ECLI:NL:GHAMS:2025:251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001365-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en valsheid in geschrift met betrekking tot de onderzoeken Messina en Februus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder de betrokkenheid bij een drugslab, het dumpen van drugsafval, en het opzettelijk verkopen en afleveren van methamfetamine en ketamine. De zaak is voortgekomen uit de onderzoeken Messina en Februus, waarbij de verdachte en meerdere medeverdachten betrokken waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden van methamfetamine en het dumpen van drugsafval, evenals het drijven van een groothandel in ketamine. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en twee maanden, met aftrek van voorarrest, en de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Het hof heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot een strafvermindering. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001365-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-871546-18 (onderzoek Messina) en 15-710000-21 (onderzoek Februus) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Messina’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 26, 27 en 28 november 2024, 2, 9 en 17 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-710000-21 (onderzoek Februus).
Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken ten aanzien van feit 3 (voor wat betreft de in dat feit opgenomen hoeveelheid van 500 kg ketamine) en feit 5 (voor wat betreft het aldaar opgenomen oogmerk op witwassen) in de zaak met parketnummer 15-871546-18 (onderzoek Messina).
De verdachte en het openbaar ministerie hebben beperkt hoger beroep ingesteld, in die zin dat het hoger beroep niet is gericht tegen bovengenoemde vrijspraak inzake onderzoek Februus.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de feiten 1 tot en met feit 7 in de zaak met parketnummer
15-860141-20 (onderzoek Messina) in hoger beroep geheel aan de orde zijn, terwijl feit 1 in de zaak met parketnummer 15-870710-19 (onderzoek Februus) niet meer aan de orde is.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Onderzoek Messina met parketnummer 15-871546-18:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 15 mei 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of [adres 7] , gemeente Hoogeveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden/hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
hij op een of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 01 februari 2020 tot en met 04 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of [adres 7] , gemeente Hoogeveen, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een of meer hoeveelheid/heden methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde mathamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) met andere personen overleg gevoerd en/of gesprekken gevoerd over het plaatsen van een loods / schuur en/of de inrichting van die loods / schuur;
- informatie verstrekt en/of ontvangen over de productie en/of de prijs en/of de hoeveelheid en/of het tijdstip van beschikbaarheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ( meermalen) met elkaar (via telecommunicatie) foto's van een of meer monsters van voornoemde verdovende middelen uitgewisseld en/of
- ( meermalen) (een) geldbedrag(en) verstrekt ten behoeve van het plaatsen van voornoemde loods / schuur en/of de inrichting van voornoemde loods / schuur en/of de productie van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) met andere personen overleg gevoerd en/of gesprekken gevoerd over de verkoop / overdracht van voornoemde loods / schuur (en/of de inrichting daarvan);
2. primair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk handelingen op of in de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en/of laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming, 27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) afvalstoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van drugs (methamfetamine), waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of, toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging en/of aantasting niet hebben/heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan hebben/heeft gemaakt;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar 27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) (afval)stoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van methamfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 27 maart 2020 tot en met 17 juni 2020 te Enschedé en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zonder registratie een (grote) hoeveelheid ketamine (te weten (waaronder) 40 kilogram en/of 100 kilogram en/of 100 kilogram en/of 500 kilogram), in elk geval een werkzame stof, heeft ingevoerd en/of in voorraad gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 april 2020 tot en met 04 juni 2020 te Amsterdam en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden/hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine en/of cocaïne, zijnde methamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2018 tot en met 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten een of meer misdrijven omschreven in:
- Artikel 10 jo art. 2 van de Opiumwet;
- Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet (het (opzettelijk) invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, handel drijven);
- Artikel 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (witwassen/gewoontewitwassen);
6.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk zonder registratie een (grote) hoeveelheid ketamine (te weten (ongeveer) 350 kilo), in elk geval een werkzame stof, in voorraad heeft gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven;
7.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer (in totaal minimaal) 6,0 gram en/of 6 tabletten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
-ongeveer (in totaal minimaal) 7,3 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Onderzoek Februus met parketnummer 15-710000-21 (gevoegd):
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [verdachte] en/of
- een valse arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en/of
- een of meerdere valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [verdachte] en/of
- een of meerdere valse rekeningoverzichten
te versturen aan een verhuurder/verhuurbemiddelaar en/of (vervolgens) die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een/de (nieuwe) huurovereenkomst van de woning gelegen aan de [adres 1] , gemeente Haarlemmermeer.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, reeds omdat het hof voor een deel van de feiten tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
IFormele verweren met betrekking tot de EncroChat-data
Inleiding
EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons waarmee via de aangeboden applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden ontvangen en verzonden. In Frankrijk heeft een strafrechtelijk onderzoek gelopen naar het bedrijf EncroChat en daaraan gelieerde personen. Op 1 april 2020 is met toestemming van de Franse rechter een interceptietool geïnstalleerd op de server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. [1] Met behulp van deze interceptietool is in de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 informatie van EncroChat-telefoons, ook van telefoons die zich in Nederland bevonden, live door de Franse autoriteiten verzameld en opgeslagen op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot voornoemde data via een beveiligde internetverbinding met bedoelde computersystemen. De telefoondata bevatten onder meer een kopie van de database, die op de telefoon aanwezig was, welke database onder andere historische chatdata bevatte, waardoor het mogelijk is dat in de telefoondata ook chatberichten aanwezig zijn van voor 1 april 2020. [2] De aldus verkregen EncroChat-berichten zijn (mede) ten grondslag gelegd aan onderhavige zaak.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar diverse rechterlijke uitspraken, op het standpunt gesteld dat wat betreft de toetsing van de inzet van de interceptietool door Frankrijk het vertrouwensbeginsel van toepassing is, dat het onderzoek 26Lemont (in welke onderzoek de EncroChat-data initieel zijn verkregen) niet als voorbereidend onderzoek van onderzoek Messina heeft te gelden, en dat er geen vormverzuim of onrechtmatige handeling is begaan welke van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van, de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten. Er heeft volgens de advocaat-generaal geen schending plaatsgevonden van de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De EncroChat-data kunnen voor het bewijs worden gebruikt en er is geen grond voor strafvermindering.
De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd, welk verweer in hoofdlijnen het volgende inhoudt. Primair wordt het standpunt ingenomen dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, omdat de verdediging niet heeft kunnen controleren of de EncroChat-berichten op rechtmatige wijze zijn verkregen en verwerkt, nu zij de stukken uit het Franse onderzoek en uit het Nederlandse onderzoek 26Lemont niet heeft mogen inzien, terwijl deze relevant zijn voor de beoordeling van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarmee is gehandeld in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende beginsel van
equality of arms, dat een recht omvat op kennisname van materiaal dat potentieel relevant is voor de verdediging. Om die reden dient bewijsuitsluiting van alle EncroChat-berichten te volgen dan wel is strafvermindering op zijn plaats. Daarbij stelt de verdediging zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, nu Nederland (mede)verantwoordelijk was voor de verkrijging van de EncroChat-berichten en daarnaast de in het buitenland ingezette bevoegdheden op Nederlands grondgebied effect hebben geoogst, omdat is binnengedrongen in telefoons van Nederlandse gebruikers. Subsidiair is betoogd dat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten in strijd met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Rechtsgevolg hiervan dient eveneens bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering te zijn.
Het oordeel van het hof
De verkrijging van de EncroChat-gegevens
De interceptietool is door de Franse autoriteiten, met toestemming van de Franse rechter, op de zich op Frans grondgebied bevindende server van EncroChat geplaatst en geactiveerd. Dit brengt met zich dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is, inhoudende dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er van wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Beoordeling of zich bij dat onderzoek een vormverzuim of onrechtmatigheid heeft voorgedaan, blijft daarbij achterwege. Dat is uitsluitend anders indien in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. [3] Daarvan is in casu niet gebleken.
Aan het voorgaande doet niet af dat in Nederland onder gezag van de Nederlandse officier van justitie eveneens een onderzoek was gestart naar EncroChat c.s. (en de NN-gebruikers van de diensten van EncroChat), het onderzoek 26Lemont, en dat de Franse en Nederlandse autoriteiten hebben besloten in dat kader met elkaar samen te werken in de vorm van een
joint investigation team(JIT). Ook in een dergelijk samenwerkingsverband worden onderzoekshandelingen immers telkens verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten waar de onderzoekshandelingen plaatsvinden. [4] Dat is slechts anders indien in het buitenland een opsporingsonderzoek plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. Daarvan is in casu echter, anders dan de verdediging betoogt, geen sprake, aangezien de interceptietool is ingezet door de Franse autoriteiten met toestemming van de Franse rechter op Frans grondgebied. Er zijn geen aanwijzingen dat Nederland het gebruik van de Franse bevoegdheid heeft geïnitieerd of daarom heeft verzocht met het oog op het instellen van strafrechtelijke onderzoeken in Nederland. Dat Nederland op de hoogte was van de (voorgenomen) inzet van de interceptietool en wist dat hierbij gegevens werden verworven die voor Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken van belang konden zijn, maakt dat niet anders. Dat sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen de autoriteiten van beide landen – toch een kenmerk van een JIT – en er overleg is geweest over de duur van de interceptie en de verdere distributie van de resultaten van de interceptie naar derde landen, maakt dit evenmin anders. Uit de JIT-overeenkomst volgt ook dat een en ander verband houdt met het oog op het risico van ‘verbranding van het lopende GOT-onderzoek’ [5] (het hof begrijpt: het vroegtijdig klappen van het onderzoek doordat de EncroChat-hack in de openbaarheid komt). Dit leidt in de gegeven situatie niet tot een verschuiving van de verantwoordelijkheid naar Nederland, ook niet in de zin van een gedeelde verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid, die tot toetsing van elkaars beslissingen zou nopen, zoals door de verdediging is betoogd. Een dergelijke benadering doet geen recht aan het soevereiniteitsbeginsel en leidt tot uitholling van het vertrouwensbeginsel.
