ECLI:NL:GHAMS:2025:210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.313.646/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil binnen een Vereniging van Eigenaren over besluiten met betrekking tot jaarrekening en meerjarenonderhoudsprognose

In deze zaak gaat het om een geschil binnen een Vereniging van Eigenaren (VvE) over de geldigheid van besluiten die zijn genomen tijdens een vergadering op 9 november 2021. Appellante, een lid van de VvE, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter die haar verzoek om vernietiging van deze besluiten heeft afgewezen. De besluiten betroffen onder andere de goedkeuring van de jaarrekening 2019 en de meerjarenonderhoudsprognose (MJOP). De kantonrechter oordeelde dat de besluiten niet in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid en dat er geen sprake was van misbruik van meerderheidsmacht door de bestuurder van de VvE, Stichting Woonopmaat.

In hoger beroep heeft appellante verschillende grieven aangevoerd, waaronder dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van de financiële positie van de VvE en dat de besluiten tot goedkeuring van de jaarrekening en het MJOP nietig of vernietigbaar zijn. Het hof heeft de grieven van appellante verworpen en geoordeeld dat de kantonrechter de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de besluiten. Het hof heeft vastgesteld dat de jaarrekening, ondanks enkele tekortkomingen, niet zodanig was dat deze niet goedgekeurd kon worden. Ook heeft het hof geoordeeld dat de besluiten van de vergadering niet in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid, en dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de kantonrechter en verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt in verband met de jaarrekening. De kosten van het geding in hoger beroep worden voor rekening van appellante gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.313.646/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9578306 \ EJ VERZ 21-70
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
inzake
[appellant],
gevestigd te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.T. Klepper te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.P. Poiesz te Beverwijk.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 21 juli 2022, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) op 21 juni 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 6 december 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van [geïntimeerde] ingekomen.
Vanwege een aangevangen mediationtraject is op verzoek van partijen de zaak enige tijd aangehouden.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 21 november 2024 steeds mede aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen laten toelichten, [appellant] door mr. Klepper voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Poiesz voornoemd. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nog één productie in het geding gebracht.
De zaak is vervolgens nogmaals aangehouden voor overleg tussen partijen over eventuele voortzetting van het mediationtraject. Op de rol van 17 december 2024 hebben partijen bericht dat daartoe geen overeenstemming is bereikt en het hof verzocht uitspraak te doen.
Uitspraak is bepaald op heden.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en haar in hoger beroep gewijzigde verzoek alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep inclusief nakosten en met rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.4 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Het registergoed gelegen op de hoek van [straat 1] en [straat 2] in [woonplaats] is in drie appartemensrechten gesplitst:
- het appartementsrecht A1 omvattende een complex van zorgwoningen en vijftien huurwoningen;
- het appartementsrecht A2 omvattende twintig koopwoningen;
- het appartementsrecht A3 omvattende een wijkcentrum met recreatieruimten, lesruimten, spreekkamers, kantoorruimte, apotheekruimte en huisartsenpraktijk.
2.2.
De eigenaren van deze appartementsrechten zijn lid van [geïntimeerde] , opgericht bij notariële akte van 17 januari 2006. Bestuurder van [geïntimeerde] is Stichting Woonopmaat (hierna: Woonopmaat). Zij was tot 1 januari 2022 ook de beheerder van [geïntimeerde] .
2.3.
Woonopmaat is eigenaar van de zorgwoningen en de vijftien huurwoningen die vallen onder appartementsrecht A1. De twintig koopwoningen die vallen onder appartementsrecht A2 zijn eigendom van verschillende particuliere eigenaren. Het wijkcentrum en de daarin gevestigde ruimten die vallen onder appartementsrecht A3 zijn eigendom van de huisarts, de apotheker en Woonopmaat. De breukdelen en de stemverhoudingen in [geïntimeerde] zijn:
- A1: 3644/6886 (210 stemmen);
- A2: 1756/6886 (100 stemmen);
- A3: 1486/6886 (84 stemmen).
2.4.
Appartementsrecht A2 is ondergesplitst in twintig onderappartementsrechten. De eigenaren hiervan zijn lid van [appellant] .
