ECLI:NL:GHAMS:2025:2

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
200.342.957/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake wijziging van een samenlevingsovereenkomst en bejegening

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris over de wijziging van een notariële samenlevingsovereenkomst en de bejegening door de notaris. Klager heeft in 2001 een samenlevingsovereenkomst gesloten met zijn partner, waarin een bepaling was opgenomen over vorderingen bij betaling van de koopsom voor een gezamenlijke woning. Na de aankoop van een nieuwe woning in 2020 heeft de notaris een akte gepasseerd waarbij deze bepaling is geschrapt. Klager verwijt de notaris dat hij niet voldoende uitleg heeft gegeven over de gevolgen van deze wijziging en dat hij onheus is bejegend tijdens een gesprek op het notariskantoor.

De klacht is in eerste instantie behandeld door de kamer voor het notariaat, die het eerste klachtonderdeel ongegrond verklaarde en het tweede klachtonderdeel gegrond, maar geen maatregel oplegde. Klager ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de klacht tijdig was ingediend en dat de notaris niet voldoende had aangetoond dat hij klager goed had geïnformeerd over de wijziging van de samenlevingsovereenkomst. Het hof verklaarde het eerste klachtonderdeel ongegrond, maar het tweede klachtonderdeel gegrond, omdat de notaris ongepaste opmerkingen had gemaakt tijdens het gesprek met klager.

Het hof legde de notaris een waarschuwing op en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan klager. De beslissing van de kamer werd vernietigd voor wat betreft het niet opleggen van een maatregel, maar voor het overige werd de beslissing bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.957/01 NOT
nummer eerste aanleg : 740207 / NT 23-37
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 januari 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
appellant,
gemachtigde: [naam 1] ,
tegen
[geïntimeerde],
notaris te [plaats 3] , gemeente [plaats 4] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.J.G. Boender-Lamers, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is in 2001 met zijn partner een notariële samenlevingsovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst was een bepaling opgenomen over het ontstaan van een vordering op de ander wanneer een partij meer dan zijn/haar aandeel van de koopsom voor een nieuw te kopen gezamenlijke woning uit eigen middelen betaalt. In 2020 hebben klager en zijn partner een nieuwe gezamenlijke woning gekocht. De notaris heeft nadien een akte gepasseerd waarbij de hiervoor genoemde bepaling uit de samenlevingsovereen-komst is geschrapt. Een jaar later is de relatie tussen klager en zijn partner geëindigd. Klager verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten volledig en schriftelijk uitleg te geven aan klager over de gevolgen van het schrappen van de bewuste bepaling. Ook heeft de notaris hem onheus bejegend in een gesprek op het notariskantoor, aldus klager.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 26 juni 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 28 mei 2024 (ECLI:NL:TNORAMS:2024:11).
2.2.
De notaris heeft op 25 september 2024 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Klager heeft op 11 oktober 2024 twee aanvullende producties bij het hof ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 oktober 2024. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt, in die zin dat volgens hem nog een en ander aan de feiten moet worden toegevoegd. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Klager heeft op 5 december 2001 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten met [naam 2] (hierna: de ex-partner). Artikel 6 lid 4 van die overeenkomst luidt als volgt:

Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
3.2.
Voor de aankoop van een gezamenlijke nieuwe woning hebben klager en de ex-partner zich in het voorjaar van 2020 gewend tot de notaris. Op 25 maart 2020 heeft op het notariskantoor een gesprek met de notaris plaatsgevonden. Klager en de ex-partner lieten weten gelijk met de overdracht van de woning ook hun testamenten te willen wijzigen.
3.3.
Bij brief van 8 april 2020 heeft de notaris aan klager en de ex-partner de concepten van de testamenten met “
een korte uitleg van de belangrijkste artikelen” gestuurd. Ook heeft de notaris in deze brief gevraagd een kopie van de samenlevingsovereenkomst aan hem toe te sturen.
3.4.
De nieuwe woning is bij akte van 25 mei 2020 overgedragen. De afspraak tot ondertekening van de testamenten ging op die dag niet door, omdat klager er nog over wilde nadenken.
3.5.
Bij e-mailbericht van 30 juni 2020 heeft klager aan een medewerkster van de notaris het volgende laten weten:

Wij hebben op 8 juli een afspraak met u voor ons testament, ik heb een paar wensen als volgt:
  • Ik wil bij nader inzien toch terug naar het punt dat ik mijn dochter onterf t.g.v. mijn kleinkinderen en dat ik dit liever niet heb en toch mijn dochter genoemd wordt en niet mijn kleinkinderen;
  • Tevens mis ik dat mijn partner het recht heeft als langstlevende en de beschikking houdt over het kapitaal.
Zou u dat zo willen aanpassen? (…)
3.6.
Op 8 juli 2020 heeft op het kantoor van de notaris een (tweede) bespreking plaatsgevonden met de notaris, klager en de ex-partner.
3.7.
De notaris heeft naar aanleiding van het gesprek op 8 juli 2020 een op zijn kantoor werkzame kandidaat-notaris (hierna: de kandidaat-notaris) verzocht om de concepttestamenten aan te passen en een aanpassing van de samenlevingsovereenkomst op te stellen. De kandidaat-notaris heeft daartoe onder meer de volgende aantekeningen gemaakt:

- aanpassing slc → zie kaft slc
- aanpassing testamenten → zie akte”.
Op een geel memoblaadje in de kaft van het dossier van de samenlevingsovereenkomst heeft de notaris het volgende geschreven:

art 6 lid 4 herroepen !!
in aanvull. contract. A”.
3.8.
Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft de kandidaat-notaris klager bericht dat de aangepaste concepten klaar stonden in het digitale dossier. In het concept van de “Wijziging Samenlevingsovereenkomst” was onder meer het volgende opgenomen (waaronder één inhoudelijke bepaling in artikel 1):

(…)
INLEIDING
De verschenen personen, hierna te noemen: partijen, verklaarden:
(…)
- dat zij het in genoemde samenlevingsovereenkomst vermelde artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” lid 4 wensen op te heffen.
(…)
INSTANDHOUDING/OPHEFFING
ARTIKEL 1.
Voormelde samenlevingsovereenkomst wordt in stand gelaten, waarbij lid 4 van artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” van deze samenlevingsovereenkomst wordt opgeheven.
(…)
3.9.
Bij e-mail van 1 december 2020 heeft klager gereageerd op de door hem op 5 augustus 2020 ontvangen concepten en een aantal vragen daarover gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft de kandidaat-notaris klager op 15 januari 2021 telefonisch gesproken.
3.10.
Op 12 februari 2021 hebben klager en de ex-partner de gewijzigde concepten ontvangen van de kandidaat-notaris in hun online dossier. In het gewijzigde concept van de “Wijziging Samenlevingsovereenkomst” is onder meer het volgende opgenomen (waaronder nog steeds één inhoudelijke bepaling):

(…)
INLEIDING
De verschenen personen, hierna te noemen: partijen, verklaarden:
(…)
- dat zij het in genoemde samenlevingsovereenkomst vermelde artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” lid 4, alsmede artikel 8, wensen op te heffen.
(…)
INSTANDHOUDING/OPHEFFING
ARTIKEL 1.
Voormelde samenlevingsovereenkomst wordt in stand gelaten, waarbij lid 4 van artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning”, alsmede artikel 8, van deze samenlevingsovereenkomst wordt opgeheven.
(…)
3.11.
Op 28 juni 2021 zijn de testamenten en de wijziging van de samenlevingsovereenkomst ten overstaan van de notaris getekend door klager en de ex-partner. De “Wijziging Samenlevingsovereenkomst” luidt, na vermelding van de verschenen personen, als volgt:

(…)
INLEIDING
De verschenen personen, hierna te noemen: partijen, verklaarden:
  • dat zij sinds oktober negentienhonderd achtennegentig samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
  • dat zij hun onderlinge rechtsverhouding schriftelijk hebben vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst, zulks blijkende een akte op vijf december tweeduizend één voor [naam 3] , destijds notaris gevestigd te [plaats 5] , verleden;
  • dat zij het in genoemde samenlevingsovereenkomst vermelde artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” lid 4 alsmede artikel 8, wensen op te heffen.
Zij wensen hun onderlinge rechtsverhouding bij deze aan te passen en stellen vast dan wel komen overeen als volgt:
INSTANDHOUDING/OPHEFFING
ARTIKEL 1.
Voormelde samenlevingsovereenkomst wordt in stand gelaten, waarbij lid 4 van artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning”, alsmede artikel 8, van deze samenlevingsovereenkomst wordt opgeheven.
(…)
Na artikel 1 volgen nog twee artikelen, over de rechtskeuze en de woonplaatskeuze.
3.12.
Klagers relatie met de ex-partner is in 2022 verbroken.
3.13.
Op 10 februari 2023 heeft klager een schriftelijke klacht bij het notariskantoor ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft op 10 maart 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen de notaris, klager, de gemachtigde van klager en de kandidaat-notaris. Klager heeft dat gesprek met zijn telefoon opgenomen. Een transcriptie van dat gesprek is door klager bij zijn klaagschrift overgelegd.
3.14.
Op 19 april 2023 heeft klager een schriftelijke klacht bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) ingediend, waarna een bemiddelingstraject is gestart. Deze bemiddeling heeft echter niet geleid tot een wijziging van standpunten van beide partijen.