De omstandigheid dat de inzet van de interceptietool meebracht dat ook gegevens van EncroChat-toestellen die zich in Nederland bevonden werden verzameld en gekopieerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Die omstandigheid doet er immers niet aan af dat de inzet van de interceptietool, met het daarop volgende onderscheppen en kopiëren van data en het vervolgens delen van die data met de Nederlandse politie, plaatsvond in en vanuit Frankrijk, terwijl die omstandigheid ook niet met zich brengt dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van de interceptietool overgaat naar of mede komt te liggen bij de autoriteiten van het land waar een gebruiker van het toestel zich op dat moment bevindt. [6]
Het beroep van de verdediging op artikel 1 EVRM sorteert dan ook geen effect, nu de rechtsmacht bij de Franse autoriteiten lag. De door de verdediging in dit kader aangehaalde uitspraken van het EHRM en van de rechtbank Amsterdam en Rotterdam zien op niet vergelijkbare situaties en kunnen reeds om die reden niet tot een ander oordeel leiden.
De stelling van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel, althans de jurisprudentie van de Hoge Raad daarover, geen betrekking zou hebben op onderzoek naar vormverzuimen en evenmin op beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, vindt geen basis in het recht en berust op een onjuiste lezing van bedoelde jurisprudentie.
Het hof overweegt voorts dat de grondslag van de verkrijging van de EncroChat-gegevens niet de JIT-overeenkomst van 10 april 2020 betrof, maar de toepassing van een bevoegdheid door de Franse autoriteiten in en vanuit Frankrijk. Voor zover de verdediging dan ook heeft willen betogen dat een grondslag ontbrak, nu de (door beide partijen getekende) JIT-overeenkomst dateert van 10 dagen na de eerste verkrijging van de data op 1 april 2020, treft dit verweer geen doel. Ook anderszins is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte in enig belang is geschaad door het gegeven dat de JIT-overeenkomst dateert van iets latere datum dan de eerste verstrekking van de EncroChat-data aan Nederland op 1 april 2020. Dit geldt temeer in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen omtrent de machtiging van de rechter-commissaris en de in dat kader geschapen waarborgen met het oog op de belangen van derden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan het hof geen oordeel toekomt of zich bij de verkrijging van de EncroChat-data een vormverzuim of onrechtmatigheid heeft voorgedaan. Dat de verdediging niet alle stukken inzake het Franse onderzoek en onderzoek 26Lemont heeft kunnen inzien, leidt wat betreft de verkrijging van de EncroChat-data uit Frankrijk dan ook niet tot strijd met het beginsel van
equality of arms. Het subsidiaire betoog, dat de gegevens in strijd zouden zijn verkregen met artikel 8 EVRM, stuit eveneens af op het vertrouwensbeginsel.
Het gebruik van de EncroChat-gegevens in Nederland
De wet stelt niet als vereiste dat voor alleen maar het gebruik in een strafzaak in Nederland van de resultaten van onderzoek dat op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteit wordt verricht of al is verricht, een machtiging van de rechter-commissaris is afgegeven. [7]
Het stelsel van het Wetboek van Strafvordering verzet zich er echter niet tegen dat een dergelijke machtiging (onverplicht) wordt gevorderd en verleend. [8] In het bijzonder kan daarbij worden gedacht aan de situatie dat een grootschalige verzameling van met cryptocommunicatie verband houdende data is verkregen, zoals in onderzoek 26Lemont is geschied.
Het vorderen en verlenen van een machtiging kan er onder meer aan bijdragen dat, in de vorm van aan de machtiging te verbinden voorwaarden, door de rechter-commissaris kaders worden vastgesteld voor het gebruik van de gegevens die door de buitenlandse autoriteiten zijn of worden verzameld, vanaf het moment dat de Nederlandse autoriteiten daarover de beschikking krijgen. Aan de machtiging van de rechter-commissaris kunnen voorwaarden worden verbonden die de mogelijkheid van toetsing van de authenticiteit en de betrouwbaarheid moeten waarborgen, en/of die verband houden met de wijze van selectie van gegevens voordat deze in een specifiek opsporingsonderzoek worden gebruikt, mede met het oog op de bescherming van belangen van derden – waaronder in het bijzonder ook personen tegen wie (nog) niet een vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit bestaat – en de aan het verschoningsrecht verbonden belangen. [9]
In onderzoek 26Lemont heeft de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, op
27 maart 2020 een machtiging gegeven voor het binnendringen van een geautomatiseerd netwerk ex artikel 126uba Sv in combinatie met het opnemen van vertrouwelijke communicatie ex artikel 126t Sv. In deze machtiging, die op vordering van de officier van justitie nog tweemaal is verlengd, heeft de rechter-commissaris overwogen dat de informatie niet op andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden gebruikt en zijn voorwaarden opgenomen teneinde (mogelijke) privacyschending, schending van belangen van verschoningsgerechtigden en
fishing expeditionste voorkomen. Pas na een aanvullende toets van de rechter-commissaris mochten de onderzoeksgegevens worden verstrekt aan een onderzoeksteam ten behoeve van gebruik in een ander onderzoek. Dat die toets ook daadwerkelijk is verricht, volgt uit het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van de rechter-commissaris van 20 september 2020: “
Sinds 1 april 2020 heeft de officier van justitie telkens slechts informatie, die was vergaard met toepassing van de verleende machtiging, gebruikt na mijn toestemming daartoe. Afgezien van de reeds op 1 april 2020 op de lijst van onderzoeken geplaatste onderzoeken, zijn onderzoeken toegevoegd aan de lijst nadat die onderzoeken schriftelijk (per e-mail) aan mij zijn gepresenteerd of beschreven, waarna ik telkens schriftelijk (per e-mail) toestemming heb verleend.” [10] Het volgt ook uit de inhoud van de aan de vorderingen tot verlenging van de machtiging ten grondslag gelegde processen-verbaal van 24 april 2020 en 19 mei 2020, nu daarin is vermeld dat de gegevens eerst na overleg met de rechter-commissaris ten behoeve van gebruik in andere onderzoeken zijn verstrekt:
“Voorts is, in overeenstemming met de voorwaarde gesteld door de rechter-commissaris, na overleg met deze rechter-commissaris, een grote hoeveelheid informatie/communicatie ter beschikking gesteld aan onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris overgelegde lijst zijn vermeld.” [11] De EncroChat-informatie die betrekking heeft op onderzoek Messina voldoet naar het oordeel van het hof ook zonder meer, gelet op de inhoud van de berichten en het feitencomplex waarop de berichten betrekking hebben – o.a. de grootschalige invoer van cocaïne, de productie van MDMA, de handel in ketamine en het bestaan van een criminele organisatie – aan bedoelde criteria.
Onderzoek Messina is gestart op 18 juli 2018. Halverwege mei 2020 heeft het onderzoeksteam in 26Lemont de beschikking gekregen over EncroChat-gegevens over de periode vanaf 26 maart 2020. [12] Deze gegevens zijn op basis van toestemming van de officieren van justitie in onderzoek 26Lemont ex artikel 126dd Sv verstrekt in onderzoek Messina. [13] De door de Franse autoriteiten verkregen EncroChat-gegevens betreffen vertrouwelijk communicatie en vallen, anders dan de verdediging stelt, onder de reikwijdte van artikel 126dd Sv. De EncroChat-dataset die betrekking heeft op deze zaak – bevattende de communicatie van en met het account dat aan de verdachte wordt toegeschreven – is woordelijk uitgewerkt in het dossier gevoegd en de verdediging heeft daarvan kennis kunnen nemen en zich daartegen kunnen verdedigen. Ook zijn datasets van enkele aan medeverdachten toegeschreven accounts verstrekt. Tot slot is door het openbaar ministerie inzicht gegeven in de gang van zaken met betrekking tot de vergaring en verwerking van de EncroChat-data door het overleggen van zowel Franse processen-verbaal betreffende de aldaar verstrekte rechterlijke toestemming en de start van de interceptie, als Nederlandse processen-verbaal uit het onderzoek 26Lemont omtrent de wijze van veiligstellen van de data, het kopiëren daarvan en het controleren van de integriteit. Ook de hiervoor genoemde machtigingen van de rechter-commissaris (inclusief onderliggende processen-verbaal en vorderingen) bevinden zich bij de stukken. [14] Naar het oordeel van het hof is aldus aan de verdediging voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de procedure is verlopen, conform de voorwaarde die de rechter-commissaris in zijn machtiging heeft gesteld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het uitgangspunt dat beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen worden gerespecteerd en ervan wordt uitgegaan dat – behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan in casu niet is gebleken – het onderzoek op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn, het beginsel van
equality of armsook voor wat betreft het gebruik niet is geschonden door het niet verstrekken van inzage in
alleFranse stukken en
allestukken uit het onderzoek 26Lemont. Zonder nadere motivering, bestaande uit meer dan de algemene mogelijkheid dat ergens een fout
kanzijn gemaakt, valt ook niet in te zien dat voeging van al deze stukken, onder meer bestaande uit berichten van duizenden EncroChat-gebruikers, redelijkerwijs van belang kan zijn voor de verdediging en kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv in onderhavige zaak, nog daargelaten dat voeging daarvan in onderhavige zaak een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM zou betekenen ten opzichte van de andere gebruikers. [15]
Artikel 126uba Sv en artikel 8 EVRM
Zoals hiervoor is overwogen, is de interceptietool met toestemming van de Franse rechter door de Franse autoriteiten op Frans grondgebied ingezet en geldt wat betreft de wijze van verkrijging van de EncroChat-gegevens het vertrouwensbeginsel, zodat de vraag of daarbij is gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM niet aan het hof voorligt.
De door de verdediging genoemde eisen ‘
die het EHRM stelt aan een bepaling op grond waarvan grootschalige interceptie van communicatiegegevens plaatsvindt’ zien op de interceptie door de Franse autoriteiten en de wijze waarop de Franse autoriteiten met de gegevens zijn omgegaan, niet op het daarop volgende gebruik daarvan (na verstrekking door Frankrijk) in Nederland.
Zoals hiervoor eveneens is overwogen, is voor dit gebruik in Nederland geen machtiging vereist, maar is deze wel verleend, mede met het oog op onder andere de bescherming van belangen van derden, waaronder in het bijzonder ook personen tegen wie (nog) niet een vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit bestaat. Daarbij is aansluiting gezocht bij een vergelijkbaar beoordelingskader, artikel 126uba Sv.
Naar het oordeel van het hof voldoet deze machtiging aan de daaraan in het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. In de machtiging is, anders dan de verdediging stelt, middels verwijzing naar het proces-verbaal van 13 maart 2020 [16] en de brief van de officieren van justitie van 16 maart 2020 [17] , wel degelijk vermeld dat en waarom er ten aanzien van NN-gebruikers van EncroChat een redelijk vermoeden bestaat dat deze betrokken zijn bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, waarbij diverse concrete verbanden zijn genoemd, onder andere verbanden die zien op het plegen van grootschalige cocaïnehandel en levensdelicten, derhalve misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan acht jaar is gesteld. Anders dan de verdediging stelt, was controle van de verdenking derhalve mogelijk. Dat daarbij sprake is van een verdenking jegens NN-gebruikers, is op grond van artikel 126uba Sv toegestaan. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van voldoende concretisering. Aan de hand van de (tussentijdse) toets door de rechter-commissaris is vervolgens bepaald in welke onderzoeken de gegevens – buiten de onderzoeken op de lijst – mochten worden gebruikt. Ook artikel 126dd Sv is nageleefd, zoals hiervoor reeds is overwogen. De lijst met trefwoorden aan de hand waarvan in onderzoek 26Lemont is gezocht, een van de voorwaarden die de rechter-commissaris aan de machtiging heeft verbonden, bevindt zich niet bij de stukken. Gelet evenwel op het feit dat aan de verdediging een dataset met de aan verdachte toegeschreven EncroChat-berichten zijn verstrekt, zodat deze controleerbaar zijn, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat de verdachte hierdoor in enig belang is geschaad.
