ECLI:NL:GHAMS:2025:238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001366-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en betrokkenheid bij criminele organisatie in het onderzoek Messina

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was betrokken bij het onderzoek Messina, dat zich richtte op drugshandel en een criminele organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van betrokkenheid bij de invoer en handel in ketamine, maar werd wel veroordeeld voor zijn rol in een drugslab, het dumpen van drugsafval, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Het hof oordeelde dat de EncroChat-gegevens, die door Franse autoriteiten waren verkregen, rechtmatig waren en konden worden gebruikt als bewijs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van drie jaren en zeven maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, evenals de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001366-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-860129-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Messina’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 26, 27 en 28 november 2024, 5, 9 en 12 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben beiden onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat zich richt tegen voornoemde vrijspraakbeslissingen. Nu evenwel het openbaar ministerie eveneens hoger beroep heeft ingesteld, liggen deze feiten wel aan het hof voor.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat alle tenlastegelegde feiten (feiten 1 tot en met 5) in hoger beroep aan de orde zijn.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 15 mei 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden/hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
hij op een of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 01 februari 2020 tot en met 04 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een of meer hoeveelheid/heden methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde mathamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) met andere personen overleg gevoerd en/of gesprekken gevoerd over het plaatsen van een loods/schuur en/of de inrichting van die loods/schuur;
- informatie verstrekt en/of ontvangen over de productie en/of de prijs en/of de hoeveelheid en/of het tijdstip van beschikbaarheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ( meermalen) met elkaar (via telecommunicatie) foto's van een of meer monsters van voornoemde verdovende middelen uitgewisseld en/of
- ( meermalen) (een) geldbedrag(en) verstrekt ten behoeve van het plaatsen van voornoemde loods / schuur en/of de inrichting van voornoemde loods/schuur en/of de productie van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) met andere personen overleg gevoerd en/of gesprekken gevoerd over de verkoop/overdracht van voornoemde loods/schuur (en/of de inrichting daarvan);
2. primair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk handelingen op of in de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en/of laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming,
27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) afvalstoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van drugs (methamfetamine),
waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting hebben/heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen/hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of, toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging en/of aantasting niet hebben/heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan hebben/heeft gemaakt;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Ermelo, althans in Nederland, (op en/of nabij een onverhard pad op en/of nabij de Drieërweg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar 27, althans een aantal, met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en/of zes, althans een of meer, metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en/of twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en/of een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en/of een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof) en/of overige (gevaarlijke) (afval)stoffen, althans afval, afkomstig van de vervaardiging van methamfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht;
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 tot en met 26 februari 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk zonder registratie een werkzame stof, te weten ongeveer 180,5 kilogram ketamine ingevoerd en/of in voorraad gehad en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd, dan wel in voornoemde werkzame stof een groothandel heeft gedreven;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2018 tot en met 28 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, te weten een of meer misdrijven omschreven in:
- Artikel 10 jo art. 2 van de Opiumwet;
- Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet (het (opzettelijk) invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, handel drijven);
- Artikel 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (witwassen/gewoontewitwassen);
5.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten twee, althans een of meer, vuurwapen(s) (een pistool van het merk CZ, kaliber 9mm, en/of een pistool van het merk Walther PKK, kaliber 7.65), zijnde een of meer vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of een hoeveelheid munitie (te weten 49 scherpe patronen, kaliber 9mm en/of kaliber 7.65 en/of kaliber 6.35) van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Formele verweren met betrekking tot de EncroChat-data

Inleiding

EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons waarmee via de aangeboden applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden ontvangen en verzonden. In Frankrijk heeft een strafrechtelijk onderzoek gelopen naar het bedrijf EncroChat en daaraan gelieerde personen. Op 1 april 2020 is met toestemming van de Franse rechter een interceptietool geïnstalleerd op de server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. [1] Met behulp van deze interceptietool is in de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 informatie van EncroChat-telefoons, ook van telefoons die zich in Nederland bevonden, live door de Franse autoriteiten verzameld en opgeslagen op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot voornoemde data via een beveiligde internetverbinding met bedoelde computersystemen. De telefoondata bevatten onder meer een kopie van de database, die op de telefoon aanwezig was, welke database onder andere historische chatdata bevatte, waardoor het mogelijk is dat in de telefoondata ook chatberichten aanwezig zijn van voor 1 april 2020. [2] De aldus verkregen EncroChat-berichten zijn (mede) ten grondslag gelegd aan onderhavige zaak.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar diverse rechterlijke uitspraken, op het standpunt gesteld dat wat betreft de toetsing van de inzet van de interceptietool door Frankrijk het vertrouwensbeginsel van toepassing is, dat het onderzoek 26Lemont (in welke onderzoek de EncroChat-data initieel zijn verkregen) niet als voorbereidend onderzoek van onderzoek Messina heeft te gelden, en dat er geen vormverzuim of onrechtmatige handeling is begaan welke van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van, de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten. Er heeft volgens de advocaat-generaal geen schending plaatsgevonden van de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De EncroChat-data kunnen voor het bewijs worden gebruikt en er is geen grond voor strafvermindering.
De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd, welk verweer in hoofdlijnen het volgende inhoudt. Primair wordt het standpunt ingenomen dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, omdat de verdediging niet heeft kunnen controleren of de EncroChat-berichten op rechtmatige wijze zijn verkregen en verwerkt, nu zij de stukken uit het Franse onderzoek en uit het Nederlandse onderzoek 26Lemont niet heeft mogen inzien, terwijl deze relevant zijn voor de beoordeling van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarmee is gehandeld in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende beginsel van
equality of arms, dat een recht omvat op kennisname van materiaal dat potentieel relevant is voor de verdediging. Om die reden dient bewijsuitsluiting van alle EncroChat-berichten te volgen dan wel is strafvermindering op zijn plaats. Daarbij stelt de verdediging zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, nu Nederland (mede)verantwoordelijk was voor de verkrijging van de EncroChat-berichten en daarnaast de in het buitenland ingezette bevoegdheden op Nederlands grondgebied effect hebben geoogst, omdat is binnengedrongen in telefoons van Nederlandse gebruikers. Subsidiair is betoogd dat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten in strijd met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Rechtsgevolg hiervan dient eveneens bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering te zijn.
Het oordeel van het hof
De verkrijging van de EncroChat-gegevens
De interceptietool is door de Franse autoriteiten, met toestemming van de Franse rechter, op de zich op Frans grondgebied bevindende server van EncroChat geplaatst en geactiveerd. Dit brengt met zich dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is, inhoudende dat de beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er van wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Beoordeling of zich bij dat onderzoek een vormverzuim of onrechtmatigheid heeft voorgedaan, blijft daarbij achterwege. Dat is uitsluitend anders indien in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. [3] Daarvan is in casu niet gebleken.