2.5.
Op 9 november 2021 heeft een vergadering van eigenaars van [geïntimeerde] plaatsgevonden, waarbij onder meer de volgende besluiten zijn genomen:
c) de notulen van 25 november 2019 worden gewijzigd vastgesteld;
d) de vergadering stelt bij meerderheid de jaarrekening 2019 ongewijzigd vast en keurt deze goed;
e) de vergadering besluit om het exploitatieresultaat te verrekenen met de ondersplitsingen;
f) de vergadering verleent het bestuur décharge voor het gevoerde financiële beleid;
g) de door het bestuur/de beheerder voorgestelde meerjarenonderhoudsprognose (MJOP) wordt met algemene stemmen goedgekeurd;
h) de vergadering besluit dat voor Index 1 akkoord wordt gegeven op vervanging van het kitwerk conform MJOP en de uitgebrachte offerte;
i. i) de onderhoudscommissie krijgt mandaat tot € 10.700,00 inclusief btw voor de noodverlichting.

3.Eerste aanleg

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, verzocht om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de hierboven onder 2.5 opgesomde besluiten van de vergadering van 9 november 2021 te vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten met uitzondering van [appellant] .
3.2.
Na verweer van [geïntimeerde] , heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en [appellant] verwezen in de proceskosten.

4.Beoordeling

4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. [appellant] heeft in hoger beroep tevens haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt c.q. vordert thans dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. de onder 2.5 onder c tot en met i opgesomde besluiten (hierna ook: de bestreden besluiten) alsnog zal vernietigen dan wel nietig zal verklaren;
II. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de kosten [bedrijf 1] die gemaakt zijn ter beoordeling van de jaarrekening 2019;
III. [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
Meerderheidsmacht
4.2.
[appellant] klaagt met
grief Idat de kantonrechter bij de beoordeling van de bestreden besluiten ten onrechte niet de meerderheidsmacht van Woonopmaat heeft betrokken. Volgens [appellant] hebben de bestreden besluiten enkel tot stand kunnen komen door misbruik van meerderheidsmacht en schending van de hieraan verbonden verhoogde eisen van redelijkheid en billijkheid. Alleen al op deze grond moeten de bestreden besluiten alsnog worden vernietigd ingevolge artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 2:8 BW, aldus [appellant] .
4.3.
De grief faalt. De kantonrechter heeft in haar beoordeling de juiste maatstaf vooropgesteld. Zij overwoog het volgende:
“5.1. Een besluit genomen in de algemene ledenvergadering van een vereniging van eigenaars is (onder meer) vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van een besluit regelen, dan wel wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Een besluit is vernietigbaar indien het naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de voornoemde gedragsregel. De toetsingsmaatstaf is of de vergadering van de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het gaat daarbij om een marginale toetsing van het besluit.
5.2.
Daarbij komt dat de redelijkheid en billijkheid in de relatie tussen vergadering van eigenaars en lid mede ingevuld wordt door het feit dat (ook) het lidmaatschap van een vereniging van eigenaars met zich mee kan brengen dat een minderheid van de leden van die vereniging zich geconfronteerd ziet met een haar onwelgevallig besluit. Die mogelijke confrontatie is inherent aan het democratische karakter van de vereniging. Dat karakter brengt bovendien met zich mee dat de minderheid zich in beginsel, ook al is ze het er niet mee eens, heeft te voegen naar het besluit. Dat neemt niet weg dat bij de belangenafweging door de vergadering van eigenaars daar rekening mee dient te worden gehouden.
5.3.
De vergadering van een vereniging van eigenaars dient er bovendien rekening mee te houden dat het lidmaatschap van haar vereniging voor een appartementseigenaar verplicht is. Het lid dat zich niet met het besluit kan verenigen heeft, zolang het eigenaar is van een appartementsrecht, geen mogelijkheid zich aan verdere onwelgevallige besluitvorming te onttrekken door zijn lidmaatschap op te zeggen.
5.4.
Tot slot rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn op [appellant] .”
