee te gaan in een gestolen BMW. Na een korte rit is het slachtoffer vervolgens midden op straat mishandeld en meerdere keren beschoten. Hij werd drie keer in zijn gezicht geraakt en één keer in zijn romp. Dit schot werd hem uiteindelijk fataal; reanimatie en medische zorg verleend door hulpverleners mocht niet baten. Het slachtoffer is ter plaatse overleden.
Hoewel het hof geen inzicht heeft gekregen in de achtergrond en het uiteindelijke motief voor deze moord, blijkt dat de uitvoering van de moord op het slachtoffer gedetailleerd was voorbereid, zowel wat betreft de auto waarin het slachtoffer moest worden vervoerd, het in brand steken daarvan, het wissen van sporen door het dragen van dubbele kleding en het organiseren van een vluchtroute, inclusief de scooter waarop de verdachte en haar mededader konden vluchten.
De verdachte en haar mededader hebben blijk gegeven van een ongekende meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze laten zien niets te geven om een mensenleven. De verdachte en haar mededader hebben die bewuste avond het slachtoffer op schokkende wijze van het leven beroofd. Ook de nabestaanden van het slachtoffer hebben zij immens leed aangedaan, wat ook is gebleken uit de in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen van de zussen van het slachtoffer. Goed voorstelbaar is dat zij zullen blijven worstelen met de vraag waarom de verdachte en haar mededader het slachtoffer hebben gedood. Een vraag die voor hen vermoedelijk onbeantwoord zal blijven.
Het handelen van de verdachte heeft ook in de samenleving een schok teweeggebracht. Het slachtoffer is in de nachtelijke uren middenin Amsterdam mishandeld en vervolgens neergeschoten. Buurtbewoners werden niet alleen opgeschrikt van de knallen vanuit het vuurwapen, maar ook door de exploderende onderdelen van de in brand gestoken BMW. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van die BMW, waarbij een valse sleutel is gebruikt. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde moord zal het hof geen strafvermeerderende betekenis toekennen aan die diefstal.
Persoon van de verdachte
Over de verdachte zijn rapportages opgemaakt. Hierin staat, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende.
Pro Justitia rapportage van de psychiater van 20 april 2021
De psychiater heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, welke stoornis aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Er is sprake van een beschadigd en instabiel zelfbeeld en zelfgevoel en identiteitsdiffusie wat haar kwetsbaar en beïnvloedbaar maakt. Het advies is om de verdachte, om recidive te voorkomen en haar ontwikkeling positief te beïnvloeden, klinische behandeling aan te bieden, vanuit een TBS met voorwaarden.
Pro Justitia dubbelrapportage van de psycholoog van 15 april 2021
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, welke stoornis aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Het ontbreekt de verdachte aan een betrouwbaar en stabiel netwerk en aan een bestendig kader van een loopbaan. Zonder behandeling is de kans op recidive groot; met een langdurende behandeling, zo mogelijk klinisch en zo nodig in een onvrijwillig kader, neemt de kans op recidive af tot matig en laag.
Pro Justitia rapportage van de psychiater van 4 maart 2025
De psychiater concludeert dat er geen sprake meer is van een stoornis. De eerder gestelde atypische persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, evenals de PTSS zijn beiden thans grotendeels in remissie. Wel is er blijvend sprake van kwetsbaarheden door voornoemde trekken van haar persoonlijkheid. Het acute risico op herhaling van een soortgelijke feit als het onderhavige wordt als laag ingeschat.
Het hof neemt de overwegingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de ziekelijke stoornis bij de verdachte over en acht de verdachte mede gelet op de conclusies van deze deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar. Bij het bepalen van de straf zal het hof in strafmatigende zin rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid.
TBS-maatregel
Het hof stelt vast dat, zoals hiervoor overwogen, de rechtbank voor de door haar bewezenverklaarde feiten de verdachte onder meer de maatregel van TBS met voorwaarden heeft opgelegd, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar werd verklaard. De rechtbank te Amsterdam heeft op 4 februari 2024, conform het advies van de deskundige en de reclassering, de TBS-maatregel met voorwaarden beëindigd. Het recidiverisico werd ingeschat als laag. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 26 juni 2025 de beslissing bevestigd (met aanvulling van gronden).
Reclassering
Over de verdachte zijn meerdere reclasseringsrapportages uitgebracht, laatstelijk op 2 september 2025 met verwijzing naar het rapport van 3 juni 2025. Ook in laatstgenoemd advies wordt het recidiverisico als laag ingeschat. De verdachte heeft geen contact met de personen waar zij vroeger mee omging. Ze is gefocust op het in orde krijgen van haar leven. Zij is in maart 2025 moeder geworden van een dochter en wordt ondersteund door haar moeder, familie en HvO Querido afdeling team in gezinnen. Zij heeft een zelfstandige woning via HvO Querido en wordt nog wekelijks bezocht in het kader van begeleiding.