Aan het voorgaande doet niet af dat in Nederland onder gezag van de Nederlandse officier van justitie eveneens een onderzoek was gestart naar EncroChat c.s. (en de NN-gebruikers van de diensten van EncroChat), het onderzoek 26Lemont, en dat de Franse en Nederlandse autoriteiten hebben besloten in dat kader met elkaar samen te werken in de vorm van een
joint investigation team(JIT). Ook in een dergelijk samenwerkingsverband worden onderzoekshandelingen immers telkens verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten waar de onderzoekshandelingen plaatsvinden. [4] Dat is slechts anders indien in het buitenland een opsporingsonderzoek plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. Daarvan is in casu echter, anders dan de verdediging betoogt, geen sprake, aangezien de interceptietool is ingezet door de Franse autoriteiten met toestemming van de Franse rechter op Frans grondgebied. Er zijn geen aanwijzingen dat Nederland het gebruik van de Franse bevoegdheid heeft geïnitieerd of daarom heeft verzocht met het oog op het instellen van strafrechtelijke onderzoeken in Nederland. Dat Nederland op de hoogte was van de (voorgenomen) inzet van de interceptietool en wist dat hierbij gegevens werden verworven die voor Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken van belang konden zijn, maakt dat niet anders. Dat sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen de autoriteiten van beide landen – toch een kenmerk van een JIT – en er overleg is geweest over de duur van de interceptie en de verdere distributie van de resultaten van de interceptie naar derde landen, maakt dit evenmin anders. Uit de JIT-overeenkomst volgt ook dat een en ander verband houdt met het oog op het risico van ‘verbranding van het lopende GOT-onderzoek’ [5] (het hof begrijpt: het vroegtijdig klappen van het onderzoek doordat de EncroChat-hack in de openbaarheid komt). Dit leidt in de gegeven situatie niet tot een verschuiving van de verantwoordelijkheid naar Nederland, ook niet in de zin van een gedeelde verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid, die tot toetsing van elkaars beslissingen zou nopen, zoals door de verdediging is betoogd. Een dergelijke benadering doet geen recht aan het soevereiniteitsbeginsel en leidt tot uitholling van het vertrouwensbeginsel.
De omstandigheid dat de inzet van de interceptietool meebracht dat ook gegevens van EncroChat-toestellen die zich in Nederland bevonden werden verzameld en gekopieerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Die omstandigheid doet er immers niet aan af dat de inzet van de interceptietool, met het daarop volgende onderscheppen en kopiëren van data en het vervolgens delen van die data met de Nederlandse politie, plaatsvond in en vanuit Frankrijk, terwijl die omstandigheid ook niet met zich brengt dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van de interceptietool overgaat naar of mede komt te liggen bij de autoriteiten van het land waar een gebruiker van het toestel zich op dat moment bevindt. [6]
Het beroep van de verdediging op artikel 1 EVRM sorteert dan ook geen effect, nu de rechtsmacht bij de Franse autoriteiten lag. De door de verdediging in dit kader aangehaalde uitspraken van het EHRM en van de rechtbank Amsterdam en Rotterdam zien op niet vergelijkbare situaties en kunnen reeds om die reden niet tot een ander oordeel leiden.
De stelling van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel, althans de jurisprudentie van de Hoge Raad daarover, geen betrekking zou hebben op onderzoek naar vormverzuimen en evenmin op beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, vindt geen basis in het recht en berust op een onjuiste lezing van bedoelde jurisprudentie.
Het hof overweegt voorts dat de grondslag van de verkrijging van de EncroChat-gegevens niet de JIT-overeenkomst van 10 april 2020 betrof, maar de toepassing van een bevoegdheid door de Franse autoriteiten in en vanuit Frankrijk. Voor zover de verdediging dan ook heeft willen betogen dat een grondslag ontbrak, nu de (door beide partijen getekende) JIT-overeenkomst dateert van 10 dagen na de eerste verkrijging van de data op 1 april 2020, treft dit verweer geen doel. Ook anderszins is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte in enig belang is geschaad door het gegeven dat de JIT-overeenkomst dateert van iets latere datum dan de eerste verstrekking van de EncroChat-data aan Nederland op 1 april 2020. Dit geldt temeer in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen omtrent de machtiging van de rechter-commissaris en de in dat kader geschapen waarborgen met het oog op de belangen van derden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan het hof geen oordeel toekomt of zich bij de verkrijging van de EncroChat-data een vormverzuim of onrechtmatigheid heeft voorgedaan. Dat de verdediging niet alle stukken inzake het Franse onderzoek en onderzoek 26Lemont heeft kunnen inzien, leidt wat betreft de verkrijging van de EncroChat-data uit Frankrijk dan ook niet tot strijd met het beginsel van
equality of arms. Het subsidiaire betoog, dat de gegevens in strijd zouden zijn verkregen met artikel 8 EVRM, stuit eveneens af op het vertrouwensbeginsel.
Het gebruik van de EncroChat-gegevens in Nederland
De wet stelt niet als vereiste dat voor alleen maar het gebruik in een strafzaak in Nederland van de resultaten van onderzoek dat op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteit wordt verricht of al is verricht, een machtiging van de rechter-commissaris is afgegeven. [7]
Het stelsel van het Wetboek van Strafvordering verzet zich er echter niet tegen dat een dergelijke machtiging (onverplicht) wordt gevorderd en verleend. [8] In het bijzonder kan daarbij worden gedacht aan de situatie dat een grootschalige verzameling van met cryptocommunicatie verband houdende data is verkregen, zoals in onderzoek 26Lemont is geschied.