Anders dan [appellant] veronderstelt, heeft de kantonrechter de bestreden besluiten aan deze maatstaf getoetst en aan de hand van de stellingen van [appellant] per besluit beoordeeld of op grond van strijd met de redelijkheid en billijkheid een besluit zou moeten worden vernietigd. In het oordeel van de kantonrechter dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid ligt besloten dat naar haar oordeel geen misbruik van meerderheidsmacht aan de orde is. Op [appellant] , die zich erop beroept dat dat wel het geval is, rusten de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast ter zake. Ook in hoger beroep heeft [appellant] in dit verband onvoldoende gesteld. De enkele omstandigheid dat Woonopmaat binnen [geïntimeerde] meerderheidsmacht heeft en besluiten heeft genomen waar [appellant] het niet mee eens is, brengt immers op zichzelf niet met zich dat Woonopmaat misbruik van meerderheidsmacht heeft gemaakt.
Besluit c: de notulen van 25 november 2019 worden gewijzigd vastgesteld
4.4.
Grief IIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.8, waarin zij het volgende overwoog:
“Ten aanzien van de vaststelling van de gewijzigde notulen, heeft [appellant] betoogd dat zij deze gewijzigde notulen nooit heeft ontvangen en daarom deze wijzigingen niet heeft kunnen goedkeuren. De kantonrechter leidt uit de notulen van de vergadering van 9 november 2021 af dat de goedgekeurde wijzigingen zien op de wijzigingen die op 9 november 2021 naar voren werden gebracht en dus nog moesten worden aangebracht. Geen van de deelnemers had ten tijde van de goedkeuring de reeds gewijzigde notulen ontvangen (want die waren er nog niet). De goedkeuring ziet dus op de wel door de deelnemers ontvangen notulen met inachtneming van de op de vergadering van 9 november 2021 voorgestelde wijzigingen die in de notulen van 9 november 2021 zijn vastgelegd. Een dergelijke gang van zaken is niet ongebruikelijk en in elk geval geen reden voor vernietiging van het besluit.”
Volgens [appellant] gaat de kantonrechter ten onrechte eraan voorbij
‘dat in deze notulen wijzigingen die mondeling zijn aangevoerd niet zijn gewijzigd in de notulen van de vergadering van 25 november 2019. Dit ziet specifiek op het niet doorvoeren van wijzigingen met betrekking tot punt 11 van deze notulen. Hierdoor zijn deze notulen materieel onjuist.’Het is niet zozeer het feit dat de wijzigingen mondelinge wijzigingen betreffen, maar veeleer het feit dat de wijzigingen niet (volledig) zijn weergegeven in de notulen die [appellant] noopt om vernietiging van het besluit te verzoeken, aldus nog steeds [appellant] .
4.5.
Het hof stelt voorop dat het niet ongebruikelijk is om de notulen van een vergadering vast te stellen in een daaropvolgende vergadering, zoals in dit geval ook is gebeurd. Naar het hof begrijpt, is [appellant] het daar op zichzelf ook mee eens. Dit leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.6.
Het gaat [appellant] er kennelijk om dat de verslaglegging in de notulen van de vergadering van 9 november 2021 niet volledig en daarmee onjuist is. In de door [appellant] bedoelde passage in de notulen van de vergadering van 9 november 2021 staat onder meer het volgende:
‘4. Vaststellen notulen ALV d.d. 25-11-2019 (…)
- bladzijde 5: bij punt 11 staat een cursieve passage over het onderhoudscontract voor de deuren. Deze passage klopt niet en dient verwijderd te worden. De akte is bepalend voor de doorbelasting, want de akte gaat boven het huishoudelijk reglement.’
