Vorderingen benadeelde partijen
De nabestaanden van [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
De nabestaanden van [slachtoffer 1]
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (de vader van [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 55.623,72, bestaande uit € 13.123,72 aan materiële schade en € 42.500,00 ter compensatie van immateriële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade
Kosten van lijkbezorging € 10.999,04
Kosten kleding van [slachtoffer 1] € 244,27
Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.565,79
Reis-en parkeerkosten € 314,62
Immateriële schade
Shockschade € 25.000,00
Affectieschade € 17.500,00
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (de moeder van [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 44.065,79 bestaande uit € 1.565,79 aan materiële schade en € 42.500,00 ter compensatie van immateriële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is als volgt samengesteld:
Materieel
Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.565,79
Immaterieel
Shockschade € 25.000,00
Affectieschade € 17.500,00
Subtotaal € 42.500,00
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (de partner van [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 43.568,13 bestaande uit € 1.068,13 aan materiële schade en € 42.500,00 ter compensatie van immateriële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is als volgt samengesteld:
Materieel
Kosten voor psychologische ondersteuning € 1.068,13
Immaterieel
Shockschade € 25.000,00
Affectieschade € 17.500,00
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (de broer van [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.414,98 bestaande uit € 10,414,98 aan materiële schade en € 25.000,00 ter compensatie van immateriële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is als volgt samengesteld:
Materieel
Kosten voor psychologische ondersteuning € 2.214,98
Studievertraging € 8.200,00
Immaterieel
Shockschade € 25.000,00
Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De nabestaanden van [slachtoffer 1] hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen. De advocaat van de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting een nadere toelichting op de vorderingen gegeven.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting het hof geadviseerd deze vorderingen in hun geheel toe te wijzen met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting de materiële posten van de nabestaanden niet betwist. Wel heeft hij de door [slachtoffer 5] gevorderde post affectieschade betwist. Hij wijst daartoe op het feit dat de relatie die zij met [slachtoffer 1] had niet valt te scharen onder de wettelijke hardheidsclausule. Tevens heeft de raadsman de door de nabestaanden gevorderde post shockschade betwist, een en ander zoals verwoord in zijn schriftelijke pleitaantekeningen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot na te melden bedragen. Hetgeen door de verdediging niet is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen.
De vader, de moeder, de broer en de partner van het slachtoffer [slachtoffer 1] hebben ieder € 25.000,00 aan shockschade gevorderd.
Bij de beoordeling van dit deel van de vordering dient het hof in het kader van het vaststellen van de onrechtmatigheid van het handelen van de verdachte ten opzichte van de nabestaanden (onder meer) de volgende gezichtspunten in acht te nemen (HR:2022:958, rechtsoverweging 3.5):
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het hof stelt mede in het licht van deze gezichtspunten het volgende vast.
Het slachtoffer is door de verdachte op brute wijze en volkomen onverwacht met vele messteken in zijn eigen woning om het leven gebracht. Dit is een zeer ernstig levensdelict. De verdachte heeft met (vol) opzet gehandeld. Hoewel hij handelde onder sterke invloed van een waan, maakt dit het feit niet minder schokkend.
De nabestaanden zijn met de gevolgen van het doden van het slachtoffer vlak daarna geconfronteerd geweest doordat zij hem in het mortuarium hebben gezien, waarbij ook zichtbaar was dat het slachtoffer verwondingen had opgelopen (hoewel deze waren afgedekt). Dit bezoek was onverplicht en voorbereid. Daarmee was de confrontatie met het lichaam niet ‘onverhoeds’. Enige tijd daarna hebben nabestaanden echter ook de woning nog bezocht om spullen van het slachtoffer veilig te stellen. Ook daar zijn zij geconfronteerd met de gevolgen, onder meer in de vorm van nog aanwezige bloedsporen. Alle nabestaanden die shockschade hebben gevorderd, staan (ieder op hun eigen manier) in een nauwe relatie tot het slachtoffer.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat op basis van deze gezichtspunten kan worden geconcludeerd dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de nabestaanden.
Dat geen sprake is van een directe confrontatie met de gevolgen van het levensdelict doet daaraan niet af. Daarbij weegt het hof in hoge mate de aard en de ernst van het delict mee.
Naar het oordeel van het hof is voorts voldoende onderbouwd dat het vastgestelde geestelijk letsel in die mate is veroorzaakt door de confrontatie met de gevolgen, dat de gevorderde bedragen redelijk en daarmee toewijsbaar zijn. Dat de nabestaanden ook recht hebben op affectieschade leidt – met name vanwege de andere grondslag van het recht op vergoeding daarvan - niet tot een ander oordeel. Matiging zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof in dit geval niet aan de orde.
Affectieschade [slachtoffer 5]
, de partner van het slachtoffer, heeft een bedrag aan affectieschade gevorderd van
€ 17.500,00.