Het vorderen en verlenen van een machtiging kan er onder meer aan bijdragen dat, in de vorm van aan de machtiging te verbinden voorwaarden, door de rechter-commissaris kaders worden vastgesteld voor het gebruik van de gegevens die door de buitenlandse autoriteiten zijn of worden verzameld, vanaf het moment dat de Nederlandse autoriteiten daarover de beschikking krijgen. Aan de machtiging van de rechter-commissaris kunnen voorwaarden worden verbonden die de mogelijkheid van toetsing van de authenticiteit en de betrouwbaarheid moeten waarborgen, en/of die verband houden met de wijze van selectie van gegevens voordat deze in een specifiek opsporingsonderzoek worden gebruikt, mede met het oog op de bescherming van belangen van derden – waaronder in het bijzonder ook personen tegen wie (nog) niet een vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit bestaat – en de aan het verschoningsrecht verbonden belangen. [9]
In onderzoek 26Lemont heeft de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, op
27 maart 2020 een machtiging gegeven voor het binnendringen van een geautomatiseerd netwerk ex artikel 126uba Sv in combinatie met het opnemen van vertrouwelijke communicatie ex artikel 126t Sv. In deze machtiging, die op vordering van de officier van justitie nog tweemaal is verlengd, heeft de rechter-commissaris overwogen dat de informatie niet op andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden gebruikt en zijn voorwaarden opgenomen teneinde (mogelijke) privacyschending, schending van belangen van verschoningsgerechtigden en
fishing expeditionste voorkomen. Pas na een aanvullende toets van de rechter-commissaris mochten de onderzoeksgegevens worden verstrekt aan een onderzoeksteam ten behoeve van gebruik in een ander onderzoek. Dat die toets ook daadwerkelijk is verricht, volgt uit het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van de rechter-commissaris van 20 september 2020: “
Sinds 1 april 2020 heeft de officier van justitie telkens slechts informatie, die was vergaard met toepassing van de verleende machtiging, gebruikt na mijn toestemming daartoe. Afgezien van de reeds op 1 april 2020 op de lijst van onderzoeken geplaatste onderzoeken, zijn onderzoeken toegevoegd aan de lijst nadat die onderzoeken schriftelijk (per e-mail) aan mij zijn gepresenteerd of beschreven, waarna ik telkens schriftelijk (per e-mail) toestemming heb verleend.” [10] Het volgt ook uit de inhoud van de aan de vorderingen tot verlenging van de machtiging ten grondslag gelegde processen-verbaal van 24 april 2020 en 19 mei 2020, nu daarin is vermeld dat de gegevens eerst na overleg met de rechter-commissaris ten behoeve van gebruik in andere onderzoeken zijn verstrekt:
“Voorts is, in overeenstemming met de voorwaarde gesteld door de rechter-commissaris, na overleg met deze rechter-commissaris, een grote hoeveelheid informatie/communicatie ter beschikking gesteld aan onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris overgelegde lijst zijn vermeld.” [11] De EncroChat-informatie die betrekking heeft op onderzoek Messina voldoet naar het oordeel van het hof ook zonder meer, gelet op de inhoud van de berichten en het feitencomplex waarop de berichten betrekking hebben – onder andere de grootschalige invoer van cocaïne, de productie van MDMA, de handel in ketamine en het bestaan van een criminele organisatie – aan bedoelde criteria.
Onderzoek Messina is gestart op 18 juli 2018. Halverwege mei 2020 heeft het onderzoeksteam in 26Lemont de beschikking gekregen over EncroChat-gegevens over de periode vanaf 26 maart 2020. [12] Deze gegevens zijn op basis van toestemming van de officieren van justitie in onderzoek 26Lemont ex artikel 126dd Sv verstrekt in onderzoek Messina. [13] De door de Franse autoriteiten verkregen EncroChat-gegevens betreffen vertrouwelijk communicatie en vallen, anders dan de verdediging stelt, onder de reikwijdte van artikel 126dd Sv. De EncroChat-dataset die betrekking heeft op deze zaak – bevattende de communicatie van en met het account dat aan de verdachte wordt toegeschreven – is woordelijk uitgewerkt in het dossier gevoegd en de verdediging heeft daarvan kennis kunnen nemen en zich daartegen kunnen verdedigen. Ook zijn datasets van enkele aan medeverdachten toegeschreven accounts verstrekt. Tot slot is door het openbaar ministerie inzicht gegeven in de gang van zaken met betrekking tot de vergaring en verwerking van de EncroChat-data door het overleggen van zowel Franse processen-verbaal betreffende de aldaar verstrekte rechterlijke toestemming en de start van de interceptie, als Nederlandse processen-verbaal uit het onderzoek 26Lemont omtrent de wijze van veiligstellen van de data, het kopiëren daarvan en het controleren van de integriteit. Ook de hiervoor genoemde machtigingen van de rechter-commissaris (inclusief onderliggende processen-verbaal en vorderingen) bevinden zich bij de stukken. [14] Naar het oordeel van het hof is aldus aan de verdediging voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de procedure is verlopen, conform de voorwaarde die de rechter-commissaris in zijn machtiging heeft gesteld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het uitgangspunt dat beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen worden gerespecteerd en ervan wordt uitgegaan dat – behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan in casu niet is gebleken – het onderzoek op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn, het beginsel van
equality of armsook voor wat betreft het gebruik niet is geschonden door het niet verstrekken van inzage in
alleFranse stukken en
allestukken uit het onderzoek 26Lemont. Zonder nadere motivering, bestaande uit meer dan de algemene mogelijkheid dat ergens een fout
kanzijn gemaakt, valt ook niet in te zien dat voeging van al deze stukken, onder meer bestaande uit berichten van duizenden EncroChat-gebruikers, redelijkerwijs van belang kan zijn voor de verdediging en kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv in onderhavige zaak, nog daargelaten dat voeging daarvan in onderhavige zaak een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM zou betekenen ten opzichte van de andere gebruikers. [15]
Artikel 126uba Sv en artikel 8 EVRM
Zoals hiervoor is overwogen, is de interceptietool met toestemming van de Franse rechter door de Franse autoriteiten op Frans grondgebied ingezet en geldt wat betreft de wijze van verkrijging van de EncroChat-gegevens het vertrouwensbeginsel, zodat de vraag of daarbij is gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM niet aan het hof voorligt.
De door de verdediging genoemde eisen ‘
die het EHRM stelt aan een bepaling op grond waarvan grootschalige interceptie van communicatiegegevens plaatsvindt’ zien op de interceptie door de Franse autoriteiten en de wijze waarop de Franse autoriteiten met de gegevens zijn omgegaan, niet op het daarop volgende gebruik daarvan (na verstrekking door Frankrijk) in Nederland.
Zoals hiervoor eveneens is overwogen, is voor dit gebruik in Nederland geen machtiging vereist, maar is deze wel verleend, mede met het oog op onder andere de bescherming van belangen van derden, waaronder in het bijzonder ook personen tegen wie (nog) niet een vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit bestaat. Daarbij is aansluiting gezocht bij een vergelijkbaar beoordelingskader, artikel 126uba Sv.