De door de verdediging gestelde inbreuk op de ingevolge Richtlijn 2016/680 rechtstreeks doorwerkende grondrechten uit het Handvest van de Europese Unie heeft, blijkens de onderbouwing van dit verweer, betrekking op EncroChat-gebruikers in het algemeen, niet op de verdachte in casu. Daargelaten dat het bewaren van de over een periode van drie maanden verkregen gegevens van een specifieke groep gebruikers ten aanzien waarvan de verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij criminele samenwerkingsverbanden niet is te beschouwen als een ‘algemene en ongedifferentieerde gegevens bewaring’, zoals de verdediging stelt, valt bij gebreke van nadere onderbouwing niet in te zien of, en zo ja op welke wijze,
de verdachtehierdoor enig nadeel heeft ondervonden.
Het hof stelt vast dat in casu een inmenging in het privéleven van de verdachte heeft plaatsgevonden. Het hof is echter van oordeel dat deze inmenging geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. Gesteld noch gebleken is immers dat als gevolg van de EncroChat-hack van enig ander aspect van het leven van de verdachte, dan zijn criminele handel en wandel, een min of meer volledig beeld zou zijn ontstaan.
Dat in casu niet aan het evenredigheidsbeginsel zou zijn voldaan, is het hof evenmin gebleken, mede in aanmerking genomen de aard en ernst van de feiten en de door de rechter-commissaris met het oog op de belangen van derden en ter voorkoming van een
fishing expeditiongestelde voorwaarden betreffende verdere verstrekking in andere onderzoeken.
Tot slot treft ook de verwijzing naar de beschikking van de rechter-commissaris in het onderzoek 26Argus geen doel. Afgezien van het feit dat bedoeld onderzoek niet ziet op communicatie via EncroChat, maar via Sky, heeft de rechter-commissaris in dat onderzoek, anders dan de verdediging stelt,
nietoverwogen dat ten aanzien van individuele gebruikers van Sky geen verdenking bestond dat zij betrokken waren bij het in georganiseerd verband plegen van misdrijven, maar dat het
enkele gebruikvan een Sky telefoon onvoldoende was voor een redelijk vermoeden van concrete betrokkenheid van de individuele gebruiker bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven in de zin van artikel 126t, eerste lid, Sv; het onderzoek naar en in de Sky communicatie mocht volgens de rechter-commissaris niet leiden tot een
fishing expeditionwaarbij meer of andere informatie werd verkregen dan op grond van de voorwaarden van artikel 126t Sv gerechtvaardigd zou zijn. Om die reden zijn ook in die zaak, evenals in casu, voorwaarden gesteld aan de machtiging. [18]
Conclusie
Op grond van al het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren inzake EncroChat dienen te worden verworpen. Er is geen sprake van strijd met de artikelen 6 en 8 EVRM. De EncroChat-data kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt en er is geen grond voor strafvermindering ter zake.
II.Formeel verweer ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden
Naast voornoemde verweren in het kader van de Franse inzet van de interceptietool, is door de verdediging ook verweer gevoerd met betrekking tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden (bob-middelen) in Nederland. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Op 13 juni 2018 is door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) de navolgende informatie verstrekt:
“ [naam 1] staat aan het hoofd van een criminele organisatie. [naam 1] handelt in verdovende middelen, waaronder cocaïne, ketamine, XTC, A-olie, wiet en speed. Zijn organisatie bestaat onder andere uit [naam 2] , [naam 3] , en [naam 4] . Deze personen vervoeren onder andere drugs en geld naar klanten van [naam 1] . De handel zit in zogenaamde stashes ingebouwd in verschillende auto’s. Dit betreffen auto’s die niet op naam staan van [naam 1] .”
en
“ [naam 1] heeft vaak criminele ontmoetingen met zijn klanten in hotel de [hotel] . Zijn loopjongens zijn vaak bij hem. Ook komt [naam 1] vaak in [eetgelegenheid 1] , [eetgelegenheid 2] , [eetgelegenheid 3] en [eetgelegenheid 4] .”
Deze informatie is als betrouwbaar aangemerkt en uit onderzoek is verder gebleken dat de hiervoor genoemde personen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [verdachte] betreffen.
Uit politie-informatie is verder gebleken dat [verdachte] op 11 november 2017 tijdens een verkeerscontrole bestuurder is geweest van een voertuig waarin 20 kilo poeder is aangetroffen en dat een eerste test van dit poeder op ketamine wees. De zaak is geseponeerd, omdat de ketamine niet voor nader onderzoek naar het NFI is verzonden. [19]
Door de verdediging wordt niet betwist dat voornoemde feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in het proces-verbaal van verdenking jegens [verdachte] [20] en de basis vormen voor de start van de inzet van de jegens hem ingezette bijzondere opsporingsbevoegdheden, aanleiding kunnen zijn voor die inzet. De verdediging is echter van oordeel dat het telkens verlengen van die bevoegdheden, in totaal omvattende een periode van bijna twee jaar, zonder dat de verdenking tussentijds nader wordt geconcretiseerd, in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, zodat op grond van art. 359a Sv strafvermindering op zijn plaats is, aldus de verdediging.
Het hof volgt de verdediging hierin niet.
Onderzoek Messina is op 18 juli 2018 gestart en ziet, zoals eerder al is vermeld, op meerdere verdachten, onder wie [medeverdachte 2] en [verdachte] . Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden uit het proces-verbaal van verdenking een redelijk vermoeden opleveren dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die gezien hun aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, te weten overtreding van de artikelen 2 en 11b van de Opiumwet. Daarmee is een basis gegeven voor de inzet van diverse bob-middelen jegens [verdachte] , onder de specifiek daarvoor geldende voorwaarden. Uit het dossier methodieken betreffende [verdachte] [21] volgt dat aan de inzet en verlenging van de diverse ingezette bob-middelen telkens een proces-verbaal van de politie ten grondslag is gelegd, waarin de feiten en omstandigheden zijn gerelateerd die aanleiding hebben gegeven voor de inzet en verlenging. De processen-verbaal bevatten een bevestiging van de (uit de inzet van bob-middelen gebleken) onderlinge contacten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] [22] , maar ook van contacten met de andere hiervoor genoemde personen. Ook blijkt uit deze processen-verbaal van het bestaan van (dwars)verbanden met andere onderzoeken, waaronder Rieslaner en Salamis, die eveneens betrekking hebben op - onder meer - grootschalige cocaïnehandel. Zo volgt na een zoeking bij [medeverdachte 7] in onderzoek Salamis op 31 januari 2019 direct contact tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] , tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] en tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . [23] Uit de bevelen en de daaraan ten grondslag gelegde processen-verbaal volgt voorts dat bij de inzet van bepaalde bevoegdheden (het opnemen van vertrouwelijke communicatie bijvoorbeeld) ook sprake is geweest van een zeer beperkte inzet, bijvoorbeeld slechts vijf respectievelijk twee dagen rondom de actiedagen in Salamis op 8 respectievelijk 24 juli 2019. [24]
Elke inzet van bob-middelen dient zorgvuldig te worden afgewogen. Het hof is niet gebleken dat deze afweging in casu niet telkens heeft plaatsgevonden. Voor verlenging van de inzet van een bob-middel is, anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, niet vereist dat de inzet (telkens) informatie heeft opgeleverd die de verdenking nader concretiseert. Aard en omvang van het onderzoek kunnen aanleiding vormen voor een langere inzet van bob-middelen. In casu was sprake van een groot onderzoek naar meerdere verdachten tegen wie de verdenking lag dat zij zich bezig hielden met drugshandel in een criminele organisatie, waarbij gaandeweg het onderzoek is gebleken van diverse dwarsverbanden met andere onderzoeken betreffende grootschalige cocaïnehandel. Het hof is dan ook van oordeel dat, mede in aanmerking genomen de aard en omvang van het onderzoek, en gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de deels beperkte inzet van de bob-middelen, niet is gebleken dat in casu de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht zijn genomen, ook niet vanwege de langere duur van de inzet in zijn geheel bekeken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
IIIBewijsoverwegingen
Standpunten van partijen
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor het in onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde en het in onderzoek Februus onder 2 tenlastegelegde. De advocaat-generaal begrijpt daaronder eveneens de inzake onderzoek Messina onder 3 tenlastegelegde hoeveelheid van 500 kilogram ketamine en het onder 5 tenlastegelegde leidinggeven aan en het oogmerk op het binnenhalen van ketamine, de invoer van cocaïne en het witwassen.
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 tot en met 5 Messina (algemeen)
De verdediging heeft zich allereerst, ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten in onderzoek Messina, op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen, omdat de verdachte niet de (exclusieve) gebruiker is geweest van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1]. Het bewijs hiervoor is onvoldoende, terwijl voorts sprake is van contra-indicaties. Daarnaast behoeven de verdenkingen jegens “
[EncroChat-account 1]” vergaande nuancering.
Daarnaast heeft de verdediging per feit onderstaande (aanvullende) verweren gevoerd:
Feiten 1 en 2
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het onder 1, primair en subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder 1, primair en subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat
[EncroChat-account 1]enkel als doorgeefluik heeft gefungeerd en dat deze rol geen medeplegen oplevert nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de personen die wel verantwoordelijk zijn geweest voor het productieproces van methamfetamine dan wel de voorbereiding daarvan. Bovendien heeft in het lab geen productie plaatsgevonden waarbij een voor de handel geschikt eindproduct is geproduceerd.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat
[EncroChat-account 1]een aandeel heeft geleverd van voldoende gewicht om te kunnen spreken van het medeplegen van het dumpen van het afval.
Feit 3
De verdediging heeft verzocht [verdachte] partieel vrij te spreken van de tenlastegelegde 500 kilogram en ten aanzien van de door de rechtbank bewezen 240 kilogram geen verweer gevoerd.
Feit 4
De verdediging heeft, in het verlengde van het verweer dat de verdachte niet de gebruiker is geweest van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1]en zijn vrijspraakverweren ten aanzien van de feiten 1 en 2, gesteld dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van de onder 4 tenlastegelegde handel met betrekking tot methamfetamine. Ook dient vrijspraak te volgen met betrekking tot de tenlastegelegde cocaïne omdat niet uit het dossier blijkt dat
[EncroChat-account 1]zich daarmee heeft beziggehouden.
Feit 5
Door de verdediging is niet betwist dat [verdachte] deelnemer is geweest aan de criminele organisatie. Wel dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van het leidinggeven aan een criminele organisatie, van het oogmerk op cocaïne - het enkele feit dat cocaïne ter sprake is gekomen in chatgesprekken is onvoldoende om dit oogmerk aan te nemen - en van het oogmerk op witwassen. Ook dient een kortere pleegperiode te worden aangenomen, niet eerder aanvangende dan het moment waarop bewijs van de EncroChat-hack is verkregen.
Feiten 6 en 7
Door de verdediging zijn ten aanzien van deze feiten geen (bewijs)verweren gevoerd.
Februus
De verdediging heeft zich ten aanzien hiervan gerefereerd, met dien verstande dat is verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu zijn partner [medeverdachte 4] geen wetenschap had van het valse karakter van de documenten, en daarmee geen opzet.
Het oordeel van het hof

