In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 13 februari 2024 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1970, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor winkeldiefstal en het in vereniging stelen van een tas met inhoud. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar het hof hield rekening met zijn positieve persoonlijke ontwikkelingen en besloot om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van 30 uren.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg, maar de raadsman pleitte voor een taakstraf gezien de verbeterde omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen van de verdachte zou doorkruisen en dat het in het belang van de maatschappij was dat hij zijn leven een positieve wending gaf. Daarom werd de taakstraf opgelegd in plaats van de eerder opgelegde gevangenisstraf.
Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, maar ook deze werd omgezet in een taakstraf van 60 uren. Het hof benadrukte het belang van de effectiviteit van voorwaardelijke straffen en de noodzaak om overtredingen van voorwaarden niet vrijblijvend te laten.