4.De klacht

De klacht van klager bestaat uit de volgende onderdelen.
1. Klager meent dat de notaris in strijd met zijn in artikel 17 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bedoelde zorgplicht heeft gehandeld. De notaris heeft nagelaten volledig en in een schriftelijk advies uitleg te geven over de gevolgen van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst. Begin 2022 kwam klager tot de ontdekking dat artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van 5 december 2001, waarbij het aandeel van klager - de overwaarde van € 180.000 bij de verkoop van de oude woning van klager in [plaats 5] - veilig was gesteld, was verwijderd. Dat was nooit de bedoeling van klager. Klager heeft door het handelen van de notaris niet alleen materiële schade geleden, maar hij ervaart daardoor ook verdriet en verlies van levensvreugde.
2. De notaris heeft klager onheus bejegend in het gesprek op het notariskantoor van 10 maart 2023. Dat is niet zoals een goed notaris betaamt.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het eerste klachtonderdeel ongegrond en het tweede klachtonderdeel gegrond verklaard, maar heeft de notaris daarvoor geen maatregel opgelegd. Wel heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.
Ontvankelijkheid van klager
5.2.
De notaris heeft in hoger beroep opnieuw naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is omdat de klacht te laat is ingediend, gelet op de vervaltermijn van drie jaar van artikel 99 lid 21 Wna. Volgens de notaris is de vervaltermijn aangevangen op 5 augustus 2020, de datum waarop het eerste concept van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst aan klager is gestuurd, waardoor indiening van de klacht op 25 september 2023 te laat is.
5.3.
Het hof is, net als de kamer, van oordeel dat de klacht wel tijdig binnen de vervaltermijn van drie jaar is ingediend. De peildatum voor het aanvangen van de vervaltermijn is de datum van het passeren van de akte van wijziging van de samenlevingsovereenkomst, te weten 28 juni 2021. Pas vanaf dat moment stonden de gevolgen van de akte voor klager vast. De eerder verzonden concepten hadden nog geen gevolgen voor hem. De klacht is dus binnen de vervaltermijn van drie jaar ingediend en daarmee ontvankelijk.
Klachtonderdeel 1
5.4.
In zijn beroepschrift heeft klager aangevoerd dat de notaris niet professioneel handelt omdat hij dingen aanneemt, ernaar handelt en vervolgens vergeet dit door te geven aan zijn cliënt. Klager heeft nooit de intentie gehad om een soort van gemeenschap van goederen met de ex-partner te laten ontstaan. De wijzigingen in de samenlevingsovereenkomst sloten niet aan bij de wensen van klager en de ex-partner. Naar de mening van klager heeft de notaris niet onweerlegbaar kunnen aantonen dat hij met klager en de ex-partner heeft gesproken over de gevolgen van de wijziging in de samenlevingsovereenkomst.
5.5.
De notaris heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat hij tijdens de bespreking op 8 juli 2020 met klager en de ex-partner heeft gesproken over aanpassing van de samenlevingsovereenkomst. Zij hadden deze overeenkomst toen ook pas voor het eerst bij zich. De aanpassing is gedaan in het kader van de verzorgingsgedachte die centraal stond bij klager. Voorts is door klager nimmer een vraag gesteld over het concept van de samenlevingsovereenkomst, terwijl door hem wel veel vragen zijn gesteld over de concepttestamenten. Ten slotte heeft klager nooit aangetoond wat dan volgens hem wel moest worden aangepast in de samenlevingsovereenkomst, aldus de notaris.
5.6.
Het hof is, net als de kamer, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de notaris met klager en de ex-partner niet over de gevolgen van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst heeft gesproken, zoals klager betoogt. Ook in hoger beroep is niet komen vast te staan dat de toenmalige bedoeling van partijen niet goed is vastgelegd in de notariële akte. Hetgeen in de akte is vastgelegd moet worden gezien als de vrucht van het daaraan voorafgaande overleg tussen de notaris en de partijen bij de akte. Op grond van artikel 43 lid 1 Wna heeft de notaris de plicht de partijen bij een akte te wijzen op de gevolgen die daaruit voortvloeien (de “
Belehrungspflicht”). Er geldt in het algemeen geen verplichting om deze
belehrungschriftelijk vast te leggen (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2021:2539). Nu de wijziging van de samenlevingsovereenkomst slechts één inhoudelijk artikel betrof, aan de akte twee concepten vooraf zijn gegaan, welk laatste concept is uitgebreid met een extra te schrappen artikel en partijen bij het passeren van de akte aanwezig zijn geweest, moet worden aangenomen dat partijen op de hoogte zijn geweest van de inhoud van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst, alsmede van de strekking daarvan. Het hof merkt daarbij op dat klager niet duidelijk heeft gemaakt wat dan wel zijn bedoeling was bij de voorgenomen wijziging van de samenlevingsovereenkomst. Gezien het vorenstaande is het hof, net als de kamer, van oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 2
5.7.
Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat de klacht over de bejegening van klager door de notaris in het gesprek van 10 maart 2023 gegrond is, omdat de notaris in dat gesprek een aantal ongepaste opmerkingen heeft gemaakt, zoals: “
Zijn we dan nu bezig een Alzheimer patiënt uit te leggen hoe de wereld in elkaar zit. (...)” en “
Als de liefde sterk genoeg is zit ze morgen weer bij u in huis.” Volgens de kamer past een dergelijke manier van communiceren niet bij een professionele beroepsbeoefenaar zoals, in dit geval, een notaris. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kamer. Het beroepschrift van klager, het verweerschrift van de notaris en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding tot een andere beoordeling dan die van de kamer of tot een nadere motivering. Net als de kamer acht het hof het tweede klachtonderdeel dus gegrond.
Maatregel
5.8.
De kamer heeft aan de notaris geen maatregel opgelegd, omdat de notaris excuses heeft gemaakt voor zijn onprofessionele gedrag. Het hof oordeelt als volgt. Nu de klacht deels gegrond is, is sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat rechtvaardigt in beginsel een maatregel, waarbij de ernst van het verwijt mede de zwaarte van de maatregel bepaalt. Het hof acht de door de notaris gedane uitlatingen een notaris onwaardig en beschouwt het als een overschrijding van de zorgvuldigheidsnorm. Ook al heeft de notaris excuses aangeboden, het hof acht in dit geval de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Kostenveroordeling
5.9.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.10.
Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient de notaris het door klager betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50 aan hem te vergoeden.
5.11.
Aangezien het hof de notaris ook een maatregel oplegt, wordt de notaris verder veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 0,25 overeenkomstig de richtlijn wordt toegepast op de twee laatstgenoemde posten:
a. a) € 50 kosten van klager;
b) € 262,50 kosten van klager in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c) € 500 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.12.
De notaris dient het griffierecht in hoger beroep en de kosten van klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen. Klager geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.
5.13.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). De termijn waarbinnen en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan, worden door het LDCR schriftelijk aan de notaris meegedeeld.
Conclusie
5.14.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel 1 ongegrond en klachtonderdeel 2 gegrond is. Anders dan de kamer legt het hof de notaris voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel een maatregel op, te weten een waarschuwing, alsook een proceskostenveroordeling. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen met betrekking tot het niet opleggen van een maatregel en voor het overige bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover betreffende het niet opleggen van een maatregel aan de notaris;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klager en € 262,50 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 362,50, binnen vier weken na vandaag;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 500 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris wordt meegedeeld;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H.T. van der Meer en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025 door de rolraadsheer.