1.De identificatie van het EncroChat-account [EncroChat-account 1]

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet kan worden gekoppeld aan het EncroChat-account . Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
1.1
Bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen kan het volgende worden vastgesteld.
[medeverdachte 3] is de gebruiker geweest van het EncroChat-account
[EncroChat-account 2] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 2]) en [medeverdachte 2] van het EncroChat-account
[EncroChat-account 3] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 3]).
[verdachte] is de gebruiker geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] .
In de periode van 6 november 2019 tot en met 22 oktober 2020 is hij de gebruiker geweest van een BMW met het kenteken [kenteken 1] . In deze auto is een registrerend peilbaken geplaatst dat de locaties van de auto registreert.
Het EncroChat-account
[EncroChat-account 1] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 1]) is gekoppeld aan het telefoonnummer: [telefoonnummer 3] . Op 20 april 2020 en 9 mei 2020 gaat laatstgenoemd telefoonnummer wat betreft locatie en tijd, gelijk op met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] en de BMW met het kenteken [kenteken 1] .
Op 20 april 2020 communiceert
[EncroChat-account 1]met
[EncroChat-account 4] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 4]).
[EncroChat-account 1]wil afspreken in Hoofddorp en geeft om 12.49.29 uur aan nog in Vinkeveen te zijn. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] op 20 april 2020 tussen 12.11 uur (het hof begrijpt op grond van de peilbakengegevens: 12.17 uur) en ongeveer 12.54 uur op een P+R parkeerplaats te Vinkeveen gelegen naast de A2 stil stond. De mobiele telefoon eindigend op [telefoonnummer 2] maakte op 20 april 2020 om 12.18 uur gebruik van een zendmast langs de A2 in de directe omgeving van Vinkeveen.
Op 9 mei 2020 te 09.57.16 uur chat
[EncroChat-account 1]met de gebruiker van het EncroChat-account
[EncroChat-account 5] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 5]) dat hij in de [bedrijf 2] is en even een bed aan het halen is voor [naam 5] . [verdachte] heeft een dochter genaamd [naam 5] . Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met het kenteken [kenteken 1] , op 9 mei 2020 te 09.57 uur geparkeerd stond op het parkeerterrein van [bedrijf 2] te Haarlem. Daarnaast blijkt dat de genoemde cryptotelefoon met nummer [telefoonnummer 3] te 10.02 uur en de telefoon eindigend op [telefoonnummer 2] te 10.03 uur beiden gebruik hebben gemaakt van een steunzender in de directe omgeving van [bedrijf 2] te Haarlem.
Verder volgt uit EncroChat-berichten dat
[EncroChat-account 1]afspraken maakt met de gebruiker van het EncroChat-adres
[EncroChat-account 6] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 6]) om elkaar op 29 mei 2020 twee keer te treffen. Diezelfde dag is [verdachte] geobserveerd door het observatieteam en is vastgesteld dat [verdachte] ontmoetingen heeft gehad die overeenkomen met de afspraken die zijn gemaakt in de EncroChat-berichten met
[EncroChat-account 6].
Op 4 juni 2019 is door opsporingsambtenaren van de FIOD een personenvoertuig met het kenteken [kenteken 2] doorzocht. Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking was dit voertuig op zaterdagochtend omstreeks 04.02 uur betrokken bij een eenzijdig ongeluk. [naam 6] is door de politie aangehouden op verdenking van het overtreden van de Wegenverkeerswet en het besturen van het voertuig. [verdachte] was de bijrijder. De voertuighouder was [bedrijf 3] , de onderneming van [medeverdachte 4] , de partner van [verdachte] . Bij de doorzoeking is in de auto een briefje aangetroffen met de handgeschreven tekst: “Hi, ik ben de Libanees kan je mij wissen en opnieuw toevoegen. Ik ben
[EncroChat-account 1]”.
Op 4 april 2020 om 14.08 uur chat
[EncroChat-account 7] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 7]) aan
[EncroChat-account 1]dat hij er over 25-30 minuten is. In West bij Osdorp.
[EncroChat-account 1]antwoordt: “
is goed kom naar park plaza in Lijnden”. Om 14.32 chat
[EncroChat-account 7]dat zij nu die kant oprijden. [EncroChat-account 1] zegt dat hij er al is. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] omstreeks 16.39 uur op het adres [adres 2] te Lijnden is. Op dat adres is gevestigd park Plaza Amsterdam Airport.
Op 7 april 2020 om 10.58 uur chat
[EncroChat-account 1]met
[EncroChat-account 8] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 8]) dat hij naar hem toe rijdt, waarop
[EncroChat-account 8]antwoordt: “
Bloemenstal [adres 3] , Oost”.
[EncroChat-account 1]antwoord: “
15 min”. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] omstreeks 13.10 uur een stop maakt op de [adres 3] te Amsterdam.
Ten aanzien van de chats van 4 en 7 april 2020 is door de politie in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat het tijdstip van het baken afwijkt van die van de chats en dat dit vermoedelijk komt doordat bij deze chatgesprekken als Timezone vermeld staat: UTC? Indien er bij de UTC tijd twee uur wordt opgeteld kom je op de werkelijke tijd.
Op 10 april 2020 om 17.08 uur wordt door
[EncroChat-account 2]een chatgesprek gevoerd met
[EncroChat-account 1]waarin
[EncroChat-account 2]aangeeft dat het beter is dat hij naar hem toekomt omdat hij even niet weg kan met die kleine.
[EncroChat-account 1]stuurt vervolgens om 17.20 uur een chat aan
[EncroChat-account 2]dat hij er is, bij [bedrijf 4] . Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] omstreeks 17.26 uur stopt aan de [adres 4] ter hoogte van nummer 8 te Amsterdam. In het verlengde van deze straat ligt de [adres 5] de medeverdachte [medeverdachte 3] woonachtig is. Aan de [adres 4] 122-124 te Amsterdam is een filiaal van supermarkt [bedrijf 4] gevestigd. Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat [medeverdachte 3] de gebruiker is van
[EncroChat-account 2].
Op 19 april 2020 chat
[EncroChat-account 9] @encrochat.comaan
[EncroChat-account 1]dat hij hem morgen ergens halverwege opzoekt. Ze spreken af om 12 uur bij een parkeerplaats in Vinkeveen. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] op 20 april 2020, omstreeks 12.17 uur, een stop maakt bij de carpoolplaats Vinkeveen A2 te Loenersloot.
Op 30 april 2020 chat
[EncroChat-account 3]met
[EncroChat-account 1]. Ze spreken af om 18.00 uur bij BP Hoofddorp.
[EncroChat-account 1]geeft aan: “
bij [naam 7] op het terrein want de BP is zo in het zicht”. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] op 30 april 2020 om 18.07 in de directe nabijheid is van de locatie BP te Hoofddorp. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige in de zaak van de verdachte verklaard dat hij de gebruiker is van het EncroChat-account
[EncroChat-account 3].
Op 2 mei 2020 om 09.10 uur chat
[EncroChat-account 1]met
[EncroChat-account 10] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 10]).
[EncroChat-account 10]vraagt hoe laat hij hem ziet.
[EncroChat-account 10]zegt dat hij bij de Overtoom in de buurt is.
[EncroChat-account 1]chat: “
Bij die Albert Heijn in de buurt toch. Ik rij nu weg.”
[EncroChat-account 10]antwoordt: “
Ja op het einde”. Om 09.35 chat
[EncroChat-account 1]: “
over 2 min ongeveer bij Albert Hein”. Om 09.39 uur chat
[EncroChat-account 10]: “
Je kan voor de deur parkeren”. Uit de peilbakengegevens blijkt dat de BMW met kenteken [kenteken 1] op 2 mei 2020 omstreeks 09.46 uur de locatie Overtoom te Amsterdam aangeeft. In de directe nabijheid hiervan is een winkel van Albert Heijn gelegen.
Op 12 mei 2020 vindt er communicatie plaats tussen
[EncroChat-account 5]en
[EncroChat-account 1].
[EncroChat-account 1]stuurt: “
0m 17u hier is goed”.
[EncroChat-account 5]chat: “
Stuur het adres nog is”.
[EncroChat-account 1]stuurt: “
[adres 6] in navi”. [verdachte] woont op het adres [adres 1] , welk adres op ongeveer 20 meter van de [adres 6] ligt.
1.2
Conclusie
Het hof gaat op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, voorbij aan de stelling van de verdediging dat de onderzoeksbevindingen van de politie niet met zich brengen dat [verdachte] de (exclusieve) gebruiker is van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1].
De peilbakengegevens van de auto die in gebruik was bij de verdachte plaatsen deze auto veelvuldig op een locatie die overeenkomt met door
[EncroChat-account 1]gestuurde of door
[EncroChat-account 1]ontvangen EncroChat-berichten. Ook wordt op meerdere momenten vastgesteld dat de mobiele telefoon van [verdachte] eindigend op [telefoonnummer 2] gebruikt maakt van een (steun)zender in de buurt van die locatie. [verdachte] is tweemaal door het observatieteam gezien bij ontmoetingen die aansluiten bij de chats verzonden en ontvangen door
[EncroChat-account 1]. Tenslotte wordt door
[EncroChat-account 1]ten behoeve van een ontmoeting een adres voor in de ‘navi’ (het hof begrijpt: navigatie) doorgegeven, dat op 20 meter van het woonadres van [verdachte] ligt en wordt in een auto, waarin [verdachte] samen met een ander heeft gezeten een briefje aangetroffen met de tekst: “Hi, ik ben de Libanees kan je mij wissen en opnieuw toevoegen. Ik ben
[EncroChat-account 1]”.
De suggestie van de verdediging dat [verdachte] in de auto zat met, dan wel in de buurt was van, de daadwerkelijke gebruiker van het account
[EncroChat-account 1], schuift het hof terzijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking de veelheid van momenten waarop een link kan worden gelegd tussen het account
[EncroChat-account 1]en [verdachte] , terwijl daarnaast voornoemde suggestie van de verdediging niet wordt ondersteund door de verklaringen van de verdachte. [verdachte] heeft op geen enkel moment verklaard dat hij op (alle) bovengenoemde momenten met een ander in de auto zat of met een ander was. Ook uit het proces-verbaal van de observaties op 29 mei 2020 blijkt dit niet.
De verdediging heeft tenslotte betoogd dat het dossier meerdere contra-indicaties bevat voor de conclusie dat de verdachte de gebruiker is van
[EncroChat-account 1], te weten dat:
- er geen cryptotelefoon is aangetroffen bij de verdachte;
- de verdachte geen Libanees is;
- er in één van de chats door
[EncroChat-account 1]wordt gerefereerd aan de verjaardag van zijn vrouw, welke datum niet overeenkomt met de geboortedatum van de partner van de verdachte;
- het woord ‘neefje’ wordt gebruikt, terwijl de verdachte geen neefje heeft;
- er Arabische woorden in de chat worden gebruikt terwijl de verdachte niet van islamitische afkomst is;
- in de chats door
[EncroChat-account 1]wordt gezegd dat hij naar Ibiza gaat de eerste week van juni terwijl de verdachte in die periode niet naar Ibiza is geweest;
- in een chat door
[EncroChat-account 1]wordt gezegd dat hij zijn tanden gaat laten doen met
facings, terwijl de verdachte geen
facingsheeft.
Ook deze omstandigheden zijn, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Geen van de door de verdediging naar voren gebrachte contra-indicaties komt een redengevende betekenis toe om de vaststelling dat de verdachte de gebruiker is van
[EncroChat-account 1]te ontzenuwen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat;
  • het feit dat er geen cryptotelefoon is aangetroffen bij de verdachte, niets zegt over of de verdachte in de onderzoeksperiode wel of niet een cryptotelefoon ter beschikking heeft gehad;
  • [EncroChat-account 1]weliswaar zegt in een bericht aan
    [EncroChat-account 2]dat hij “vandaag met zijn gezin is en dat zijn vrouw jarig is”, maar dat uit de berichten die daarop volgen met [medeverdachte 2] (
    [EncroChat-account 3]) volgt dat
    [EncroChat-account 1]even later met [medeverdachte 2] afspreekt (dus niet met zijn gezin) en hij daarna kennelijk een
    sampleheeft afgegeven bij ‘Frank’ (wederom niet met zijn gezin). Het hof ziet het bericht over de verjaardag van zijn vrouw dan ook als smoes om van
    [EncroChat-account 2]af te komen, die hem blijkens berichten van die dag irriteert:
    [EncroChat-account 2]‘maakt hem gek’ en ‘blijft maar doorgaan vanwege een paar vaatjes’;
  • het woord ‘neefje’ ook gebruikt kan worden in andere betekenis dan die betreffende een familiaire band, nog los van het feit dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte geen neefje heeft;
  • het hof ook niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte niet naar Ibiza is geweest in de genoemde periode en geen
Op grond van al het bovenstaande stelt het hof vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1].
Het hof zal hier in het navolgende van uitgaan.