Strafoplegging
Het hof ziet zich ten opzichte van de strafoplegging enerzijds geconfronteerd met het feit dat de verdachte de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde TBS met voorwaarden op een positieve wijze heeft afgerond en haar leven een positieve wending lijkt te hebben gegeven, maar anderzijds tot een beduidend zwaardere kwalificatie van het stafbare feit komt dan de rechtbank. Alhoewel het hof de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden en de maatregel van TBS met voorwaarden begrijpt in het licht van de kwalificatie “medeplichtigheid aan doodslag”, ziet het zich thans voor de vraag gesteld of die strafoplegging passend is ten aanzien van de kwalificatie waartoe het hof komt, namelijk het medeplegen van moord. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Gelet op de ernst van het feit, dat als het zwaarste vergrijp geldt dat het Wetboek van Strafrecht kent, kan niet - ook niet gezien de recente positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de afronding van haar TBS-maatregel – volstaan worden met de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel. Dit zou, die positieve ontwikkelingen ten spijt, in het geheel geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en het leed dat daardoor is veroorzaakt.
In de rechtspraak worden voor levensdelicten die tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn met de bewezen verklaarde moord, lange gevangenisstraffen opgelegd. Mede gelet daarop acht het hof als uitgangspunt een gevangenisstraf van 20 jaar aangewezen. In de proceshouding van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken in strafmatigende zin. Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar een verklaring heeft afgelegd, maar niet het achterste van haar tong heeft laten zien en de nabestaanden daarmee in onzekerheid laat over het motief van de moord. Het hof zal echter wel in strafmatigende zin laten meewegen dat de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd én dat zij de TBS-maatregel heeft ondergaan, zodat een gevangenisstraf van 14 jaar naar het oordeel van het hof in beginsel op zijn plaats is.
Redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. De behandeling ter terechtzitting in hoger beroep had moeten zijn afgerond met een einduitspraak binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld. De officier van justitie heeft op 30 maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en de verdachte is uit haar voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 22 september 2022. Het hof wijst arrest op 1 oktober 2025. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met 17 maanden.
Het hof overweegt dat de zaak op een eerder moment voor inhoudelijke behandeling stond gepland, namelijk op 23, 25 en 27 september 2024, waarna de uitspraak zou volgen op 18 oktober 2024. De overschrijding tot aan die datum, zijnde zes en een halve maand, is volledig aan het hof toe te rekenen. Dat geldt niet voor de periode na 18 oktober 2024. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak kon niet plaatsvinden omdat de verdachte enkele dagen voorafgaand aan de zitting het vertrouwen in haar raadsman had opgezegd. Daarnaast is op verzoek van het hof in die periode verzocht om nogmaals een Pro Justitia rapportage op te laten maken. Het hof rekent om de hiervoor genoemde redenen de overschrijding na 18 oktober 2024 voor de helft aan de verdachte toe.
Concluderend ziet het hof in de overschrijding van de redelijke termijn met 12 maanden reden om de gevangenisstraf met 6 maanden te matigen. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 13 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Vordering opheffing schorsing
Het hof wijst af de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, nu het hof daarvoor geen termen aanwezig acht.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2]

De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een gezamenlijke vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 21.835,80, bestaande uit begrafeniskosten
(€ 4.355,80) en affectieschade (€17.500,00), met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden.
De verdediging heeft de materiële schadevordering niet bestreden. Het hof komt de vordering op deze punten niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat de vordering tot een bedrag van
€ 4.355,80, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de ouder van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit vergoeding affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben de benadeelde partijen, zijnde de ouders van het overleden slachtoffer, recht op vergoeding van de gevorderde € 17.500,00 aan affectieschade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het bewezen verklaarde als medepleger heeft begaan, is zij hoofdelijk met zijn mededader aansprakelijk voor de vergoeding van voornoemde schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde]

Het slachtoffer [benadeelde] , eigenaar van de gestolen BMW, heeft zich niet als benadeelde partij gesteld maar heeft aan de advocaat-generaal kenbaar gemaakt dat hij als gevolg van de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal schade heeft geleden voor een bedrag van € 8.000,00, bestaande uit kosten aan gereedschap en kleding die in de auto lagen. Hij heeft hiervoor stukken aangeleverd, die de advocaat-generaal op 27 augustus 2025 aan het hof heeft gezonden.
De advocaat-generaal heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2.000,00 gevorderd ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] .
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te wijzen.
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Het hof overweegt dat er zeer terughoudend toepassing moet worden gegeven aan de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel van een benadeelde partij die in eerste aanleg zich niet heeft gevoegd. De verdediging krijgt immers, met het uitblijven van een vordering in eerste aanleg, niet de gelegenheid om de vordering in twee feitelijke instanties te betwisten. Daarnaast kan de benadeelde partij zijn vordering bij de civiele rechter indienen en aldaar zijn schade verhalen. In dit geval ziet het hof geen aanleiding om van deze terughoudendheid af te wijken. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] dan ook niet opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers, genaamd
[nabestaande 1] en [nabestaande 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 144 (honderdvierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2025.
=========================================================================
[proces-verbaal]
.