ECLI:NL:GHAMS:2025:249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-000495-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geslaagd beroep op noodweerexces en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, had op 13 maart 2019 in Amsterdam de benadeelde partij met een mes in de hand gestoken, wat leidde tot een steekwond. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de poging tot zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door de benadeelde partij, die hem een knietje gaf. De verdachte reageerde door de benadeelde met een mes te steken. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar disproportioneel geweld had gebruikt, maar dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging en dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hierdoor werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, terwijl het subsidiair ten laste gelegde als bewezen werd verklaard, maar de verdachte niet strafbaar werd geacht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000495-21
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-654021-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 november 2021, 15 maart 2023, 18 september 2023, 11 januari 2024 en 16 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde – tenlastegelegd dat:
2. primairhij op of omstreeks 13 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de hand en/of letsel aan een of meer pees/pezen en/of bot(ten)), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand van voornoemde [benadeelde] te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) naar en/of in de richting van de hand van die [benadeelde] te maken;
2. subsidiairhij op of omstreeks 13 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand van voornoemde [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van de hand van die [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of het letsel dat het handelen van de verdachte heeft veroorzaakt, moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd, dan wel – bij een veelvoud van verwondingen – op de verwondingen in hun totaliteit.
Het geweld dat de verdachte op 13 maart 2019 tegen de aangever heeft uitgeoefend, heeft een steekverwonding aan de linkerhand van de aangever veroorzaakt. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar de wonden aan zijn hand zijn gehecht. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof vast dat de aangever een blijvend litteken op zijn hand heeft en dat hechtingen en handtherapie noodzakelijk waren voor zijn herstel. Ook zou sprake zijn van krachtverlies in de hand. De medische stukken uit het dossier dateren echter van twee maanden na het voorval. Het dossier bevat verder – anders dan een mailbericht van 2 november 2021 van dr. [naam], waarin slechts wordt vermeld dat betrokkene verminderde kracht in zijn hand ervaart – geen actuele medische onderbouwing van dat krachtverlies, waardoor niet blijkt in hoeverre de beperkingen aan de hand van de aangever blijvend zijn. Een litteken is op zichzelf onvoldoende om als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren. De als primair ten laste gelegde zware mishandeling kan om die redenen niet worden bewezen verklaard. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Het hof komt wel, zoals ook betoogd door de raadsman, tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Door de aangever op deze wijze in zijn hand te steken was het handelen van de verdachte zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Van contra-indicaties is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof stelt daarom vast dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 maart 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de hand van [benadeelde] heeft gestoken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit zodat dit strafbaar is.
Het hof zal het beroep van de verdediging op noodweer(exces) bespreken bij de vraag over de strafbaarheid van de verdachte.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld en dat hij op grond daarvan van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat het door de verdachte aangewende geweld disproportioneel was.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte werd op straat aangesproken door de aangever – die op dat moment in gezelschap van twee vrienden was – omdat de aangever dacht dat de verdachte kort daarvoor zijn telefoon had proberen te stelen. Vervolgens heeft de aangever de verdachte een knietje gegeven. In reactie op het knietje heeft de verdachte een mes gepakt en de aangever daarmee door zijn hand gestoken.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Deze verdediging is echter disproportioneel geweest voor wat betreft het daadwerkelijk steken met het mes in de hand van de aangever. In dat verband overweegt het hof echter dat dit verontschuldigbaar is, omdat het hof aannemelijk acht dat deze verdediging werd ingegeven door de hevige gemoedsbeweging die bij de verdachte is ontstaan en waaruit het handelen van de verdachte rechtstreeks voortkwam. Die hevige gemoedsbeweging bij de verdachte kwam voort uit de getalsmatige overmacht aan de zijde van de aanvallende aangever, en het feit dat het donker was, dat de verdachte mede door die omstandigheden en door zijn getraumatiseerd verleden bang was en het gevoel had dat hij nergens heen kon. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom.
Dit leidt tot de slotsom dat het bewezenverklaarde weliswaar strafbaar is waar het handelen disproportioneel is geweest, maar dat de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het ten laste gelegde feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt een bedrag van in totaal € 9.209,22 ter zake van materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.584,44 ter zake van materiële en immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. D.A.C. Koster en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 januari 2025.
mr. D.A.C. Koster en mr. V.J.M. Goldschmeding zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.