Bij de beoordeling van de vraag of de benadeelde partij in dit geval aanspraak kan maken op toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule ex artikel 6:108, vierde lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (verder: B.W.) is de aard, de intensiteit, de duur en de (te verwachten) bestendigheid van haar relatie met het overleden slachtoffer van belang. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij een al enkele jaren durende (zeer) hechte (liefdes)relatie had met het slachtoffer en dat zij en het slachtoffer plannen hadden om deze relatie in de toekomst verder te bestendigen. In de vordering acht het hof afdoende onderbouwd dat in dit geval sprake is van een situatie waarin de benadeelde partij op één lijn kan worden gesteld met de andere ‘naasten’ zoals die in artikel 6:108 worden genoemd (vergelijk in dit verband ook het voorbeeld dat aan de wetsgeschiedenis kan worden ontleend en dat wordt genoemd in PHR:2025:415 onder overweging 4.15 ‘langdurige, hechte (LAT)relatie’).
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de verdachte de schade vergoedt die hij rechtstreeks aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft toegebracht, zal het hof ten behoeve van hen de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 131.124,60 bestaande uit € 33.624,60 aan materiële schade en € 97.500,00 ter compensatie van immateriële schade. Te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is als volgt samengesteld:
a. Kosten voor eigen risico € 385,00
b. Kosten ziekenhuisopname € 210,00
c. Kosten medische hulpmiddelen € 106,86
d. Kosten kleding € 139,96
e. Kosten aanschaf goederen (i.v.m. verzegeling woning) € 176,98
f. Kosten i.v.m. gemist examen € 280,00
g. Verhuiskosten € 18.989,03
ad 1 Huur verhuisbusje € 197,75
ad 2 Courtage makelaar € 3.761,26
ad 3 Overdrachtsbelasting € 10.030,02
ad 4 Forfaitair bedrag i.v.m. aanschaf meubels € 5.000,00
h. Schade i.v.m. gestolen goederen € 921,91
i. Kosten i.v.m. bestelde maaltijden € 383,88
j. Kosten i.v.m. huishoudelijk hulp € 490,50
k. Reiskosten i.v.m. behandeling en reiskosten ouders € 1.540,48
l. Toekomstige kosten € 10.000,00
m. Immateriële schadevergoeding i.v.m. eigen letsel € 50.000,00
n. Shockschade € 30.000,00
o. Affectieschade € 17.500,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep wat betreft de materiële schade ten dele toegewezen, ten dele afgewezen (de gevorderde kosten in verband met de gestolen goederen) en de benadeelde partij is ten dele niet ontvankelijk verklaard (de toekomstige kosten). Wat betreft de immateriële schade is de vordering in eerste aanleg ten dele toegewezen en is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd waarbij de advocaat van de benadeelde partij heeft opgemerkt dat de post ten aanzien van de gestolen goederen wordt ingetrokken en dat er vanuit wordt gegaan dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de post toekomstige medische (reis)kosten.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting het hof geadviseerd op deze vordering te beslissen conform de rechtbank in eerste aanleg behalve ten aanzien van de post immateriële schade in verband met eigen letsel. De advocaat-generaal adviseert het hof deze post, anders dan de rechtbank in het geheel toe te wijzen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de navolgende posten: het eigen risico, de ziekenhuisopname, de medische hulpmiddelen, de kleding, de aanschaf van nieuwe goederen in verband met de verzegeling van de woning, het gemiste examen en de bestelde maaltijden. Ten aanzien van de posten schade in verband met gestolen goederen, kosten in verband met de verhuizing, schade in verband met de huishoudelijke hulp, reiskosten van de ouders en toekomstige schade heeft de raadsman bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de post affectieschade en de gevorderde bedragen voor shockschade en de immateriële schade gelet op het eigen letsel (tot € 30.000,00 subsidiair € 40.000,00) te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.702,69.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. kosten voor eigen risico € 385,00
b. kosten ziekenhuisopname € 210,00
c. kosten medische hulpmiddelen € 106,86
d. kosten kleding € 139,96
e. kosten aanschaf goederen (i.v.m. verzegeling woning) € 176,98
f. kosten i.v.m. gemist examen € 280,00
g. huur verhuisbusje € 197,75
courtage makelaar €3.761,26
overdrachtsbelasting €10.030,02
i. kosten i.v.m. bestelde maaltijden € 383,88
j. kosten i.v.m. huishoudelijk hulp € 490,50
k. reiskosten i.v.m. behandeling en reiskosten ouders € 1.540,48
De posten onder a, b, c, d, e, f en i zijn door de verdediging niet betwist.
Ten aanzien van de verhuiskosten, de kosten van de huishoudelijke hulp en de reiskosten overweegt het hof als volgt.
De verhuiskosten: het hof acht de kosten van de huur van het verhuisbusje, de courtage en de overdrachtsbelasting toereikend gemotiveerd en voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen. De gevorderde kosten voor aanschaf van meubels acht het hof onvoldoende onderbouwd. De behandeling van deze posten van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafproces op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De kosten voor huishoudelijke hulp: het hof overweegt dat voldoende vaststaat dat de benadeelde partij gedurende een zestal weken schade heeft geleden in de vorm van kosten voor huishoudelijke hulp. Door het handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij met de ene arm 6 weken in het gips gezeten en met de andere arm 3 weken, waarna het gips werd vervangen door een spalk. Gedurende de eerste drie weken is daarom sprake geweest van zwaar beperkt letsel als bedoel in de Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad en in de volgende drie weken van matig beperkt letsel. Dit deel van vordering komt om deze reden toewijzing in aanmerking.