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] nader toegelicht dat zij tijdens de vergadering van 9 november 2021 heeft duidelijk gemaakt dat de inhoud van de cursieve passage bij punt 11 in de notulen van 25 november 2019 onjuist is, omdat daarin staat opgenomen dat alleen de kosten van regulier onderhoud van de automatische deuren worden toebedeeld aan de ondersplitsing die gebruik maakt van de desbetreffende deuren. Volgens de cursieve passage zou het vervangen van de elektrische deurdrangers buiten deze afspraak vallen, en moeten de kosten daarvan conform breukdeel worden verdeeld. [appellant] stelt dat zij tijdens de vergadering op 9 november 2021 te kennen heeft gegeven dat er bij de in 2008 gemaakte afspraken geen onderscheid is gemaakt tussen regulier onderhoud en het vervangen van deurdrangers. Die aanvulling had als wijziging op de notulen van 25 november 2019 moeten worden opgenomen in de notulen van 9 november 2021, aldus nog steeds [appellant] .
4.7.
Dit betoog van [appellant] heeft geen succes. [appellant] stelt zich immers zelf op het standpunt dat de cursieve passage bij punt 11 in de notulen van 25 november 2019 onjuist is. Reeds daarom valt niet in te zien dat het besluit om de notulen van 25 november 2019 in die zin te wijzigen dat de cursieve passage dient te worden verwijderd omdat die niet klopt, in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dat de vergadering niet ook de door [appellant] gestelde afspraken uit 2008 in de notulen van 9 november 2021 heeft opgenomen, maakt dit niet anders. Het lijkt [appellant] hierbij te gaan om het onderliggende, materiële (potentiële) geschilpunt tussen partijen hoe de kosten van onderhoud en vervanging van de automatische deuren moeten worden verdeeld. Een besluit daarover ligt nu echter niet voor. Daar komt overigens nog bij dat [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd dat [appellant] bij een verschil van mening op dit punt kan terugvallen op een e-mail van 17 november 2008. Van de door [appellant] bedoelde omissie in de notulen ondervindt [appellant] daardoor geen enkel nadeel. Ook een gebrek aan belang staat daarom in de weg aan honorering van het verzoek van [appellant] om het besluit tot vaststelling van de notulen te vernietigen.
4.8.
Aan het beroep op nietigheid van dit besluit door [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gaat het hof voorbij, omdat het te laat is gedaan (strijd met tweeconclusieregel).
Besluit d: vaststelling en goedkeuring jaarrekening 2019
4.9.
Grief IIIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit om de jaarrekening 2019 vast te stellen en goed te keuren niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.10.
[appellant] betoogt, samengevat, dat het besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 2:15 in verbinding met artikel 2:8 BW omdat de jaarrekening 2019 geen getrouw beeld geeft van de financiële positie, het vermogen en het resultaat van [geïntimeerde] en omdat het bestuur van [geïntimeerde] bij de totstandkoming van de jaarrekening niet of onvoldoende heeft gereageerd op de vragen die [appellant] had. Het besluit is volgens [appellant] bovendien nietig op grond van artikel 2:14 BW omdat de jaarrekening niet voldoet aan de wettelijke en statutaire eisen. [appellant] heeft in haar beroepschrift negen bezwaren tegen de inhoud van de jaarrekening 2019 naar voren gebracht. Het hof zal die bezwaren hieronder bespreken. Aan de voor het eerst ter zitting in hoger beroep genoemde bezwaren van [appellant] ten aanzien van de jaarrekening gaat het hof voorbij, omdat deze te laat zijn aangevoerd, in strijd met de tweeconclusieregel.
a.
a[appellant] heeft erop gewezen dat de jaarrekening ten onrechte niet een schuld aan [appellant] vermeldt van € 3.322,00. Het hof stelt vast dat dit standpunt juist is, omdat [geïntimeerde] het bestaan en de hoogte van deze vordering heeft erkend en daarnaast heeft erkend dat de vordering pas na de balansdatum (31 december 2019) teniet is gegaan.
b[appellant] stelt dat de jaarrekening niet aansluit op de kolommenbalans. De jaarrekening gaat volgens [appellant] uit van een verlies van € 54.020,00 terwijl de kolommenbalans een verlies van € 63.259,87 vermeldt. Het hof volgt [appellant] niet in haar standpunt. De overgelegde kolommenbalans vermeldt een exploitatieresultaat van € 54.019,87. Dat bedrag, afgerond op hele euro’s, sluit aan op het bedrag dat is vermeld in de jaarrekening.