2.Voorwaardelijk verzoek

De verdediging heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen teneinde alsnog de tegengebruikers van
[EncroChat-account 1]met de namen
[EncroChat-account 9],
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 10]als getuige te horen. Hiertoe is aangevoerd dat het hof op de onderzoekswens van de verdediging heeft beslist dat de gebruikers van de EncroChat-tegencontacten,
[EncroChat-account 12],
[EncroChat-account 13],
[EncroChat-account 7],
[EncroChat-account 9],
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 10]als getuige zullen worden gehoord, onder de voorwaarde dat i) de desbetreffende gebruikers van de accounts als zodanig in een strafrechtelijk onderzoek door justitie/politie zijn geïdentificeerd en ii) de vermeende gebruikers van deze identificatie op de hoogte zijn gebracht. De advocaat-generaal heeft op 9 juli 2023 laten weten dat de gebruikers
[EncroChat-account 12],
[EncroChat-account 13]en
[EncroChat-account 7]zijn geïdentificeerd en deze gebruikers zijn gehoord. Na deze zoekslag is er van het openbaar ministerie niets meer vernomen over mogelijke identificatie van de overige genoemde tegengebruikers. De verdediging persisteert bij het horen van deze gebruikers en verzoekt tot heropening om de advocaat-generaal een update te laten uitvoeren ten aanzien van de identificatie.
Op 24 maart 2023 heeft in het onderzoek Messina een regiezitting plaatsgevonden. Op 26 april 2023 heeft het hof op de onderzoekswensen beslist en bepaald dat (onder andere) de EncroChat-tegencontacten
[EncroChat-account 12],
[EncroChat-account 13],
[EncroChat-account 7],
[EncroChat-account 9],
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 10]als getuige zullen worden gehoord, onder de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden. Het hof heeft de advocaat-generaal opgedragen te onderzoeken of ten aanzien van elke afzonderlijke gebruiker aan deze voorwaarden is voldaan.
Op 9 juli 2023 heeft de advocaat-generaal aan het hof en de verdediging laten weten dat dat de gebruikers
[EncroChat-account 12],
[EncroChat-account 13]en
[EncroChat-account 7]zijn geïdentificeerd en de gegevens van deze gebruikers verstrekt.
Op 21 augustus 2024 heeft de advocaat-generaal per e-mailbericht aan het hof en de verdediging laten weten dat het openbaar ministerie ten aanzien van de gebruikers van de tegencontacten in mei 2024 een update heeft ontvangen, welke geen nieuwe informatie heeft opgeleverd. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal naar aanleiding van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging aangevuld dat hij deze informatie op 24 mei 2024 heeft ontvangen.
De gebruikers van de EncroChat-accounts
[EncroChat-account 12],
[EncroChat-account 13]en
[EncroChat-account 7]zijn tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak Messina ter terechtzitting in hoger beroep in november 2024 als getuige gehoord.
Het hof stelt voorop dat de beslissing om de gebruikers van de genoemde tegencontacten te horen met de daaraan verbonden voorwaarden niet is aan te merken als een in tijd onbepaalde beslissing, waarbij voortdurend door het openbaar ministerie moet worden getoetst of sprake is van nieuwe informatie. De advocaat-generaal heeft aan de opdracht van het hof gehoor gegeven door op 9 juli 2023 te laten weten welke gebruikers zijn geïdentificeerd en van deze identificatie op de hoogte zijn gebracht. In aanvulling hierop heeft de advocaat-generaal laten weten dat een update in mei 2024 geen nieuwe informatie heeft opgeleverd. De getuigen waarvan de identiteit bekend geworden is, zijn vervolgens ter terechtzitting gehoord. Hiermee is aan de door het hof toegewezen onderzoekswens van de verdediging en aan de aan de advocaat-generaal in dit kader gegeven opdracht voldaan.
Het hof merkt hierbij nog op dat indien de verdediging van mening was dat hiermee niet of onvoldoende was voldaan aan de opdracht van het hof, het op de weg van de verdediging had gelegen dit tijdig, in elk geval ruim voor aanvang van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, waar immers de geïdentificeerde getuigen zouden worden gehoord, naar voren te brengen. De verdediging heeft dit niet gedaan en eerst bij pleidooi aangegeven te persisteren bij het horen van deze getuigen en om heropening verzocht. De verdediging en de advocaat-generaal hebben op vragen van het hof aangegeven niet over nadere gegevens of aanwijzingen over de mogelijke identiteit van deze gebruikers te beschikken, zodat onaannemelijk is dat deze gebruikers binnen afzienbare tijd kunnen worden gehoord.
Gelet op het bovenstaande wijst het hof het verzoek tot heropening van het onderzoek en het alsnog horen van de - niet geïdentificeerde - gebruikers van de EncroChat-accounts
[EncroChat-account 9],
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 10]af.