De reis- en parkeerkosten van zowel de benadeelde partij als diens ouders; het hof overweegt, evenals de rechtbank, dat ook de reis- en parkeerkosten van de ouders van [slachtoffer 2] voor toewijzing in aanmerking komen. Als gevolg van het bewezenverklaarde was [slachtoffer 2] immers niet in staat zelfstandig naar zijn afspraken voor medische behandelingen te reizen, zodat zijn ouders hem daar met de auto naar toe moesten brengen. De als gevolg hiervan gemaakte kosten zijn te kwalificeren als kosten gemaakt wegens zaakwaarneming (artikel 6:198 B.W.) die, hoewel zij in eerste instantie zijn gedragen door de ouders van [slachtoffer 2] , op grond van artikel 6:200 B.W. voor rekening van [slachtoffer 2] kwamen en daarom door hem kunnen worden gevorderd en vergoed.
Ten aanzien van de toekomstige kosten zal de benadeelde partij door het hof, evenals door de rechtbank, niet-ontvankelijk worden verklaard nu niet vaststaat dat dit schade is die daadwerkelijk is geleden.
Tot slot overweegt het hof ten aanzien van de post ‘schade in verband met gestolen goederen’ dat deze in hoger beroep niet langer gehandhaafd is zodat deze post niet ter beoordeling aan het hof voorligt.
Concluderend zal het hof de vordering ter zake van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 17.702,69.
a. Immateriële schadevergoeding in verband met eigen letsel
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade in verband met eigen letsel overweegt het hof dat de begroting van de immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de door verdachte gepleegde feiten naast ernstig letsel, grote impact op [slachtoffer 2] hebben gehad. [slachtoffer 2] heeft moeten vechten voor het leven van [slachtoffer 1] en voor zijn eigen leven. Hij is ternauwernood aan de dood ontsnapt. Uit de vordering, de schriftelijke toelichting daarop, de pleitaantekeningen en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep volgt dat sprake was van ernstig letsel, langdurig en mogelijk geen volledig herstel en een grote impact op het leven van [slachtoffer 2] . Rouw, constante alertheid en het ontbreken van een gevoel van veiligheid zijn tot op de dag van vandaag [slachtoffer 2] zijn dagelijkse realiteit. De beslissing om de woning te ontvluchten terwijl [slachtoffer 1] daar heftig bloedend met de agressieve en gewapende verdachte achterbleef, is een open wond. En de fysieke littekens herinneren hem dagelijks aan de nachtmerrie die heeft plaats gevonden.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, begroot het hof de immateriële schadevergoeding in verband met eigen letsel naar billijkheid op € 50.000,00. Het hof zal dit deel van de vordering in zijn geheel toewijzen. Het hof heeft bij de begroting meegewogen wat door rechters in Nederland in soortgelijke gevallen aan vergoeding voor immateriële schade is toegekend. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding tot matiging van het toe te kennen bedrag.
Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van shockschade is overwogen volgt dat de aanspraak op vergoeding van shockschade kan bestaan indien de degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de confrontatie met die onrechtmatige daad daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
De benadeelde partij is er getuige van geweest dat de verdachte met groot keukenmes op zijn vriend en huisgenoot lag en dat er een grote hoeveelheid bloed was. Tevergeefs heeft hij getracht [slachtoffer 1] te hulp te schieten. Nadat de buurman zijn agressie vervolgens op hem richtte, kon hij niet anders dan de woning ontvluchten. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de confrontatie met de steekpartij die heeft geresulteerd in de dood van [slachtoffer 1] de benadeelde partij hevig heeft geschokt en shockschade heeft veroorzaakt. Mede gelet hierop alsmede de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt zal het hof alle omstandigheden in aanmerking genomen de shockschade naar billijkheid begroten op € 30.000,00 en de vordering, voor dit deel, geheel toewijzen. Het hof heeft bij de begroting meegewogen wat door rechters in Nederland in soortgelijke gevallen aan vergoeding voor shockschade is toegekend. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding tot matiging van het toe te kennen bedrag.
Het is naar het oordeel van het hof evident dat de benadeelde partij een hechte vriendschapsrelatie had met [slachtoffer 1] ; zij deelden zelfs al twee jaar een woning. Evenzo evident is dat de benadeelde partij heel veel pijn en verdriet heeft ondervonden en nog steeds ondervindt door de dood van [slachtoffer 1] . De wetgever heeft echter grenzen gesteld aan de kring van personen die gerechtigd zijn om affectieschade te vorderen. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet onder artikel 6:108, vierde lid, onder g, van het B.W. is te scharen. De gevorderde affectieschade zal om deze reden door het hof worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van bovengenoemde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen. Het hof zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de verdachte de schade vergoedt die hij rechtstreeks aan de benadeelde partij heeft toegebracht, zal het hof ten behoeve van benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.