ECLI:NL:GHAMS:2025:243

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001503-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de strafzaak naar de rechtbank wegens onvolledige betekening van de inleidende dagvaarding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2024. De verdachte, geboren in 2000 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. De raadsvrouw van de verdachte, mr. B.L.M. Ficq, deed een beroep op de kernroljurisprudentie en verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, omdat de betekening van de inleidende dagvaarding niet correct zou zijn geweest. Het hof heeft het standpunt van de advocaat-generaal gehoord, die het verzoek van de raadsvrouw om terugwijzing afwees.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 maart 2024 niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de terechtzitting in eerste aanleg, omdat de dagvaarding niet op het juiste adres was betekend. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was gesteld van de zitting, ondanks dat zij regelmatig contact had gehad met het Openbaar Ministerie en de politie. Het hof oordeelde dat de raadsvrouw niet voldoende inspanningen had verricht om zich als advocaat te stellen bij de rechtbank, wat volgens de kernroljurisprudentie wel vereist is.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet volledig was geweest, omdat de verdachte niet op de juiste manier was opgeroepen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001503-24
datum uitspraak: 16 januari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer
13-261817-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
postadres: Ficq & Partners, Falckstraat 15-29, 1017 VV Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal strekkend tot het afwijzen van het verzoek van de raadsvrouw om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Voorvragen

De raadsvrouw heeft het hof – met een beroep op de kernroljurisprudentie – verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar cliënt noch zij op (de juiste wijze op) de hoogte zijn gesteld van de dag en het uur van de terechtzitting in eerste aanleg, ondanks dat uit het strafdossier overduidelijk bleek dat de verdachte bijstand kreeg van de raadsvrouw. In haar optiek is voor de verdachte een instantie verloren gegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op 11 april 2022 is de verdachte door de politie verhoord naar aanleiding van twee aangiften van aanranding die tegen hem waren gedaan. De verdachte werd tijdens dat verhoor bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq. In zijn verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij
‘nergens’woonde en heeft zijn raadsvrouw de opmerking gemaakt:
‘Ik ben de contactpersoon voor mijn cliënt.’
De verdachte is gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter op 3 mei 2024. Volgens een akte van uitreiking is het op 23 maart 2024 niet gelukt om de dagvaarding uit te reiken op het adres [adres] in Amsterdam omdat de verdachte niet (meer) op het vermelde adres woonde. Op 18 april 2024 is de dagvaarding uitgereikt aan het Openbaar Ministerie en is een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het adres [adres] in Amsterdam. In de informatiestaat SKDB-persoon van 18 april 2024 stond zowel bij het huidige BRP-adres als bij de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats geen adres vermeld.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij – nadat het politieverhoor op 11 april 2022 had plaatsgevonden – regelmatig heeft gebeld met het Openbaar Ministerie en met de politie om te vernemen of de zaak al was ingestuurd. Dat was, aldus de raadsvrouw, niet het geval, waardoor de zaak nog geen parketnummer had gekregen en het stellen als raadsvrouw dus niet mogelijk was.
In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de raadsvrouw zich heeft gesteld noch dat zij heeft geprobeerd zich te stellen als advocaat. Aan de raadsvrouw is daarom geen afschrift van de inleidende dagvaarding toegezonden.
Uit de aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter van 3 mei 2024 blijkt dat de verdachte, noch zijn raadsvrouw ter terechtzitting in eerste aanleg zijn verschenen. De politierechter heeft verstek tegen de verdachte verleend en vervolgens de behandeling van de zaak – in afwezigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw – voortgezet, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en daarna meteen mondeling vonnis gewezen.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw met betrekking tot de oproeping van zichzelf heeft aangevoerd onder verwijzing naar de kernroljurisprudentie, geen grond vormt voor terugwijzing van de zaak naar de rechtbank. Uit het dossier blijkt niet – anders dan dat de raadsvrouw telefonisch contact heeft opgenomen met het Openbaar Ministerie en met de politie met de vraag of de zaak al was ingestuurd – dat de raadsvrouw op enigerlei andere wijze inspanningen heeft verricht om zich als advocaat te stellen bij de rechtbank, welke inspanningen ingevolge de kernroljurisprudentie wel van een advocaat mogen worden verlangd. De raadsvrouw kan zich daarom niet met vrucht erop beroepen dat zij voor de desbetreffende zitting in eerste aanleg ten onrechte niet als raadsvrouw is erkend en haar ten onrechte geen afschrift van de inleidende dagvaarding is toegezonden. In zoverre wordt het verweer van de raadsvrouw dus verworpen.
Op basis van hetgeen hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de betekening van de inleidende dagvaarding aan de verdachte
zelfstelt het hof vast dat de dagvaarding op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend. Desalniettemin is het hof van oordeel dat de opmerking van de raadsvrouw tijdens het politieverhoor op 11 april 2022, namelijk:
‘Ik ben de contactpersoon voor mijn cliënt.’,mede gelet op de herhaalde opmerking van de verdachte dat hij, zakelijk weergegeven, geen adres heeft in Nederland, niet anders kon worden begrepen dan dat een afschrift van de inleidende dagvaarding naar het kantooradres van de raadsvrouw had moeten worden opgestuurd. Uit het dossier blijkt dat dat niet is gebeurd. Juist die omstandigheid had voor de politierechter aanleiding moeten zijn om de behandeling van de zaak aan te houden en niet tot inhoudelijke behandeling van de zaak over te gaan. Immers, ook en juist bij uitstek de verdachte vervult in zijn eigen strafzaak een zogeheten ‘kernrol’.
Het hof is – concluderend – van oordeel dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet volledig is geweest, omdat de verdachte niet op de juiste manier is opgeroepen.
Nu namens de verdachte terugwijzing naar de rechter in eerste aanleg is verlangd, zal het hof, na vernietiging van het bestreden vonnis, de strafzaak terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam opdat de zaak op de bestaande tenlastelegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terugnaar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. N. van der Wijngaart en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 januari 2025.
mr. D.A.C. Koster en mr. V.J.M. Goldschmeding zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.