Naar het oordeel van het hof voldoet deze machtiging aan de daaraan in het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. In de machtiging is, anders dan de verdediging stelt, middels verwijzing naar het proces-verbaal van 13 maart 2020 [16] en de brief van de officieren van justitie van 16 maart 2020 [17] , wel degelijk vermeld dat en waarom er ten aanzien van NN-gebruikers van EncroChat een redelijk vermoeden bestaat dat deze betrokken zijn bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, waarbij diverse concrete verbanden zijn genoemd, onder andere verbanden die zien op het plegen van grootschalige cocaïnehandel en levensdelicten, derhalve misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan acht jaar is gesteld. Anders dan de verdediging stelt, was controle van de verdenking derhalve mogelijk. Dat daarbij sprake is van een verdenking jegens NN-gebruikers, is op grond van artikel 126uba Sv toegestaan. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van voldoende concretisering. Aan de hand van de (tussentijdse) toets door de rechter-commissaris is vervolgens bepaald in welke onderzoeken de gegevens – buiten de onderzoeken op de lijst – mochten worden gebruikt. Ook artikel 126dd Sv is nageleefd, zoals hiervoor reeds is overwogen. De lijst met trefwoorden aan de hand waarvan in onderzoek 26Lemont is gezocht, een van de voorwaarden die de rechter-commissaris aan de machtiging heeft verbonden, bevindt zich niet bij de stukken. Gelet evenwel op het feit dat aan de verdediging een dataset met de aan verdachte toegeschreven EncroChat-berichten zijn verstrekt, zodat deze controleerbaar zijn, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat de verdachte hierdoor in enig belang is geschaad.
De door de verdediging gestelde inbreuk op de ingevolge Richtlijn 2016/680 rechtstreeks doorwerkende grondrechten uit het Handvest van de Europese Unie heeft, blijkens de onderbouwing van dit verweer, betrekking op EncroChat-gebruikers in het algemeen, niet op de verdachte in casu. Daargelaten dat het bewaren van de over een periode van drie maanden verkregen gegevens van een specifieke groep gebruikers ten aanzien waarvan de verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij criminele samenwerkingsverbanden niet is te beschouwen als een ‘algemene en ongedifferentieerde gegevens bewaring’, zoals de verdediging stelt, valt bij gebreke van nadere onderbouwing niet in te zien of, en zo ja op welke wijze,
de verdachtehierdoor enig nadeel heeft ondervonden.
Het hof stelt vast dat in casu een inmenging in het privéleven van de verdachte heeft plaatsgevonden. Het hof is echter van oordeel dat deze inmenging geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. Gesteld noch gebleken is immers dat als gevolg van de EncroChat-hack van enig ander aspect van het leven van de verdachte, dan zijn criminele handel en wandel, een min of meer volledig beeld zou zijn ontstaan.
Dat in casu niet aan het evenredigheidsbeginsel zou zijn voldaan, is het hof evenmin gebleken, mede in aanmerking genomen de aard en ernst van de feiten en de door de rechter-commissaris met het oog op de belangen van derden en ter voorkoming van een
fishing expeditiongestelde voorwaarden betreffende verdere verstrekking in andere onderzoeken.
Tot slot treft ook de verwijzing naar de beschikking van de rechter-commissaris in het onderzoek 26Argus geen doel. Afgezien van het feit dat bedoeld onderzoek niet ziet op communicatie via EncroChat, maar via Sky, heeft de rechter-commissaris in dat onderzoek, anders dan de verdediging stelt,
nietoverwogen dat ten aanzien van individuele gebruikers van Sky geen verdenking bestond dat zij betrokken waren bij het in georganiseerd verband plegen van misdrijven, maar dat het
enkele gebruikvan een Sky telefoon onvoldoende was voor een redelijk vermoeden van concrete betrokkenheid van de individuele gebruiker bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven in de zin van artikel 126t, eerste lid, Sv; het onderzoek naar en in de Sky communicatie mocht volgens de rechter-commissaris niet leiden tot een
fishing expeditionwaarbij meer of andere informatie werd verkregen dan op grond van de voorwaarden van artikel 126t Sv gerechtvaardigd zou zijn. Om die reden zijn ook in die zaak, evenals in casu, voorwaarden gesteld aan de machtiging. [18]
Conclusie
Op grond van al het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren inzake EncroChat dienen te worden verworpen. Er is geen sprake van strijd met de artikelen 6 en 8 EVRM. De EncroChat-data kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt en er is geen grond voor strafvermindering ter zake.

Vrijspraak feit 3

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte in hoger beroep te veroordelen voor het onder 3 tenlastegelegde. De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat op 25 februari 2020 180,5 kilogram ketamine in Nederland is ingevoerd; de bestemming van de ketamine was de haven van Antwerpen, maar de douane in Rotterdam heeft de lading eerder onderschept. Bij arrest van dit hof van 14 maart 2024 is [naam 1] voor deze invoer veroordeeld. Uit de stukken in het dossier volgt dat [naam 1] (met het account
[EncroChat-account 4]) EncroChat-berichten heeft gewisseld met
[EncroChat-account 1], het account waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend de gebruiker te zijn. In deze berichten wordt in de periode dat de 180,5 kilogram ketamine Nederland is binnengekomen onder meer gesproken over iets (“het”) dat aan moet komen en vanuit België naar Nederland vervoerd moet worden. Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van deze en andere berichten, ook indien deze in samenhang worden bezien met de bevindingen rondom het transport van himalayazout in Heerhugowaard rondom 18 september 2019, niet kan worden afgeleid dat aan de zijde van [verdachte] sprake is geweest van een zodanig substantiële bijdrage aan de invoer van de ketamine, dat [verdachte] als medepleger van het onder 3 tenlastegelegde kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijs feiten 1 primair, 2 primair, 4 en 5

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 tenlastegelegde. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de pleegperiode van het onder 4 tenlastegelegde aanvangt vanaf de start van het onderzoek Messina tot aan 28 oktober 2020 en dat naast het oogmerk op het binnenhalen van ketamine ook dat op de invoer van cocaïne en het witwassen kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van deze feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van de productie van methamfetamine is aangevoerd dat [verdachte] niet zelf bij het bereiden, bewerken of verwerken van methamfetamine betrokken is geweest en blijkens de berichten alleen als tussenpersoon een bemiddelende rol heeft gehad bij het oplossen van randproblemen die niet zien op de productie. Om die reden kan niet van een bijdrage van voldoende gewicht worden gesproken op grond waarvan [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen is aangevoerd dat deze deels zien op de periode
nade gestelde productie, deels op handelingen waar de verdachte geen bemoeienis mee heeft gehad en dat bovendien de door [verdachte] gedeelde informatie geen essentiële, de productie van methamfetamine betreffende informatie betreft, zodat niet kan worden gesproken van strafbare voorbereidingshandelingen. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde periode in zowel de primaire als de subsidiaire variant moet eindigen op 25 april 2020, omdat op die datum de productie is gestopt.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] alleen heeft aangedrongen op het weghalen van het afval van de boerderij. Er is geen bewijs dat [verdachte] wist of moest weten dat het afval in de natuur zou worden achtergelaten. Hij heeft daartoe ook geen opdracht gegeven.