3.Feiten 1 en 2 Messina

3.1
Inleiding
Op 15 mei 2020 is een partij drugsafval, onder andere bestaande uit vaten en jerrycans, aangetroffen op een onverhard bospad aan de Drieërweg te Ermelo. Van een aantal vaten waren de deksels afgeslagen waardoor vloeistof buiten de verpakking was geraakt en op de onbedekte bodem was terechtgekomen. Het drugsafval is door het NFI onderzocht en bleek methamfetamine te bevatten. [benadeelde] , eigenaar van het terrein, heeft aangifte gedaan van het dumpen van het afval.
Op 3 september 2020 is door de politie binnengetreden in een perceel aan de [adres 7] te [adres 7] , gemeente Hoogeveen. Hierbij is een zogeheten drugslaboratorium aangetroffen, bevattende goederen passend bij de productie van methamfetamine.
De verdachte wordt betrokkenheid bij deze feiten verweten, op de wijze zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd, waarbij het op 15 mei 2020 aangetroffen drugsafval afkomstig zou zijn van het laboratorium aan de [adres 7] .
3.2
Bewijs
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen, naast hetgeen hiervoor onder ‘Inleiding’ is overwogen, het volgende af, waarbij grotendeels wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Feit 1 (productie methamfetamine)
In de EncroChat-berichten is vanaf 27 maart 2020 veelvuldig gesproken over een lab dat, gezien de bewijsmiddelen, waaronder de in de chats tussen betrokkenen verzonden afbeeldingen die overeenkomen met de locatie aan de [adres 7] , het lab in [adres 7] betreft.
Op 28 maart 2020 krijgt een persoon, aangeduid als ‘de boer’, die kennelijk eigenaar is van het stuk grond waar het lab is gevestigd, een EncroChat-telefoon met de gebruikersnaam
[EncroChat-account 14].
[EncroChat-account 14]heeft contact met de EncroChat-gebruikers
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 8]. Er wordt door hen over en weer gechat over de werkzaamheden in het lab en de klachten van de boer zoals onder meer de stank, de geluidsoverlast en het werken in de weekenden.
[EncroChat-account 11]stuurt de inhoud van deze chats door naar de gebruiker van het EncroChat-account met de naam
[EncroChat-account 7]. Uit de chats kan worden afgeleid dat
[EncroChat-account 7]de persoon is die de controle houdt over het productieproces in het lab en de laboranten aanstuurt. Uit de historische verkeersgegevens van
[EncroChat-account 11]en
[EncroChat-account 8]volgt dat hun telefoontoestellen meermalen in de directe omgeving van het lab in [adres 7] zijn geweest.
Het hof leidt voorts uit de berichten af dat [medeverdachte 3] (
[EncroChat-account 2]) intensief contact onderhoudt met [verdachte] (
[EncroChat-account 1]) en ook met
[EncroChat-account 8]. [verdachte] (
[EncroChat-account 1]) heeft daarnaast intensief contact met
[EncroChat-account 7]en met [medeverdachte 2] (
[EncroChat-account 3]).
[EncroChat-account 7]en
[EncroChat-account 8]informeren [verdachte] , respectievelijk [medeverdachte 3] over het productieproces en de klachten van de boer daarover. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben het daarbij regelmatig over hun mensen en “de andere kant”. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn ontevreden over de gang van zaken en [medeverdachte 2] wordt door [verdachte] geïnformeerd over de problemen met betrekking tot het functioneren van het lab. Uit de chats volgt dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] daarover vervolgens met elkaar communiceren. Over en weer worden ontvangen berichten naar de andere betrokkenen doorgezonden. Al deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat het gaat over de inrichting, de voortgang van het productieproces en het aan het zicht onttrekken van het lab. Ze bespreken de knelpunten in het productieproces, in het bijzonder de voorraad grondstoffen, de geur- en geluidsoverlast en de ongewenste zichtbaarheid van de laboranten. Daarnaast wordt besproken welke instructies moeten worden gegeven aan het personeel van het laboratorium en de boer en worden deze instructies vervolgens doorgestuurd aan
[EncroChat-account 8]en, via
[EncroChat-account 7], aan
[EncroChat-account 11]. [medeverdachte 3] en [verdachte] geven een aantal keer aan dat ze een vriend zullen instrueren langs te gaan bij de boer en uit de historische verkeersgegevens van
[EncroChat-account 8]en
[EncroChat-account 11]volgt dat deze personen op die momenten in de directe omgeving van het lab zijn geweest. Tevens kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er meerdere ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen
[EncroChat-account 7]en [verdachte] en [medeverdachte 2] . Uit de inhoud van de chats volgt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] meerdere keren verhaal halen bij
[EncroChat-account 7]over de problemen bij het lab, aangezien ze anders voor niks “10 /k” hebben betaald. Als tegen het einde van april 2020
[EncroChat-account 7]aangeeft dat hij niet meer door wil gaan met het lab, wordt er door [medeverdachte 2] en [verdachte] gezocht naar een nieuwe partij. Ook [medeverdachte 3] wordt daarin betrokken.
Bij de ontmanteling van het lab zijn diverse goederen aangetroffen die passen bij de productie van methamfetamine. Daarnaast wordt in de chats meerdere keren gesproken over onder meer ‘
ice’, ‘draaien’, ‘reacties’ en ‘destilleren’. Uit verschillende chats blijkt dat de stank waar de boer over klaagt te maken heeft met de productie van ‘
ice’. Bovendien wordt door
[EncroChat-account 7]op 7 april 2020 een afbeelding van een witte substantie met [verdachte] gedeeld met daarbij de tekst ‘zijn eerste kilos aan t maken’. Dat er daadwerkelijk methamfetamine in het lab is geproduceerd blijkt ook uit het door het NFI verrichte onderzoek aan het op 15 mei 2020 aangetroffen drugsafval, dat methamfetamine bevat. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in welk verband mede wordt gewezen op de hierna, onder ‘dumping drugsafval’, opgenomen berichten, die zowel qua inhoud (gesproken wordt over het weghalen van drugsafval bij de boer) als datum (de berichten dateren van eind april tot 15 mei 2020) aansluiten op het aantreffen van het drugsafval, terwijl ook sprake is van overeenkomsten in de soort en kleur van de vaten, in de productsticker op een jerrycan, op de geschreven tekst op een zilverkleurige cilinder en diverse andere voorwerpen, die zowel op afbeeldingen zijn te zien die op 12 mei 2020 door
[EncroChat-account 1]aan
[EncroChat-account 7]en op 26 april 2020 door
[EncroChat-account 15]naar
[EncroChat-account 8]zijn verzonden als op de dumpplaats zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat dit het afval betreft van het lab aan de [adres 7] .
De stelling van de verdediging dat dit afval afkomstig zou zijn van een ander lab en door
[EncroChat-account 7]vanuit dat andere lab naar de boerderij in [adres 7] zou zijn gebracht om de boer en [verdachte] een hak te zetten, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Afgezien van de onnodige risico’s die met een dergelijk plan – het onnodig rondrijden met drugsafval – zouden worden genomen, hetgeen de interpretatie van de berichten door de verdediging al onaannemelijk maakt, dateren deze berichten deels van na de in casu aan de orde zijnde dumping van het afval. Het verweer van de verdediging dat er geen methamfetamine zou zijn geproduceerd wordt dan ook verworpen.
Het standpunt van de verdediging, dat de rol van [verdachte] slechts die van bemiddelaar of doorgeefluik was en (daarmee) zodanig marginaal dat niet kan worden gesproken van medeplegen, volgt het hof niet. Uit de vele EncroChat-berichten blijkt dat [medeverdachte 3] verantwoordelijk was voor de locatie en de contactpersoon was voor het aansturen en instrueren van personen die hierover in direct contact stonden met de boer en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] contactpersonen waren voor de kant van de laboranten en dat daarin een min of meer strikte scheiding bestond. Geconfronteerd met de klachten van de boer hebben [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] veelvuldig contact met elkaar gehad en hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] verschillende oplossingen aangedragen, gedragsregels afgesproken en die doorgezonden naar hun contacten en heeft [medeverdachte 3] voorgesteld zelf met de boer te gaan praten. Dit alles met het doel het productieproces op gang te brengen en te houden en de relatie met de boer blijvend te verbeteren. [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden daar ook een financieel belang bij. [verdachte] en [medeverdachte 2] omdat zij geld hadden geïnvesteerd, [medeverdachte 3] omdat hij hier geld aan zou verdienen. Ook is [medeverdachte 3] betrokken bij de zoektocht naar een nieuwe partij om de productie in het lab over te nemen. Vanuit zijn kant werd over deze oplossing ook al eerder gesproken. Hieruit volgt dat [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] een essentiële rol hadden in de communicatie tussen de groep die contacten met de boer had en bij de bouw van het lab betrokken is geweest en de groep die verantwoordelijk was voor de productie van methamfetamine in het lab. Hiermee waren zij een onmisbare schakel om te kunnen komen tot de productie van de methamfetamine.
Gelet op het voorgaande en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en intensieve samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en anderen dat sprake is geweest van medeplegen. Het hof komt daarom ten aanzien van [verdachte] tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van het bereiden van methamfetamine. Het hof zal de bewezenverklaarde periode beperken tot 25 april 2020 omdat uit de chats met
[EncroChat-account 7]blijkt dat hij vanaf die datum de locatie heeft verlaten.
Feit 2 (dumpen drugsafval)
Uit de EncroChat-berichten blijkt tevens dat vanaf eind april 2020 intensief is gecommuniceerd over het verwijderen van drugsafval. [medeverdachte 3] bericht [verdachte] dat afval bij het lab is achtergebleven en wijst er meermaals op dat dit chemisch afval betreft dat de boer in een trailer heeft gezet. [verdachte] bespreekt met [medeverdachte 3] de mogelijkheid om het afval met trailer en al te dumpen. [verdachte] en [medeverdachte 2] proberen
[EncroChat-account 7]zover te krijgen het drugsafval te verwijderen. [medeverdachte 3] wordt voortdurend op de hoogte gehouden en communiceert kennelijk verder met
[EncroChat-account 8]die in contact staat met de boer. [medeverdachte 3] heeft zowel met [verdachte] als met [medeverdachte 2] gesprekken over het afval. Hij bericht [medeverdachte 2] dat zolang het afval er nog ligt, dit een risico voor de boer oplevert en dat daarvoor betaald moet worden. Op 11 mei 2020 bericht [verdachte] aan [medeverdachte 3] dat hij zal proberen te regelen dat een jongen van hem het afval met een bus haalt. Hij schrijft daarbij dat dan wel die plek van [medeverdachte 3] nodig is en vraagt of [medeverdachte 3] ze dan daar ontmoet, waarop [medeverdachte 3] bericht dat dit prima is. Op 12 mei 2020 bericht [verdachte] aan [medeverdachte 3] dat als het afval niet de dag erop wordt weggehaald, hij een jongen heeft die een bus zal huren en vraagt hem of zijn man dan met de bus gaat. [medeverdachte 3] antwoordt dat het een grote bus vol is als het past, dat al die kleine jerrycans vol zitten. Op 14 mei 2020 chatten [medeverdachte 3] en [verdachte] erover dat ze het afval zelf gaan weghalen en dumpen. [verdachte] moet hiervoor € 5.000,00 betalen en wil dat [medeverdachte 3] dat bedrag bij de boer terug haalt. Die dag chatten ook [verdachte] en [medeverdachte 2] over het verwijderen van het afval. Uit de inhoud van deze chats kan worden afgeleid dat ‘ [naam 8] ’ dit de volgende dag zal doen en dat [verdachte] hier € 2.500,00 voor zal betalen. Op 15 mei 2020 wordt, zoals hiervoor reeds overwogen, een partij drugsafval aangetroffen op het bospad in Ermelo.
Uit de bewijsmiddelen kan, zoals hiervoor reeds is overwogen, worden afgeleid dat dit drugsafval afkomstig is geweest van het lab in [adres 7] en dat medeverdachte [medeverdachte 6] betrokken is geweest bij deze afvaldumping. Het gestorte afval was gevaarlijk op de wijze als omschreven in de delictsomschrijving. Dat blijkt uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd en die, evenals eerder door de rechtbank, ook door het hof voor het bewijs worden gebruikt.
Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] intensief met elkaar overleg hebben gehad over het achtergebleven drugsafval en wat daarmee moest gebeuren. Het was hen bekend dat het gevaarlijk chemisch afval betrof – in de chats wordt gesproken over ‘chemisch afval vaten vol’ (chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 27 april 2020) en ‘giftige dampen’ (chat tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] op 2 mei 2020) en er is steeds gesproken over het ‘dumpen’ van dit afval. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] aan [medeverdachte 6] de opdracht gegeven om tegen betaling het drugsafval te dumpen. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben hierbij elk een essentiële rol vervuld. Aldus is sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking bij het zich ontdoen van het achtergebleven drugsafval dat dit als medeplegen moet worden aangemerkt.
Het hof komt daarom ten aanzien van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het dumpen van het drugsafval.

