Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Eerste aanleg
4.Beoordeling
grief Idat de kantonrechter bij de beoordeling van de bestreden besluiten ten onrechte niet de meerderheidsmacht van Woonopmaat heeft betrokken. Volgens [appellant] hebben de bestreden besluiten enkel tot stand kunnen komen door misbruik van meerderheidsmacht en schending van de hieraan verbonden verhoogde eisen van redelijkheid en billijkheid. Alleen al op deze grond moeten de bestreden besluiten alsnog worden vernietigd ingevolge artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 2:8 BW, aldus [appellant] .
‘dat in deze notulen wijzigingen die mondeling zijn aangevoerd niet zijn gewijzigd in de notulen van de vergadering van 25 november 2019. Dit ziet specifiek op het niet doorvoeren van wijzigingen met betrekking tot punt 11 van deze notulen. Hierdoor zijn deze notulen materieel onjuist.’Het is niet zozeer het feit dat de wijzigingen mondelinge wijzigingen betreffen, maar veeleer het feit dat de wijzigingen niet (volledig) zijn weergegeven in de notulen die [appellant] noopt om vernietiging van het besluit te verzoeken, aldus nog steeds [appellant] .
a[appellant] heeft erop gewezen dat de jaarrekening ten onrechte niet een schuld aan [appellant] vermeldt van € 3.322,00. Het hof stelt vast dat dit standpunt juist is, omdat [geïntimeerde] het bestaan en de hoogte van deze vordering heeft erkend en daarnaast heeft erkend dat de vordering pas na de balansdatum (31 december 2019) teniet is gegaan.
h. [appellant] heeft aangevoerd dat in de kolommenbalans ten onrechte niet de vordering van [geïntimeerde] op Woonopmaat is opgenomen. Dit is onjuist. De vordering is in de kolommenbalans weergegeven onder grootboekrekening 112210. [appellant] heeft verder gesteld dat deze vordering niet is onderbouwd. In reactie op dit bezwaar heeft [geïntimeerde] aan de hand van alle op deze balanspost betrekking hebbende individuele boekingen uitgelegd hoe het bedrag van deze vordering is opgebouwd. Deze uitleg correspondeert met de jaarrekening en is niet meer door [appellant] betwist, zodat het hof aan het bezwaar van [appellant] voorbijgaat.
e. [appellant] heeft gesteld dat aan haar niet de kolommenbalans voor 2020 en het grootboek voor 2019 en 2020 ter beschikking zijn gesteld. Het hof gaat aan dit verwijt voorbij omdat [geïntimeerde] onbetwist en onder vermelding van de relevante vindplaatsen heeft gesteld dat de kolommenbalans en grootboekkaarten wel degelijk aan [appellant] ter beschikking zijn gesteld.
iTot slot heeft [appellant] aangevoerd dat de verdeling van de gemeenschappelijke kosten op grond van de splitsingsakte moet plaatsvinden aan de hand van de toepasselijke breukdelen en niet op basis van percentages. Dit bezwaar snijdt geen hout. [geïntimeerde] voert terecht aan dat toepassing van een breukdeel resulteert in allocatie van een bepaald percentage van de kosten. Zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat [geïntimeerde] de kosten niet op de juiste wijze over haar leden heeft verdeeld, behoudens wellicht kleine afrondingsverschillen die resulteren uit het gebruik van ronde in plaats van onafgeronde percentages.
grief IVkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit om het exploitatieresultaat te verrekenen met de ondersplitsingen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellant] voert aan, samengevat, dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening nietig of vernietigbaar is, zodat ook het exploitatieresultaat dat uit die jaarrekening volgt niet kan worden verrekend. Verrekening van een exploitatieresultaat zonder goedgekeurde jaarrekening is bovendien nietig wegens strijd met de splitsingsakte. Hiervoor is echter al overwogen dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening niet nietig of vernietigbaar is, zodat het betoog van [appellant] geen doel treft. [appellant] heeft verder nog aangevoerd dat [geïntimeerde] ten onrechte geen rente in rekening heeft gebracht bij de verrekening van negatieve resultaten. Ook deze klacht snijdt geen hout. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat een vordering pas rentedragend wordt als deze opeisbaar is. Door [geïntimeerde] is onderbouwd – en door [appellant] is niet betwist – dat de desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] op het moment van verrekening nog niet opeisbaar waren. De grief heeft geen succes.
5.Beslissing
mr. M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.