Feit 4
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de criminele organisatie, enkel het verwijt ten aanzien van de ketaminehandel in de periode van 19 april 2020 tot 4 juni 2020 kan worden meegenomen. Gelet op de bepleite vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde, heeft de verdachte immers niet als medepleger van de methamfetamineproductie bijgedragen aan de criminele organisatie. Ook de invoer van cocaïne en het witwassen door medeverdachte [medeverdachte 2] dienen niet te worden meegenomen, evenals de invoer van ketamine op 18 september 2019. De periode van deelname dient om die reden te worden beperkt tot de periode van 19 april 2020 tot en met 4 juni 2020.
Feit 5
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde wapenbezit inclusief munitie heeft de verdediging zich gerefereerd.

Het oordeel van het hof

Algemeen
De gebruikers van de EncroChat-accounts [EncroChat-account 1] , [EncroChat-account 2] en [EncroChat-account 3]
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het EncroChat-account
[EncroChat-account 1] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 1]), [medeverdachte 2] van het EncroChat-account
[EncroChat-account 2] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 2]) en [medeverdachte 1] van het EncroChat-account
@encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 3]).
Feiten 1 en 2
1.1
Inleiding
Op 15 mei 2020 is een partij drugsafval, onder andere bestaande uit vaten en jerrycans, aangetroffen op een onverhard bospad aan de Drieërweg te Ermelo. Van een aantal vaten waren de deksels afgeslagen waardoor vloeistof buiten de verpakking was geraakt en op de onbedekte bodem was terechtgekomen. Het drugsafval is door het NFI onderzocht en bleek methamfetamine te bevatten. [benadeelde] , eigenaar van het terrein, heeft aangifte gedaan van het dumpen van het afval.
Op 3 september 2020 is door de politie binnengetreden in een perceel aan de [adres 2], gemeente Hoogeveen. Hierbij is een zogeheten drugslaboratorium aangetroffen, bevattende goederen passend bij de productie van methamfetamine.
De verdachte wordt betrokkenheid bij deze feiten verweten, op de wijze zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd, waarbij het op 15 mei 2020 aangetroffen drugsafval afkomstig zou zijn van het laboratorium aan de [adres 2] .
1.2
Bewijs
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen, naast hetgeen hiervoor onder ‘Inleiding’ is overwogen, het volgende af, waarbij grotendeels wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Het onder 1 tenlastegelegde (productie methamfetamine)
In de EncroChat-berichten is vanaf 27 maart 2020 veelvuldig gesproken over een lab dat, gezien de bewijsmiddelen, waaronder de in de chats tussen betrokkenen verzonden afbeeldingen die overeenkomen met de locatie aan de [adres 2] , het lab in [adres 2] betreft.
Op 28 maart 2020 krijgt een persoon, aangeduid als ‘de boer’, die kennelijk eigenaar is van het stuk grond waar het lab is gevestigd, een EncroChat-telefoon met de gebruikersnaam
[EncroChat-account 5].
[EncroChat-account 5]heeft contact met de EncroChat-gebruikers
[EncroChat-account 6]en
[EncroChat-account 7]. Er wordt door hen over en weer gechat over de werkzaamheden in het lab en de klachten van de boer zoals onder meer de stank, de geluidsoverlast en het werken in de weekenden.
[EncroChat-account 6]stuurt de inhoud van deze chats door naar de gebruiker van het EncroChat-account met de naam
[EncroChat-account 8]. Uit de chats kan worden afgeleid dat
[EncroChat-account 8]de persoon is die de controle houdt over het productieproces in het lab en de laboranten aanstuurt. Uit de historische verkeersgegevens van
[EncroChat-account 6]en
[EncroChat-account 7]volgt dat hun telefoontoestellen meermalen in de directe omgeving van het lab in [adres 2] zijn geweest.
Het hof leidt voorts uit de berichten af dat [verdachte] (
[EncroChat-account 1]) intensief contact onderhoudt met [medeverdachte 1] (
[EncroChat-account 3]) en ook met
[EncroChat-account 7]. [medeverdachte 1] (
[EncroChat-account 3]) heeft daarnaast intensief contact met
[EncroChat-account 8]en met [medeverdachte 2] (
[EncroChat-account 2]).
[EncroChat-account 8]en
[EncroChat-account 7]informeren [medeverdachte 1] , respectievelijk [verdachte] over het productieproces en de klachten van de boer daarover. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben het daarbij regelmatig over hun mensen en “de andere kant”. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn ontevreden over de gang van zaken en [medeverdachte 2] wordt door [medeverdachte 1] geïnformeerd over de problemen met betrekking tot het functioneren van het lab. Uit de chats volgt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] daarover vervolgens met elkaar communiceren. Over en weer worden ontvangen berichten naar de andere betrokkenen doorgezonden. Al deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat het gaat over de inrichting, de voortgang van het productieproces en het aan het zicht onttrekken van het lab. Ze bespreken de knelpunten in het productieproces, in het bijzonder de voorraad grondstoffen, de geur- en geluidsoverlast en de ongewenste zichtbaarheid van de laboranten. Daarnaast wordt besproken welke instructies moeten worden gegeven aan het personeel van het laboratorium en de boer en worden deze instructies vervolgens doorgestuurd aan
[EncroChat-account 7]en, via
[EncroChat-account 8], aan
[EncroChat-account 6]. [verdachte] en [medeverdachte 1] geven een aantal keer aan dat ze een vriend zullen instrueren langs te gaan bij de boer en uit de historische verkeersgegevens van
[EncroChat-account 7]en
[EncroChat-account 6]volgt dat deze personen op die momenten in de directe omgeving van het lab zijn geweest. Tevens kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er meerdere ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen
[EncroChat-account 8]en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Uit de inhoud van de chats volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meerdere keren verhaal halen bij
[EncroChat-account 8]over de problemen bij het lab, aangezien ze anders voor niks “10 /k” hebben betaald. Als tegen het einde van april 2020
[EncroChat-account 8]aangeeft dat hij niet meer door wil gaan met het lab, wordt er door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezocht naar een nieuwe partij. Ook [verdachte] wordt daarin betrokken.