cen
h. [appellant] heeft aangevoerd dat in de kolommenbalans ten onrechte niet de vordering van [geïntimeerde] op Woonopmaat is opgenomen. Dit is onjuist. De vordering is in de kolommenbalans weergegeven onder grootboekrekening 112210. [appellant] heeft verder gesteld dat deze vordering niet is onderbouwd. In reactie op dit bezwaar heeft [geïntimeerde] aan de hand van alle op deze balanspost betrekking hebbende individuele boekingen uitgelegd hoe het bedrag van deze vordering is opgebouwd. Deze uitleg correspondeert met de jaarrekening en is niet meer door [appellant] betwist, zodat het hof aan het bezwaar van [appellant] voorbijgaat.
den
e. [appellant] heeft gesteld dat aan haar niet de kolommenbalans voor 2020 en het grootboek voor 2019 en 2020 ter beschikking zijn gesteld. Het hof gaat aan dit verwijt voorbij omdat [geïntimeerde] onbetwist en onder vermelding van de relevante vindplaatsen heeft gesteld dat de kolommenbalans en grootboekkaarten wel degelijk aan [appellant] ter beschikking zijn gesteld.
f[appellant] klaagt erover dat het positieve exploitatiesaldo over 2020 is gebruikt om het negatieve exploitatieresultaat over 2019 te compenseren. Deze klacht treft geen doel. Allereerst niet omdat de stelling, indien al juist, niet tot gevolg heeft dat de jaarrekening over 2019 onjuist is. De desbetreffende boeking sorteert immers pas effect in de jaarrekening 2020. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft uitgelegd wat haar bezwaar is tegen het (kennelijk genomen) besluit om het positieve saldo te gebruiken ter compensatie van het eerdere negatieve saldo. Zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, is niet in te zien waarom deze handelwijze de belangen van [appellant] schaadt of anderszins in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
g[appellant] heeft zorgen geuit over (de hoogte van) een vordering van [geïntimeerde] op [bedrijf 2] [geïntimeerde] ( appartementsrecht A3 ) per 31 december 2019. [appellant] heeft echter in het geheel niet onderbouwd waarom haar zorgen zouden meebrengen dat de jaarrekening 2019 onjuist is. Voor zover [appellant] impliceert dat de vordering geheel of gedeeltelijk had moeten worden voorzien in verband met (mogelijke) oninbaarheid, geldt dat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd, terwijl [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd dat de gehele vordering na balansdatum door [bedrijf 2] [geïntimeerde] voldaan.
i.
iTot slot heeft [appellant] aangevoerd dat de verdeling van de gemeenschappelijke kosten op grond van de splitsingsakte moet plaatsvinden aan de hand van de toepasselijke breukdelen en niet op basis van percentages. Dit bezwaar snijdt geen hout. [geïntimeerde] voert terecht aan dat toepassing van een breukdeel resulteert in allocatie van een bepaald percentage van de kosten. Zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat [geïntimeerde] de kosten niet op de juiste wijze over haar leden heeft verdeeld, behoudens wellicht kleine afrondingsverschillen die resulteren uit het gebruik van ronde in plaats van onafgeronde percentages.
4.11.
De slotsom is dat de bezwaren van [appellant] ten aanzien van de jaarrekening 2019 slechts gegrond zijn ten aanzien van klacht a. (het ontbreken van een op dat moment nog bestaande schuld aan [appellant] ) en klacht i, voor zover het de bedoelde afrondingsverschillen betreft. Naar het oordeel van het hof kunnen deze oneffenheden echter niet de conclusie dragen dat het besluit om de jaarrekening 2019 goed te keuren in strijd is met artikel 2:8 BW. Een jaarrekening behoort een goed inzicht te geven in het vermogen en het resultaat van de betrokken organisatie. Daarbij geldt het materialiteitsprincipe, dat onder meer inhoudt dat niet iedere in een jaarrekening voorkomende afwijking van de werkelijke financiële positie van de organisatie leidt tot de conclusie dat een jaarrekening niet kan worden goedgekeurd. Dat is slechts het geval als de afwijking van zodanige omvang is dat de jaarrekening niet langer het hiervoor bedoelde inzicht geeft. Naar het oordeel van het hof is dat in de onderhavige situatie niet het geval. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de genoemde afrondingsverschillen tot zeer beperkte afwijkingen hebben geleid. Ook het ontbreken van de schuld aan [appellant] is, in het licht van het balanstotaal van [geïntimeerde] , niet materieel. Het hof betrekt bij dit oordeel ook dat de fout in een latere jaarrekening op een juiste wijze is hersteld en dat niet gebleken is dat [appellant] (of enige derde) door de fout op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad. De grief slaagt niet.
