Op 30 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, bestemd voor de handel. De politierechter had een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar de raadsman voerde geen verweer tegen de strafmaat.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de strafoplegging aangepast. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de eigenaar van de drugs was, maar deze slechts bewaakte. Gezien de omstandigheden en de ernst van de feiten, heeft het hof besloten om een taakstraf van 180 uren op te leggen, in plaats van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft daarbij de volksgezondheid en de maatschappelijke impact van drugshandel in overweging genomen. Het hof heeft de verdachte in de gelegenheid gesteld om zijn gedrag te verbeteren zonder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan, wat in het belang van de samenleving wordt geacht.