4.Feit 3 Messina

4.1
Bewijs
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af, waarbij deels wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Uit EncroChat-gesprekken tussen de accounts
[EncroChat-account 1]en
[EncroChat-account 3]komt naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 2] intensief met elkaar hebben gecommuniceerd over “keta”. Uit deze berichten kan worden afgeleid dat de gesprekken gaan over transporten van ketamine uit Duitsland, op welke data deze transporten plaatsvonden en op welke plaatsen door de chauffeur de ketamine moest worden afgeleverd. Ook wordt er gesproken over de beloning voor de chauffeur en over de mogelijke afnemers en de verkoopprijs. Het gaat hierbij blijkens de EncroChat-berichten om één maal 40 kilogram en tweemaal 100 kilogram ketamine. Het hof is op basis van de in de bewijsmiddelen opgenomen chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] van oordeel dat [verdachte] een essentiële bijdrage heeft geleverd aan het drijven van een groothandel in ketamine.
4.2
Vrijspraak ten aanzien van de hoeveelheid van 500 kilogram
Het hof is van oordeel dat, hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor een vierde transport van 500 kilogram ketamine, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat dit transport daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat [medeverdachte 5] op 10 juni 2020 (de veronderstelde datum van het transport) een restaurant bezoekt waar ook [medeverdachte 2] aanwezig is en op 23 juni 2020 van [medeverdachte 2] een envelop met onbekende inhoud overhandigd heeft gekregen, is voor een bewezenverklaring van de hoeveelheid van 500 kilogram ketamine onvoldoende. Ook het gegeven dat in een opgenomen vertrouwelijk gesprek van 27 juni 2020 door [medeverdachte 2] wordt gesproken over een “paar honderd kilo” ketamine die er nog zou liggen, leidt niet tot een ander oordeel, evenals het aantreffen van 350 kilo ketamine in de loods van [verdachte] op 28 oktober 2020. Het hof betrekt daarbij dat uit EncroChat-berichten volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) niet alleen zelf ketamine uit Berlijn hebben ingevoerd, althans laten afleveren, maar eveneens van
verschillendeandere betrokkenen hoeveelheden ketamine hebben ontvangen. Reeds gelet daarop is niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de hiervoor in het OVC-gesprek genoemde hoeveelheid ketamine respectievelijk de bij de doorzoeking aangetroffen ketamine afkomstig was van het vermeende transport van 500 kilogram ketamine op of omstreeks 10 juni 2020. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde 500 kilogram ketamine.
4.3
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene komt het hof tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het drijven van een groothandel in ketamine, te weten een totale hoeveelheid van (in totaal) 240 kilogram, in de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 mei 2020.

5.Feit 4 Messina

Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chats tussen EncroChat-gebruiker
[EncroChat-account 10]en
[verdachte](
[EncroChat-account 1]) leidt het hof af dat de daarin genoemde geldbedragen betrekking hebben op de betaling van - onder meer - een op 11 mei 2020 geleverde hoeveelheid
crystal meth. Uit de bewijsmiddelen opgenomen met betrekking tot de hierboven bewezenverklaarde feiten 1 en 2 kan worden afgeleid dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met de productie van methamfetamine. Deze bewijsmiddelen zijn mede redengevend voor de bewezenverklaring van feit 4.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de handel in cocaïne. Gelet op de context van de gesprekken - die nagenoeg allen over de verkoop van methamfetamine gaan - kan niet worden vastgesteld dat met de slechts éénmaal gebruikte term ‘b-olie’, cocaïne wordt bedoeld en evenmin dat de verdachte hierin handelde.

6.Feit 5 Messina

Het hof stelt voorop dat onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Een dergelijke organisatie kan als een criminele organisatie worden aangemerkt als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel, en meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van deelneming aan een organisatie als hiervoor bedoeld als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het hiervoor bedoelde oogmerk.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde en acht hiervoor mede redengevend de bewijsmiddelen en -overwegingen met betrekking tot het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde. Uit deze bewijsmiddelen blijkt de betrokkenheid van [verdachte] bij meerdere strafbare feiten waarbij ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] betrokken waren.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben in de periode van 28 maart tot en met 15 mei 2020 intensief met elkaar samengewerkt met betrekking tot het opzetten en draaiende houden van het lab. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren daarnaast gezamenlijk betrokken bij het dumpen van het afval afkomstig van het lab.
Hiertoe hebben [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] intensief overleg gepleegd, zowel onderling als met andere bij het lab en de dumping betrokken partijen. Er vond voortdurend afstemming plaats over de (problemen bij de)
i)de voortgang van de productie,
ii)door en aan hen betaalde en nog te betalen geldbedragen en, in een later stadium,
iii)het weghalen van afval.
Daarnaast hebben [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samengewerkt in de illegale handel in grote hoeveelheden ketamine. [medeverdachte 2] en [verdachte] organiseerden de inkoop en het transport van de ketamine naar Nederland. [medeverdachte 3] heeft in de periode van 11 tot en met 16 mei 2020 in totaal 40 kilogram ketamine van [verdachte] gekocht en geleverd gekregen. Zij hebben deze ketamine vervolgens in samenspraak aan andere partijen verkocht, omdat de klant van [medeverdachte 3] de ketamine niet wilde accepteren. [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben tot en met 4 juni 2020 informatie aan elkaar gevraagd en verstrekt, onder meer over het omzetten van ketamine naar ‘naalden’, de prijzen en het regelen van “hydro”. Het verstrekken van dergelijke inlichtingen kan als ondersteunend aan de ketaminehandel worden aangemerkt.
Blijkens de bewijsmiddelen bestond een zekere planmatigheid, structuur en duurzaamheid. De samenwerking bij het drugslab heeft naar haar aard een planmatig karakter. De structuur blijkt uit de relaties die [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar en met anderen hebben gehad, waarbij centraal stond (de mogelijkheden van) de handel in verdovende middelen. De duurzaamheid is hiermee een gegeven waarbij het hof uitgaat van de periode van 27 maart 2020 tot en met 4 juni 2020.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde leidinggeven aan de criminele organisatie, nu onvoldoende is gebleken dat de verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld. De verdachte zal eveneens worden vrijgesproken van het tenlastegelegde oogmerk van witwassen en cocaïnehandel, nu niet is gebleken dat de criminele organisatie zich in de tenlastegelegde periode daarmee heeft beziggehouden. Dat geldzucht de voornaamste drijfveer is geweest van betrokkenen, zoals het openbaar ministerie heeft betoogd, is voor het bewijs van het oogmerk van witwassen niet voldoende.

7.Feiten 6 en 7 Messina

Nu de verdachte deze feiten ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

