5.12.Ten aanzien van de draagkracht van de man oordeelt het hof als volgt.
Tussen partijen is in geschil of voor de berekening van het inkomen van de man (in 2023) dient te worden uitgegaan van de loonstroken of de jaaropgaven. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat gelet op de twee door de man in hoger beroep overgelegde jaaropgaven van 2023 (productie Q) ervan uitgegaan moet worden dat hij een jaarinkomen had van € 122.384,-. Zij is tot dit bedrag gekomen door op de jaaropgaven de bedragen terzake “Wage for payroll taxes” (€ 77.291,- en € 10.451), ‘Deducted payroll taxes’ (€ 28.765,- en € 3.183,-) en ‘Calculated labour tax credit’ (€ 2.124 en € 570,-) bij elkaar op te tellen. De vrouw heeft (eveneens ter zitting in hoger beroep) gesteld dat de man waarschijnlijk een bonus ontvangt, die niet uit de salarisstroken zou blijken.
De man heeft deze stellingen betwist. De man erkent dat het bedrag in de jaaropgaven afwijkt van de berekening door de rechtbank, maar volgens hem dienen de bedragen op de jaaropgaven niet bij elkaar opgeteld te worden, zoals de vrouw heeft gedaan. Het inkomen op de jaaropgaven lijkt juist lager dan het jaarinkomen dat de rechtbank op grond van de salarisstrook heeft berekend, dit heeft waarschijnlijk te maken met de 30% regeling. Uit de salarisstrook blijkt dat een deel van het loon voor de belasting buiten beschouwing wordt gelaten. Er moet dan ook van de salarisstroken worden uitgegaan, aldus de man. De man betwist daarnaast dat hij een bonus zou ontvangen.
Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de salarisstroken, aangezien uit de jaaropgaven 2023 niet voldoende duidelijk blijkt wat het inkomen van de man in dat jaar is geweest. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de fiscale regeling die een deel van het jaar heeft gegolden. Het ligt naar het oordeel van het hof niet in de rede alle op de jaaropgave genoemde “taxes” bij elkaar op te tellen, zoals de vrouw heeft gedaan. Duidelijk is immers dat de bedragen van € 28.765,- en € 3.183,- in mindering op het inkomen van de man zijn gebracht. Deze bedragen op de jaaropgaven worden immers aangeduid als ‘deducted’. Het hof is verder van oordeel dat de vrouw de stelling dat de man een bonus zou ontvangen, mede gelet op de betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd. Het voorgaande betekent dat het hof bij het vaststellen van de draagkracht van de man in 2023 de berekening van de rechtbank tot uitgangspunt neemt.
Periode 5 april 2023 tot en met 31 juli 2023
De man heeft een inkomen van afgerond € 7.521,- bruto per maand. Gelet op de 30%-regeling wordt over een bedrag van afgerond € 5.278,- belasting ingehouden. Daarnaast heeft de man een vakantietoeslag van 8%, een 13e maand ter hoogte van voornoemd bedrag en een belaste onkostenvergoeding van € 182,- per maand. De pensioenpremie bedraagt afgerond € 227,- per maand en de WGA premie afgerond € 9,- per maand. De man heeft recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De man heeft gelet op de 30%-regeling een belastingvoordeel waarbij hij afgerond € 29.159,- netto ontvangt. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] (inclusief zorgkorting) bedraagt in deze periode € 536,- per maand.
Het NBI van de man bedraagt € 6.722,- per maand en de draagkracht op grond van de draagkrachtformule 60% x [NBI —(0,3 x NBI + 1175)] afgerond € 2.118,- per maand. Rekening houdend met het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] heeft hij een draagkracht van € 1.582,- netto, oftewel € 2.508, - bruto per maand.
Periode met ingang van 1 augustus 2023 tot en met 30 april 2024
De man heeft een inkomen van afgerond € 7.521,- bruto per maand. Daarnaast heeft hij een vakantietoeslag van 8%, een 13e maand ter hoogte van voornoemd bedrag en een belaste onkostenvergoeding van € 182,- per maand. De pensioenpremie bedraagt afgerond € 227,- per maand en de WGA premie afgerond € 9,- per maand. De man heeft recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] (inclusief zorgkorting) bedraagt in deze periode € 475,- per maand. Het NBI van de man bedraagt € 5.440- per maand en de draagkracht op grond van de draagkrachtformule 60% x [NBI —(0,3 x NBI + 1175)] afgerond € 1.580- per maand. Rekening houdend met het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] heeft hij een draagkracht van € 1.105,- netto, oftewel € 1.752,- bruto per maand.
Periode met ingang van 1 mei 2024
Voor de periode met ingang van 1 mei 2024 zal het hof uitgaan van de meest recente salarisstroken van partijen. Het hof zal daarnaast het aandeel van de kosten van [minderjarige] (zoals vastgesteld voor de tweede periode van 2023) aan beide zijden indexeren. Dat betekent dat het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] in deze periode afgerond € 504,- per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige] in deze periode afgerond € 407,- per maand.
De man heeft met ingang van 1 mei 2024 een inkomen van afgerond € 7.880,- bruto per maand. Daarnaast heeft hij een vakantietoeslag van 8% en een 13e maand ter hoogte van voornoemd bedrag. Het hof zal daarnaast uitgaan van dezelfde belaste onkostenvergoeding als in de voorgaande periodes van € 182,- per maand. De pensioenpremie bedraagt afgerond € 240,-per maand en de WGA premie afgerond € 11,- per maand. De man heeft recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Het NBI van de man bedraagt € 5.721,- per maand en de draagkracht op grond van de draagkrachtformule 60% x [NBI —(0,3 x NBI + 1175)] afgerond € 1.641,- per maand. Rekeninghoudend met het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] van € 504,- per maand heeft hij in deze periode een draagkracht van € 1.137,- netto, oftewel € 1.803,- bruto per maand.
Overige stellingen man draagkracht
De man heeft ook nog gesteld dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met een hogere woonlast dan op basis van het forfait als uitgangspunt zou worden genomen. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 300,- per maand aan inrichtingskosten, en een bedrag van € 300,- per maand als aflossing op de belastingschuld in verband met zijn aandelen. Aan dat laatste heeft hij dan wel de voorwaarde verbonden dat niet reeds bij de vermogensrechtelijke afwikkeling met deze schuld rekening wordt gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn stelling over de afwijking van de forfaitaire woonlast ingetrokken, zodat het hof daarover niet meer hoeft te beslissen. Ten aanzien van de andere twee stellingen oordeelt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij de door hem gestelde herinrichtingskosten van € 7.000,- ook daadwerkelijk heeft gemaakt, en dat hij deze niet ten laste van zijn spaargeld heeft voldaan of heeft kunnen voldoen. Het hof zal reeds om die reden geen rekening houden met het door de man gestelde bedrag van € 300,- aan herinrichtingskosten. Wat betreft de belastingschuld heeft de man niet gesteld dat hij daar op dit moment ook al betalingen voor verricht. Er is dus geen sprake van een situatie waarin betalingen nu reeds ten laste van zijn inkomen moeten worden voldaan. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de partneralimentatieverplichting jegens de vrouw voorgaat, en dat bij de vaststelling daarvan geen rekening moet worden gehouden met een toekomstige betalingsverplichting van de man ter zake een (latente) belastingschuld.