4.12.
In de toelichting op grief III heeft [appellant] nog opgemerkt dat zij vergoeding vordert van de door haar gemaakte kosten voor de werkzaamheden [bedrijf 1] , een organisatie die [appellant] klaarblijkelijk heeft geadviseerd over haar bezwaren ten aanzien van de jaarrekening 2019. Het voorgaande verder in dit verband onbesproken latend, overweegt het hof dat [appellant] in deze vordering niet ontvankelijk is, omdat in deze verzoekschriftprocedure in hoger beroep geen plaats is voor een vermeerdering van het verzoek met deze vordering.
Besluit e: verrekening exploitatieresultaat
4.13.
Met
grief IVkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit om het exploitatieresultaat te verrekenen met de ondersplitsingen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellant] voert aan, samengevat, dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening nietig of vernietigbaar is, zodat ook het exploitatieresultaat dat uit die jaarrekening volgt niet kan worden verrekend. Verrekening van een exploitatieresultaat zonder goedgekeurde jaarrekening is bovendien nietig wegens strijd met de splitsingsakte. Hiervoor is echter al overwogen dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening niet nietig of vernietigbaar is, zodat het betoog van [appellant] geen doel treft. [appellant] heeft verder nog aangevoerd dat [geïntimeerde] ten onrechte geen rente in rekening heeft gebracht bij de verrekening van negatieve resultaten. Ook deze klacht snijdt geen hout. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat een vordering pas rentedragend wordt als deze opeisbaar is. Door [geïntimeerde] is onderbouwd – en door [appellant] is niet betwist – dat de desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] op het moment van verrekening nog niet opeisbaar waren. De grief heeft geen succes.
Besluit f: décharge
4.14.
Grief Vricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit om het bestuur van [geïntimeerde] décharge te verlenen voor het door haar gevoerde beleid, niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
4.15.
[appellant] heeft aangevoerd dat de jaarrekening 2019 (gelet op de door haar bepleite nietigheid c.q. vernietigbaarheid van het besluit tot goedkeuring ervan) nog niet is goedgekeurd. Het logische gevolg daarvan is volgens [appellant] dat ook het besluit tot het verlenen van décharge nietig of vernietigbaar is. Ook dit betoog faalt omdat het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening 2019 nietig of vernietigbaar is.
4.16.
[appellant] heeft verder betoogd, samengevat, dat Woonopmaat voordeel bij het bestreden besluit had en dat het in strijd met artikel 2:8 BW was om haar meerderheidsmacht te gebruiken om het ertoe te leiden dat het besluit werd genomen. Ook dit betoog faalt. Het hof herhaalt dat het enkele feit dat Woonopmaat de meerderheid van de stemrechten kan uitoefenen, niet meebrengt dat het daadwerkelijk uitoefenen van dat stemrecht ontoelaatbaar is. Dat Woonopmaat belang had bij het besluit waarvoor zij stemde, maakt dat op zichzelf niet anders. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Honorering van het standpunt van [appellant] zou impliceren dat aan een statutair bestuurder van een vereniging die tevens houd(st)er is van de meerderheid van de stemrechten in de ledenvergadering, nimmer décharge kan worden verleend. Een dergelijke algemene rechtsregel bestaat niet.
Besluit g: goedkeuring MJOP met algemene stemmen
4.17.