8.Februus

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de partner van verdachte, [medeverdachte 4] , met het oog op het aangaan van een huurovereenkomst betreffende de woning aan de [adres 1] een werkgeversverklaring en salarisstroken van [bedrijf 1] betreffende een dienstverband met [verdachte] aan de verhuurbemiddelaar heeft gestuurd. [verdachte] heeft deze documenten aan [medeverdachte 4] verstrekt. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] bankafschriften en een arbeidsovereenkomst aan de verhuurbemiddelaar heeft verstrekt. [verdachte] heeft verklaard dat de stukken in het huurdossier door hem zijn verstrekt. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat hij nooit salaris van [bedrijf 1] heeft ontvangen. Hij heeft de documenten ingeleverd zodat hij een huis kon krijgen. Gelet op het voorgaande heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Nu het dossier van [verdachte] , anders dan dat van [medeverdachte 4] , geen stukken bevat waaruit de rol van [medeverdachte 4] hierin volgt, acht het hof het medeplegen niet bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en het in onderzoek Februus tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Onderzoek Messina met parketnummer 15-871546-18:
1. primair
hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 24 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid methamfetamine;
2. primair
hij op 15 mei 2020 te Ermelo, op een onverhard pad nabij de Drieërweg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming, van 27 met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en zes metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof)) en een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof)), waardoor de bodem kon worden verontreinigd, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, of redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging te voorkomen en, toen die verontreiniging zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging niet hebben beperkt en zoveel mogelijk ongedaan hebben gemaakt;
3.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 mei 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk zonder registratie in een grote hoeveelheid ketamine (te weten 40 kilogram en 100 kilogram en 100 kilogram) een groothandel heeft gedreven;
4.
hij in de periode van 30 april 2020 tot en met 11 mei 2020 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende methamfetamine;
5.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, omschreven in:
- Artikel 10 jo art. 2 van de Opiumwet;
- Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet (het (opzettelijk) invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, handel drijven);
6.
hij op 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk zonder registratie een hoeveelheid ketamine (te weten ongeveer 350 kilo), in voorraad heeft gehad;
7.
hij op 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,4 gram en 4 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, en
- 1,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Onderzoek Februus met parketnummer 15-710000-21 (gevoegd):
2.
hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 juli 2017 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [verdachte] en
- een valse arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] en
- valse salarisspecificaties van [bedrijf 1] ten aanzien van [verdachte] en
- een valse rekeningoverzicht
te versturen aan een verhuurder/verhuurbemiddelaar en die valse stukken te gebruiken als onderbouwing bij het aangaan van een huurovereenkomst van de woning gelegen aan de [adres 1] , gemeente Haarlemmermeer.
Hetgeen in onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en in het onderzoek Februus meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en in het onderzoek Februus bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in onderzoek Messina onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in onderzoek Messina onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
Het in onderzoek Messina onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
Het in het onderzoek Messina onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het in het onderzoek Messina onder 5 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet.
Het in het onderzoek Messina onder 6 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
Het in het onderzoek Messina onder 7 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in het onderzoek Februus bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in het onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en in het onderzoek Februus bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg inzake onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en inzake onderzoek Februus onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het inzake onderzoek Messina onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en inzake onderzoek Februus onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten de zorg voor zijn gezin en zijn eigen bedrijf, en de op te leggen straf te matigen wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Ook is verzocht rekening te houden met de rol van de verdachte in het geheel, de in de ogen van de verdediging nodeloze aanwezigheid van de criminele organisatie op de tenlastelegging en geen hogere straf op te leggen voor feit 7, gezien de geringe omvang daarvan.
Nu het verweer van de verdediging inzake vormverzuimen reeds hiervoor is verworpen, is de eveneens bepleite strafvermindering in dat kader hier niet meer aan de orde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het bereiden van methamfetamine in een drugslaboratorium. Door hieraan een substantiële bijdrage te leveren, heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van verdovende middelen gepaard gaan met (zware) criminaliteit, levensgevaar voor personen in de omgeving en mogelijke milieuschade. De mogelijkheid tot milieuschade heeft zich gerealiseerd in het medeplegen van het dumpen van het drugsafval op een onverharde weg, waardoor de bodem kon worden verontreinigd. De verdachte heeft met zijn handelen geen oog gehad voor de nadelige gevolgen voor het milieu die daaruit konden voortvloeien. Ook is gebleken dat de verdachte in dezelfde periode opzettelijk methamfetamine heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd.
De verdachte heeft daarnaast het drijven van een groothandel in ketamine medegepleegd, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. Gelet op de afgeleverde hoeveelheden van in totaal 240 kilogram zal de ketamine bestemd zijn geweest voor verdere handel.
Daarenboven heeft de verdachte deze feiten gepleegd in een crimineel georganiseerd verband.
In een bedrijfspand waarvan de verdachte gebruik maakte is voorts een aanzienlijke hoeveelheid ketamine aangetroffen.
De stof ketamine wordt buiten de reguliere medische wereld als recreatieve drug gebruikt. Ketamine is schadelijk voor de gezondheid en kan bij langdurig frequent gebruik ernstige gevolgen voor de gebruikers hebben. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij uitsluitend met het oog op financieel gewin heeft gehandeld.
In de woning van de verdachte zijn verdovende middelen aangetroffen, die hij opzettelijk aanwezig heeft gehad. De aangetroffen verdovende middelen betroffen MDMA en cocaïne, zijnde harddrugs die zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en andere vormen van criminaliteit in de hand werken. Het hof ziet in de geringe omvang daarvan geen aanleiding dit feit niet mee te nemen in de strafoplegging, zoals is bepleit.
De verdachte heeft gebruikgemaakt van valse documenten op zijn naam die door hem en zijn partner aan een verhuurbemiddelingsbedrijf zijn gestuurd. De verstrekking van de valse documenten was bedoeld voor het aangaan van een huurovereenkomst voor een woning. Het handelen van de verdachte tast het vertrouwen aan dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten. Bovendien kan dit handelen leiden tot grote financiële schade.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is hij eerder ter zake van feiten genoemd in de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Daarbij is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Daaruit volgt evenwel ook dat de verdachte ten tijde van het plegen van (een of meer van) de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep in verband met een veroordeling voor het overtreden van de Opiumwet door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2017, welke veroordeling op 9 april 2019 onherroepelijk is geworden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedure in hoger beroep die is aangevangen met het instellen van hoger beroep op 17 mei 2022 en geëindigd met het arrest van dit hof van 30 januari 2025, langer heeft geduurd dan 24 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf en wordt aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en twee maanden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis
Uit hetgeen hiervoor onder de bewijsoverwegingen is overwogen, en gelet op de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, volgt dat de verdachte zich gedurende een langdurige periode heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven in een crimineel georganiseerd verband. Gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte acht het hof een herhalingsgevaar aanwezig, nu daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het begaan van (één of meer van) de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep. Het hof acht de verdenking, de ernstige bezwaren en de gronden die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis van de verdachte onverkort aanwezig. Bij afweging van de strafvorderlijke belangen bij opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de persoonlijke belangen van de verdachte bij de voortduring van de schorsing, acht het hof termen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van deze einduitspraak (30 januari 2025) op te heffen.
Beslag
Het hof beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op basis van de geactualiseerde beslaglijst van 21 oktober 2024, zoals aangehecht bij dit arrest.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldtelmachine (onder 4) behoort aan de verdachte toe. Het is tot het begaan van het in het onderzoek Messina tenlastegelegde en bewezenverklaarde vervaardigd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte onder meer bij de handel in ketamine gebruik maakte van een geldtelmachine. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 5 (ketamine), 6 (sweeper/scanner), 9 (USB-stick) en 34 (telefoontoestel) zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte in het onderzoek Messina bewezenverklaarde feiten aangetroffen. Gebleken is dat op het telefoontoestel de software ‘Sky ECC’ was geïnstalleerd. Op de aangetroffen USB-stick stonden foto’s van het lab waar de bewezenverklaring onder 1 primair betrekking heeft. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
De overige voorwerpen met nummers 1, 3, 7, 8 (inzake onderzoek Messina) en 1 (inzake onderzoek Februus) behoren eveneens aan de verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven.
Uit het dossier komt naar voren dat een geldbedrag van € 93.600,00 achter een plafondplaat in het bedrijfspand aan de [adres 8] is aangetroffen. Het contante geld is in beslag genomen en daarop is op grond van de artikelen 94 en 94a Sv klassiek respectievelijk conservatoir beslag gelegd. Het hof is van oordeel dat het geldbedrag aan de betrokkene kan worden teruggegeven. In dat kader is echter van belang dat op dit geldbedrag – naast klassiek beslag – conservatoir beslag is gelegd, tot bewaring van het recht tot verhaal. Het geldbedrag zal gelet daarop feitelijk niet aan de betrokkene worden teruggegeven.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat voornoemd geldbedrag verband houdt met de strafbare feiten in casu aan de orde. Niet kan worden geoordeeld dat het bedrag geheel of grotendeels uit die feiten is verkregen, dat de feiten daarmee zijn begaan of dat het bedrag tot het begaan daartoe is vervaardigd of bestemd, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd. Ook anderszins ziet het hof geen grond voor verbeurdverklaring.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.213,33.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.015,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in onderzoek Messina onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.015,13. Er wordt, gelet op de bestaande onduidelijkheid over de schadepost ‘inzet medewerkers’ in het voordeel van de verdachte uitgegaan van € 878,00 voor deze schadepost, en niet van het bedrag van € 1.076,00 zoals namens de benadeelde partij bij haar e-mail van 14 maart 2022 is opgevoerd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 8.015,13 zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 55, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming, artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en de artikelen 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-871546-18 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en in de zaak met parketnummer 15-710000-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-871546-18 onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 en in de zaak met parketnummer 15-710000-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Parketnummer 15-871546-18
4 1.00 STK Diverse (Omschrijving: CASH TESTER BC 241 SD 241SD02083 G629477 betreft een geldtelmachine, CASH TESTER).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Parketnummer 15-871546-18
5 358.50 KG Drugs (Omschrijving: KETAMINE G629485 Brutogewicht= 358,5 kilogram, KETAMINE)
6 1.00 STK Diverse Kl:grijs (Omschrijving: JJN DIGITAL CAM-105w G629484 betreft een Sweeper/Scanner, grijs, merk: JJN DIGITAL)
9 1.00 STK USB-stick (Omschrijving: LEDGER Crypto G629695, LEDGER)
34 1.00 STK Telefoontoestel Kl:rood (Omschrijving: APPLE 7 of 8 G629656, rood, merk: APPLE).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Parketnummer 15-871546-18
1 1.00 STK Diverse (Omschrijving: - Meerdere sealbags)
3 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zilver (Omschrijving: APPLE Iphone G629708, zilver, merk: APPLE)
7 1.00 STK Weegschaal (Omschrijving: persoonlij PL1100-2018109406-G1211274 groot model)
8 1.00 STK Diverse (Omschrijving: - pl1100-2018109406-G1211253 een grote schaal)
Parketnummer 15-710000-21
1 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-871546-18 onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.015,13 (achtduizend vijftien euro en dertien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-871546-18 onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.015,13 (achtduizend vijftien euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 mei 2020.
Heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal Franse opsporingsambtenaar van 1 april 2020 (bundel 26Lemont, p. 32 en 33).
2.Proces-verbaal van 25 augustus 2020 (bundel 26Lemont, p. 49).
3.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.5.2), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
4.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.11), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
5.Paragraaf 9.1 van de JIT-overeenkomst (overgelegd bij e-mailbericht van de advocaat-generaal van 7 juli 2023).
6.HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192 (rov. 5.2.2)
7.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.22), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
8.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.24.1), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
9.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.24.3), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
10.Proces-verbaal bevindingen rechter-commissaris in onderzoek 26Lemont (bundel 26Lemont, p. 55).
11.Bundel 26Lemont, p. 175 (proces-verbaal van 24 april 2020) respectievelijk p. 185 (proces-verbaal van 19 mei 2024); zie ook brief officieren van justitie in onderzoek 26Lemont van 28 september 2020 (bundel 26Lemont, p. 19).
12.Zaaksdossier 4, p. 8. Zoals onder ‘Inleiding’ reeds overwogen, bevatten de telefoon-data onder meer een kopie van de database die op de telefoon aanwezig was en onder andere historische gegevens bevatte, waardoor het mogelijk is dat in de telefoondata ook chatberichten aanwezig zijn van voor 1 april 2020 (proces-verbaal van 25 augustus 2020, bundel 26Lemont, p. 49).
13.Map F-2, p. 461.
14.Bundel 26Lemont, p. 6 e.v.
15.HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192 (rov. 6.2.3).
16.Bundel 26Lemont, p. 142 e.v. in combinatie met de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 (Bundel 26Lemont, p. 164 e.v.).
17.Bundel 26Lemont, p. 154 e.v. in combinatie met de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 (Bundel 26Lemont, p. 164 e.v.).
18.Beschikking van de rechter-commissaris van 15 december 2020 in onderzoek 26Argus, bijlage B28 (p. 4) bij de pleitnota van de verdediging inzake de formele verweren inzake [medeverdachte 3] .
19.Proces-verbaal van verdenking contra M. [verdachte] , map D02, p. 8-9.
20.Zie voetnoot hiervoor.
21.Map R, p. 3516 e.v.
22.Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal aanvraag verlenging bevel stelselmatige observatie van 11 december 2018, waarin deze contacten zijn gerelateerd (Map R, p. 3523).
23.Proces-verbaal aanvraag bevel opnemen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel d.d. 4 juli 2019 (map R, p. 3581-3582).
24.Bevel ex artikel 126l Sv van de officier van justitie van 5 juli 2019 (map R, p. 3586) en Bevel ex artikel 126l Sv van de officier van justitie van 19 juli 2019 (map R, p. 3594).