ECLI:NL:GHAMS:2025:245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001442-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, WWM en Wet milieubeheer met gevangenisstraf en voorwaardelijke taakstraf

Op 30 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-partner, het voorhanden hebben van stroomstootwapens en het opslaan van professioneel vuurwerk (Cobra 6). De mishandeling vond plaats op 24 maart 2024, waarbij de verdachte zijn ex-partner duwde, waardoor zij ten val kwam en letsel opliep. Daarnaast had hij op 28 maart 2024 stroomstootwapens en knalvuurwerk in zijn bezit. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op overtuigende wijze schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 19 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met bijzondere voorwaarden. De verdachte moet zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en zich laten behandelen voor zijn verslaving. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001442-24
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-109111-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2024 te Amsterdam, zijn (ex)partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen, waardoor zij ten val is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te Amsterdam, een of meer wapens van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer stroomstootwapens, zijnde een of meer voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te Amsterdam, al dan niet opzettelijk, een of meer stuks knalvuurwerk (Cobra 6) (lijst III), in elk geval professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. In dat kader heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier onvoldoende (overtuigend) bewijs bevat voor de toedracht zoals beschreven door de aangeefster en dat – zelfs indien van de lezing van de aangeefster wordt uitgegaan – het benodigde opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel ontbreekt.
Het hof neemt op basis van de bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
De verdachte heeft zijn kinderen op 24 maart 2024 teruggebracht naar het huis van de aangeefster (de moeder van de kinderen). Op het moment dat de verdachte bij de aangeefster in de hal bij de voordeur stond wilde de verdachte met de aangeefster in gesprek over haar nieuwe (liefdes)partner en de afspraken die de aangeefster en de verdachte daarover hadden gemaakt in het ouderschapsplan. De aangeefster wilde een discussie in het bijzijn van de kinderen voorkomen en probeerde het gesprek te vermijden. Op enig moment is de situatie geëscaleerd en heeft de aangeefster de verdachte verzocht haar woning te verlaten. Omdat de verdachte weigerde te vertrekken, heeft de aangeefster geprobeerd de verdachte met haar handen de woning uit te krijgen. De verdachte heeft vervolgens de aangeefster een duw gegeven waardoor zij in de hal op de grond is gevallen. Hierdoor heeft zij pijn en letsel opgelopen aan haar onderarm, knie en scheenbeen. Nadat de aangeefster is gevallen heeft de verdachte de voordeur dichtgetrokken, met zijn vuist op de voordeur geslagen en, terwijl hij wegliep, “kankerhoer” geroepen.
Het hof stelt vast dat de verklaring van de aangeefster op wezenlijke punten steun vindt in de verklaring van de verdachte. De verklaring van de aangeefster vindt verder bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen waarin onder meer gerelateerd wordt over het door de politieambtenaren geconstateerde letsel bij de aangeefster aan haar rechter onderarm en rechter scheenbeen en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden, waarop is waargenomen dat de verdachte met zijn vuist een slaande beweging maakt (vermoedelijk richting een deur) en auditief is vastgesteld dat een mannenstem “kankerhoer” roept.
Het voorgaande overziend is het hof van oordeel dat de verklaring van de aangeefster over het ten laste gelegde in toereikende en overtuigende mate steun vindt in het overige bewijs.
Voor wat betreft het standpunt dat bij de verdachte het benodigde opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel ontbrak overweegt het hof als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte de aangeefster in een geëscaleerde gesprekssituatie een duw heeft gegeven waardoor zij ten val is gekomen. Als gevolg hiervan heeft zij pijn en letsel opgelopen. Dat de verdachte op dat moment boos was, blijkt ook uit de omstandigheid dat hij, nadat de aangeefster was gevallen, de voordeur heeft dichtgetrokken, met zijn vuist op de voordeur heeft geslagen en, terwijl hij wegliep, “kankerhoer” heeft geroepen. Door in de gegeven omstandigheden, terwijl de gemoederen hoog zijn opgelopen, met zodanige kracht te duwen dat daardoor de aangeefster ten val is gekomen, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangeefster door die val pijn en/of letsel zou ondervinden. Deze gedraging is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 maart 2024 te Amstelveen, zijn ex-partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar te duwen, waardoor zij ten val is gekomen.
2.
hij op 28 maart 2024 te Amstelveen wapens van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten stroomstootwapens, zijnde voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 28 maart 2024 te Amstelveen opzettelijk meer stuks knalvuurwerk (Cobra 6) (lijst III), in elk geval professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Vooropgesteld dient te worden dat een beroep op noodweer slechts kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van enige wederrechtelijke aanranding.
De aangeefster heeft de verdachte gevraagd haar woning te verlaten. Dat heeft de verdachte geweigerd en daarom heeft de aangeefster geprobeerd om de verdachte met haar handen de woning uit te krijgen (door te duwen). Niet aannemelijk is geworden dat het duwen door de aangeefster met zodanige kracht is gegaan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding.
Aldus is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie en dat het beroep op noodweer moet worden verworpen.
Derhalve zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter in eerste aanleg zijn opgelegd, met uitzondering van het als bijzondere voorwaarde gestelde ‘locatieverbod met elektronische monitoring’.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met het feit dat hij
‘first offender’is en met de omstandigheid dat hij zich goed heeft gehouden aan zijn schorsende voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster te duwen, waardoor zij ten val is gekomen. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee stroomstootwapens. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen brengt in het algemeen een ernstig risico voor de veiligheid van personen mee, nu dit gepaard kan gaan met het plegen van geweldsdelicten of de dreiging daarmee. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drie Cobra’s. Bij het voorhanden hebben van dergelijk vuurwerk is het risico op schade aan personen en goederen groot. Daarom gelden strenge regels voor het gebruik ervan en is daarvoor gespecialiseerde kennis vereist. De verdachte is hiermee gemakzuchtig omgesprongen en heeft kennelijk niet of in onvoldoende mate stilgestaan bij de mogelijke – in potentie – levensgevaarlijke gevolgen van een ontijdige explosie.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarnaast heeft het hof het strafblad van de verdachte betrokken in zijn oordeel.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de straffen zoals die door de politierechter zijn opgelegd zonder meer gerechtvaardigd zijn. Gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren is gebracht, acht het hof het niet langer noodzakelijk om als bijzondere voorwaarde een locatieverbod met elektronische monitoring te stellen.
Het hof acht dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden, zoals opgelegd door de politierechter passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
- de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Veroordeelde maakt ook gebruik van een vorm van hulp gericht op zijn verslaving. Dit betreft momenteel meetings en sponsorcontact binnen de zelfhulp. Mocht wederom sprake zijn van ernstige terugval, kan een heraanmelding bij Jellinek verplicht gesteld worden.
Bij een terugval in middelengebruik, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. De controle duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- de veroordeelde zich inspant voor het re-integreren bij zijn werkgever. Mocht dit niet lukken, zal gericht worden op een andere vorm van betaald of onbetaald werk, althans een dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. N. van der Wijngaart en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 januari 2025.
mr. D.A.C. Koster en mr. V.J.M. Goldschmeding zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.