Bij de ontmanteling van het lab zijn diverse goederen aangetroffen die passen bij de productie van methamfetamine. Daarnaast wordt in de chats meerdere keren gesproken over onder meer ‘
ice’, ‘draaien’, ‘reacties’ en ‘destilleren’. Uit verschillende chats blijkt dat de stank waar de boer over klaagt te maken heeft met de productie van ‘
ice’. Bovendien wordt door
[EncroChat-account 8]op 7 april 2020 een afbeelding van een witte substantie met [medeverdachte 1] gedeeld met daarbij de tekst ‘zijn eerste kilos aan t maken’. Dat er daadwerkelijk methamfetamine in het lab is geproduceerd blijkt ook uit het door het NFI verrichte onderzoek aan het op 15 mei 2020 aangetroffen drugsafval, dat methamfetamine bevat. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in welk verband mede wordt gewezen op de hierna, onder ‘dumping drugsafval’, opgenomen berichten, die zowel qua inhoud (gesproken wordt over het weghalen van drugsafval bij de boer) als datum (de berichten dateren van eind april tot 15 mei 2020) aansluiten op het aantreffen van het drugsafval, terwijl ook sprake is van overeenkomsten in de soort en kleur van de vaten, in de productsticker op een jerrycan, op de geschreven tekst op een zilverkleurige cilinder en diverse andere voorwerpen, die zowel op afbeeldingen zijn te zien die op 12 mei 2020 door
[EncroChat-account 3]aan
[EncroChat-account 8]en op 26 april 2020 door
Cliffcanyonnaar
[EncroChat-account 7]zijn verzonden als op de dumpplaats zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat dit het afval betreft van het lab aan de [adres 2] .
Het verweer van de verdediging dat niet zeker is of er wel methamfetamine is geproduceerd wordt dan ook verworpen.
Het standpunt van de verdediging, dat de rol van [verdachte] slechts die van bemiddelaar of doorgeefluik was en (daarmee) zodanig marginaal dat niet kan worden gesproken van medeplegen, volgt het hof niet. Uit de vele EncroChat-berichten blijkt dat [verdachte] verantwoordelijk was voor de locatie en de contactpersoon was voor het aansturen en instrueren van personen die hierover in direct contact stonden met de boer en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contactpersonen waren voor de kant van de laboranten en dat daarin een min of meer strikte scheiding bestond. Geconfronteerd met de klachten van de boer hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veelvuldig contact met elkaar gehad en hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] verschillende oplossingen aangedragen, gedragsregels afgesproken en die doorgezonden naar hun contacten en heeft [verdachte] voorgesteld zelf met de boer te gaan praten. Dit alles met het doel het productieproces op gang te brengen en te houden en de relatie met de boer blijvend te verbeteren. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden daar ook een financieel belang bij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omdat zij geld hadden geïnvesteerd, [verdachte] omdat hij hier geld aan zou verdienen. Ook is [verdachte] betrokken bij de zoektocht naar een nieuwe partij om de productie in het lab over te nemen. Vanuit zijn kant werd over deze oplossing ook al eerder gesproken. Hieruit volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een essentiële rol hadden in de communicatie tussen de groep die contacten met de boer had en bij de bouw van het lab betrokken is geweest en de groep die verantwoordelijk was voor de productie van methamfetamine in het lab. Hiermee waren zij een onmisbare schakel om te kunnen komen tot de productie van de methamfetamine.
Gelet op het voorgaande en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en intensieve samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en anderen dat sprake is geweest van medeplegen. Het hof komt daarom ten aanzien van [verdachte] tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van het bereiden van methamfetamine. Het hof zal de bewezenverklaarde periode beperken tot 25 april 2020 omdat uit de chats met
[EncroChat-account 8]blijkt dat hij vanaf die datum de locatie heeft verlaten.
Het onder 2 tenlastegelegde (dumpen drugsafval)
Uit de EncroChat-berichten blijkt tevens dat vanaf eind april 2020 intensief is gecommuniceerd over het verwijderen van drugsafval. [verdachte] bericht [medeverdachte 1] dat afval bij het lab is achtergebleven en wijst er meermaals op dat dit chemisch afval betreft dat de boer in een trailer heeft gezet. [medeverdachte 1] bespreekt met [verdachte] de mogelijkheid om het afval met trailer en al te dumpen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] proberen
[EncroChat-account 8]zover te krijgen het drugsafval te verwijderen. [verdachte] wordt voortdurend op de hoogte gehouden en communiceert kennelijk verder met
[EncroChat-account 7]die in contact staat met de boer. [verdachte] heeft zowel met [medeverdachte 1] als met [medeverdachte 2] gesprekken over het afval. Hij bericht [medeverdachte 2] dat zolang het afval er nog ligt, dit een risico voor de boer oplevert en dat daarvoor betaald moet worden. Op 11 mei 2020 bericht [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat hij zal proberen te regelen dat een jongen van hem het afval met een bus haalt. Hij schrijft daarbij dat dan wel die plek van [verdachte] nodig is en vraagt of [verdachte] ze dan daar ontmoet, waarop [verdachte] bericht dat dit prima is. Op 12 mei 2020 bericht [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat als het afval niet de dag erop wordt weggehaald, hij een jongen heeft die een bus zal huren en vraagt hem of zijn man dan met de bus gaat. [verdachte] antwoordt dat het een grote bus vol is als het past, dat al die kleine jerrycans vol zitten. Op 14 mei 2020 chatten [verdachte] en [medeverdachte 1] erover dat ze het afval zelf gaan weghalen en dumpen. [medeverdachte 1] moet hiervoor € 5.000,00 betalen en wil dat [verdachte] dat bedrag bij de boer terug haalt. Die dag chatten ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het verwijderen van het afval. Uit de inhoud van deze chats kan worden afgeleid dat ‘ [naam 2] ’ dit de volgende dag zal doen en dat [medeverdachte 1] hier € 2.500,00 voor zal betalen. Op 15 mei 2020 wordt, zoals hiervoor reeds overwogen, een partij drugsafval aangetroffen op het bospad in Ermelo.
Uit de bewijsmiddelen kan, zoals hiervoor reeds is overwogen, worden afgeleid dat dit drugsafval afkomstig is geweest van het lab in [adres 2] en dat medeverdachte [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij deze afvaldumping. Het gestorte afval was gevaarlijk op de wijze als omschreven in de delictsomschrijving. Dat blijkt uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd en die, evenals eerder door de rechtbank, ook door het hof voor het bewijs worden gebruikt.
Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] intensief met elkaar overleg hebben gehad over het achtergebleven drugsafval en wat daarmee moest gebeuren. Het was hen bekend dat het gevaarlijk chemisch afval betrof – in de chats wordt gesproken over ‘chemisch afval vaten vol’ (chat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 27 april 2020) en ‘giftige dampen’ (chat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 2 mei 2020) en er is steeds gesproken over het ‘dumpen’ van dit afval. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] de opdracht gegeven om tegen betaling het drugsafval te dumpen. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben hierbij elk een essentiële rol vervuld. Aldus is sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking bij het zich ontdoen van het achtergebleven drugsafval dat dit als medeplegen moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van het verweer van [verdachte] dat hij niet wist dat het afval in de natuur gedumpt zou worden overweegt het hof dat uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chats duidelijk blijkt dat [verdachte] wist dat het ging om chemisch afval dat niet op reguliere wijze kon worden afgevoerd. Vervolgens is er een persoon benaderd om het afval tegen betaling van een aanzienlijk bedrag te dumpen. Hiermee heeft [verdachte] , minst genomen, bewust het risico aanvaard dat het afval, zoals is gebeurd, in de natuur terecht zou komen.
Het hof komt daarom ten aanzien van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het dumpen van het drugsafval.
Feit 4
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde en acht hiervoor mede redengevend de bewijsmiddelen en -overwegingen met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde.
Uit de hierboven bewezenverklaarde betrokkenheid van [verdachte] bij het methamfetaminelab en zijn na te noemen betrokkenheid bij de ketaminehandel, feiten waarbij naast anderen ook steeds [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrokken waren, komt naar voren dat sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere mate van planmatigheid, structuur en duurzaamheid.
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de periode van 28 maart tot en met 15 mei 2020 intensief overleg gepleegd, zowel onderling als met andere bij het drugslab betrokken partijen. In dat verband hebben ook ontmoetingen plaatsgevonden. Er vond voortdurend afstemming plaats over (de problemen bij)
i)de voortgang van de productie,
ii)door en aan hen betaalde en nog te betalen geldbedragen en, in een later stadium,
iii)het weghalen van afval.
De genoemde deelnemers hebben daarnaast samengewerkt in de illegale handel in grote hoeveelheden ketamine. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] organiseerden de inkoop en het transport van de ketamine naar Nederland. De verdachte heeft in de periode van 11 tot en met 16 mei 2020 in totaal 40 kilogram ketamine van [medeverdachte 1] gekocht en geleverd gekregen. Zij hebben deze ketamine vervolgens in samenspraak aan andere partijen verkocht, omdat de klant van de verdachte de ketamine niet wilde accepteren. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben tot en met 4 juni 2020 informatie aan elkaar gevraagd en verstrekt, onder meer over het omzetten van ketamine naar ‘naalden’, de prijzen en het regelen van “hydro”. Het verstrekken van dergelijke inlichtingen kan als ondersteunend aan de ketaminehandel worden aangemerkt.
Anders dan de advocaat-generaal impliceert, kan van [verdachte] niet worden vastgesteld dat hij reeds ten tijde van het witwassen of de invoer van cocaïne, feiten waarvoor alleen [medeverdachte 2] is vervolgd, deel uitmaakte van het samenwerkingsverband en evenmin dat hij een aandeel in deze misdrijven heeft gehad, in welke vorm ook.
Duur, structuur en planmatigheid
Blijkens de bewijsmiddelen bestond een zekere planmatigheid, structuur en duurzaamheid. De samenwerking bij het drugslab heeft naar haar aard een planmatig karakter. De structuur blijkt uit de relaties die de verdachte en zijn medeverdachten, blijkens de EncroChat-berichten, met elkaar en anderen hebben gehad, waarbij centraal stond (de mogelijkheden van) de handel in verdovende middelen en (met name) ketamine. De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben elkaar regelmatig benaderd met de vraag of iets leverbaar was en tegen welke prijs, en of een sample kon worden verstrekt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] acteerden veelal als één partij, terwijl de verdachte vooral in beeld is gekomen bij de afzet van middelen.
Organisatie en deelneming
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft als medepleger van het onder 1 primair bewezenverklaarde, en met zijn gedragingen ten aanzien van de niet afzonderlijk aan hem tenlastegelegde ketaminehandel, bijgedragen aan de organisatie. Zijn gedragingen waren van voldoende betekenis en kunnen minst genomen als ondersteunend aan de ketaminehandel van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden gekwalificeerd.
Pleegperiode en oogmerk
Voor het vaststellen van de pleegperiode en het oogmerk van de organisatie is van belang dat het hof de invoer van cocaïne en het witwassen, de delicten waarvoor [medeverdachte 2] is vervolgd, niet rekent tot de in het verband van de organisatie begane misdrijven. Dat geldzucht de voornaamste drijfveer is geweest van betrokkenen, zoals het openbaar ministerie heeft betoogd, is daartoe niet voldoende.
Uit het voorgaande volgt dat voor de duur van de organisatie wordt gerekend vanaf de aanvang van de samenwerking bij het lab tot en met de laatste relevante bijdragen aan de ketaminehandel, te weten van 28 maart 2020 tot en met 4 juni 2020. De organisatie had, gelet op de gemeenschappelijke en bestendige oriëntatie van de deelnemers daarop, als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet en artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet.
Feit 5
Nu de verdachte dit feit ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 24 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid methamfetamine;
2. primair
hij op 15 mei 2020 te Ermelo, op een onverhard pad nabij de Drieërweg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen en laten liggen, zijnde handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet Bodembescherming, van 27 met een vloeistof (waaronder ethanol) gevulde jerrycans en zes metalen drums (inhoud 60 liter, met opschrift "40 Kg Methanol SYNTETYCZNY" en twee vaten (inhoud 200 liter) met resten van natriumcarbonaat) en een vat (inhoud 100 liter, gevuld met een basische vloeistof met een drijflaag) en een vat (inhoud 220 liter met 150 liter vloeistof (een vloeistof bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof)) en een vat (inhoud 220 liter met onder meer ongeveer 50 liter vloeistof (een drijflaag bevattende methamfetamine op een sterk alkalische vloeistof)),
waardoor de bodem kon worden verontreinigd, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, of redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd, en toen niet aan de verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging te voorkomen en, toen die verontreiniging zich voordeed, de directe gevolgen van die verontreiniging niet hebben beperkt en zoveel mogelijk ongedaan hebben gemaakt;
4.
hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, omschreven in:
- Artikel 10 jo art. 2 van de Opiumwet;
- Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet (het (opzettelijk) invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren, handel drijven);
5.
hij op 28 oktober 2020 te Amsterdam, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten twee vuurwapens (een pistool van het merk CZ, kaliber 9mm, en een pistool van het merk Walther PKK, kaliber 7.65), en een hoeveelheid munitie (te weten 49 scherpe patronen, kaliber 9mm en kaliber 7.65 en kaliber 6.35) van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 2 van de Opiumwet.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij in het bijzonder is gewezen op de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor zijn gezin en zijn eigen bedrijf, het ontbreken van een relevant strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft verzocht op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht als onvoorwaardelijk deel zal worden opgelegd en het overige deel voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bereiden van methamfetamine in een drugslaboratorium. Door hieraan een substantiële bijdrage te leveren, heeft de verdachte ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van verdovende middelen gepaard gaan met (zware) criminaliteit, levensgevaar voor personen in de omgeving en mogelijke milieuschade. De mogelijkheid tot milieuschade heeft zich gerealiseerd in het medeplegen van het dumpen van het drugsafval op een onverharde weg, waardoor de bodem kon worden verontreinigd. De verdachte heeft met zijn handelen geen oog gehad voor de nadelige gevolgen voor het milieu die daaruit konden voortvloeien. Daarenboven heeft de verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie.
