ECLI:NL:GHAMS:2025:244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001238-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van partnermishandeling tijdens conflictueuze echtscheiding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van het mishandelen van zijn echtgenote op 12 december 2023 te Amstelveen. De tenlastelegging hield in dat hij haar bij de arm had gepakt en daarin had geknepen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 januari 2025 heeft het hof de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster gehoord. De aangeefster verklaarde dat er een discussie was geweest en dat de verdachte haar bij de arm had gepakt, terwijl de verdachte dit stellig ontkende. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de context van een conflictueuze echtscheiding en de poging van de aangeefster om haar aangifte in te trekken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende objectieve bewijsmiddelen waren om de verklaring van de aangeefster te ondersteunen. Hierdoor was het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001238-24
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer
13-001480-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2023 te Amstelveen, althans in Nederland, zijn echtgenote,
[aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] bij de arm te pakken en (vervolgens) in die arm te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat de verdachte zijn echtgenote (verder: de aangeefster) op 12 december 2023 heeft mishandeld door haar bij de arm te pakken en in die arm te knijpen. Zowel de verdachte als de aangeefster hebben verklaard dat zij die dag een discussie hebben gehad. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar vervolgens bij haar arm heeft gepakt en daarin heeft geknepen. De verdachte heeft van meet af aan stellig ontkend dat hij de aangeefster bij haar arm heeft gepakt en in haar arm heeft geknepen.
Aangezien de aangeefster en de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit verwikkeld waren in een conflictueuze echtscheiding is het hof van oordeel dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster enige behoedzaamheid is vereist. Daarbij betrekt het hof in zijn oordeel dat de aangeefster bij schrijven van 23 februari 2024 heeft geprobeerd haar aangifte tegen de verdachte in te trekken. Omdat in het dossier geen objectieve (andere) bewijsmiddelen voorhanden zijn die de lezing van de aangeefster ondersteunen, is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld wat precies is voorgevallen en waardoor het letsel bij de aangeefster is ontstaan. Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. N. van der Wijngaart en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 januari 2025.
mr. D.A.C. Koster en mr. V.J.M. Goldschmeding zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.