Grief VIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.12, waarin zij het volgende overwoog:
“Blijkens de notulen is het MJOP met algemene stemmen goedgekeurd. [appellant] heeft dat niet betwist en kon zich op de vergadering dus in het besluit vinden. Waarom het besluit dan toch in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. Dat de communicatie over werkzaamheden die op basis van het MJOP moeten worden uitgevoerd en de daarmee samenhangende offertes niet goed verloopt, maakt niet dat het besluit tot goedkeuring van het MJOP vernietigd moet worden.”
[appellant] betoogt dat het ondenkbaar is dat zij heeft ingestemd met dit besluit. Dit heeft te maken met het feit dat zij het gewijzigde MJOP van het voorgaande jaar nooit heeft gehad. Het is onmogelijk om in te stemmen met wijzigingen in een MJOP dat nog nooit is ingezien. Daarnaast zijn de kostenposten in het MJOP grotendeels gebaseerd op een enkele opgevraagde offerte. Het vaststellen van kostenposten op basis van een enkele offerte is overduidelijk in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus [appellant] .
4.18.
[geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat [appellant] op de vergadering niet heeft geprotesteerd tegen goedkeuring van het voorgestelde MJOP. Ook heeft [appellant] volgens [geïntimeerde] geen punten aan de orde gesteld waar zij het niet mee eens was.
4.19.
De grief faalt. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep niet weersproken dat zij op de vergadering van 9 november 2021 niet heeft geprotesteerd tegen de vaststelling van het MJOP. Doordat [appellant] haar eventuele bezwaren niet kenbaar heeft gemaakt, kon Woonopmaat bij het uitoefenen van haar stemrecht geen rekening houden met die bezwaren. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] niet voldoende heeft toegelicht waarom dit besluit desondanks in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn. Aan de eerst ter zitting in hoger beroep genoemde bezwaren van [appellant] met betrekking tot (het besluit tot vaststelling van) het MJOP gaat het hof voorbij, omdat deze te laat zijn aangevoerd, in strijd met de tweeconclusieregel.
Besluit h: vervanging kitwerk voor Index 1
4.20.
Grief VIIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit betreffende het kitwerk alleen ziet op appartementsrecht A1, zodat niet valt in te zien welk belang [appellant] bij vernietiging daarvan heeft, laat staan waarom dit besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn. [appellant] betoogt dat het gaat om kitwerk aan de gemeenschappelijke gedeelten, zodat de kosten op grond van de splitsingsakte voor gezamenlijke rekening van de eigenaren komen. Daarom heeft zij wel belang bij vernietiging van dit besluit, aldus [appellant] .
4.21.
De grief faalt. [geïntimeerde] heeft, onder verwijzing naar de inhoud van de notulen, in hoger beroep herhaald dat dit besluit alleen geldt voor index A1 en niet voor de overige indexen. Het besluit hierover raakt [appellant] dus niet; zij hoeft daaraan niet mee te betalen. Zonder nadere toelichting van [appellant] , die ontbreekt, valt aldus niet in te zien welk belang [appellant] heeft bij vernietiging van dit besluit, laat staan dat dit besluit jegens haar in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
Besluit i: de onderhoudscommissie krijgt mandaat tot € 10.700,00 inclusief btw voor de noodverlichting.
4.22.
Grief VIIIklaagt dat de kantonrechter ten onrechte besluit i niet heeft vernietigd. Deze grief faalt. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn partijen het er niet over eens welk besluit nu precies is genomen. Deze discussie tussen partijen is echter niet meer relevant. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep namelijk onweersproken aangevoerd dat er aan dit besluit over de vervanging van de noodverlichting geen uitvoering is gegeven en ook niet meer zal worden gegeven. Dit punt zal opnieuw aan de orde worden gesteld op een nieuwe vergadering van eigenaars. Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang meer bij vernietiging van dit besluit.
Bewijsaanbod
4.23.
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende specifieke stellingen die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing. Bewijslevering is daarom niet aan de orde.
Slotsom
4.24.
De grieven treffen geen doel. De bestreden beschikking zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd. [appellant] zal in haar vordering onder II niet-ontvankelijk worden verklaard. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar vordering onder II;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 783,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, mr. E.J. Bellaart en
mr. M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.