Daarnaast heeft de verdachte twee vuurwapens en 49 stuks munitie in zijn woning voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van wapens met bijbehorende patronen veroorzaakt onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ongecontroleerd wapenbezit brengt het risico op het gebruik daarvan met zich, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, echter niet recent en het betreffen geen soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in de door de verdediging aangevoerde omstandigheden van de verdachte geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit.
Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedure in hoger beroep, die is aangevangen met het instellen van appel op 17 mei 2022 en is geëindigd met het arrest van dit hof op 30 januari 2025, langer heeft geduurd dan 24 maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf en zal aan de verdachte worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zeven maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis
Uit hetgeen hiervoor onder de bewijsoverwegingen is overwogen, en gelet op de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, volgt dat de verdachte zich gedurende een langdurige periode heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven in een crimineel georganiseerd verband. Het hof acht de verdenking, de ernstige bezwaren en de gronden die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis van de verdachte onverkort aanwezig. Bij afweging van de strafvorderlijke belangen bij opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de persoonlijke belangen van de verdachte bij de voortduring van de schorsing, acht het hof termen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van deze einduitspraak (30 januari 2025) op te heffen.

Beslag

Het hof beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op basis van de geactualiseerde beslaglijst van 21 oktober 2024, zoals aangehecht bij dit arrest.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 16 zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 begane feiten aangetroffen. Gebleken is dat op het telefoontoestel (onder nummer 12) de software ‘Sky ECC’ was geïnstalleerd. In het notitieblokje (onder nummer 10) stonden aantekeningen die kennelijk zien op de handel in dan wel productie van verdovende middelen.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
De overige voorwerpen met nummers 11, 13, 14 en 15 behoren eveneens aan de verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.213,33.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.015,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.015,13. Er wordt, gelet op de bestaande onduidelijkheid over de schadepost ‘inzet medewerkers’ in het voordeel van de verdachte uitgegaan van € 878,00 voor deze schadepost, en niet van het bedrag van € 1.076,00 zoals namens de benadeelde partij bij haar e-mail van 14 maart 2022 is opgevoerd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 8.015,13 zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover zich dat richt tegen het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 10.00 STK Munitie (Omschrijving: S & B G1223908);
5 1.00 STK Wapen (Omschrijving: WALTHER G1201591, WALTHER);
6 1.00 STK Munitie (Omschrijving: 9 mm G1201592);
7 1.00 STK Patroonhouder Kl:zwart (Omschrijving: WALTHER G1201594, incl. 7 patronen uit het vuurwapen, zwart, merk: WALTHER);
8 1.00 DS Munitie (Omschrijving: 9mm G1201598, doosje met patronen divers merken);
9 1.00 STK Wapen Kl:zwart (Omschrijving: CZ G1201612, in een koffer, incl. 2 patroonhouders, zwart, merk: CZ);
10 1.00 STK Notitieboekje Kl:blauw (Omschrijving: -NHRAD18002-629568 kaft van plastic, blauw);
12 1.00 STK Telefoontoestel Kl:wit (Omschrijving: APPLE Iphone 7 NHRAD18002-629590, incl witte simkaart, wit, merk: APPLE);
16 1.00 STK Munitie (Omschrijving: -NHRAD18002-636882).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
11 1.00 STK Computer Kl:zilver (Omschrijving: APPLE A1502 C02S63T5FVH5 NHRAD18002-629585, zilver, merk: APPLE);
13 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart (Omschrijving: SAMSUNG NHRAD18002-629551, zwart, merk: SAMSUNG);
14 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart (Omschrijving: APPEL NHRAD18002-629586, zwart, merk: APPEL);
15 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart (Omschrijving: APPLE NHRAD18002-629593, zwart, merk: APPLE).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.015,13 (achtduizend vijftien euro en dertien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.015,13 (achtduizend vijftien euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 mei 2020.
Heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal Franse opsporingsambtenaar van 1 april 2020 (bundel 26Lemont, p. 32 en 33).
2.Proces-verbaal van 25 augustus 2020 (bundel 26Lemont, p. 49).
3.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.5.2), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
4.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.11), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
5.Paragraaf 9.1 van de JIT-overeenkomst (overgelegd bij e-mailbericht van de advocaat-generaal van 7 juli 2023).
6.HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192 (rov. 5.2.2)
7.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.22), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
8.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.24.1), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
9.HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 (rov. 6.24.3), zoals herhaald in HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192.
10.Proces-verbaal bevindingen rechter-commissaris in onderzoek 26Lemont (bundel 26Lemont, p. 55).
11.Bundel 26Lemont, p. 175 (proces-verbaal van 24 april 2020) respectievelijk p. 185 (proces-verbaal van 19 mei 2024); zie ook brief officieren van justitie in onderzoek 26Lemont van 28 september 2020 (bundel 26Lemont, p. 19).
12.Zaaksdossier 4, p. 8. Zoals onder ‘Inleiding’ reeds overwogen, bevatten de telefoon-data onder meer een kopie van de database die op de telefoon aanwezig was en onder andere historische gegevens bevatte, waardoor het mogelijk is dat in de telefoondata ook chatberichten aanwezig zijn van voor 1 april 2020 (proces-verbaal van 25 augustus 2020, bundel 26Lemont, p. 49).
13.Map F-2, p. 461.
14.Bundel 26Lemont, p. 6 e.v.
15.HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192 (rov. 6.2.3).
16.Bundel 26Lemont, p. 142 e.v. in combinatie met de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 (Bundel 26Lemont, p. 164 e.v.).
17.Bundel 26Lemont, p. 154 e.v. in combinatie met de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 (Bundel 26Lemont, p. 164 e.v.).
18.Beschikking van de rechter-commissaris van 15 december 2020 in onderzoek 26Argus, bijlage B28 (p. 4) bij de pleitnota van de verdediging inzake de formele verweren inzake [verdachte] .