ECLI:NL:GHAMS:2025:1785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/3404
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die het niet eens was met de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 961.000 voor het jaar 2023, maar belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar in strijd met de goede procesorde had gehandeld door een verweerschrift te laat in te dienen en dat de WOZ-waarde niet correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat er geen sprake was van schending van de goede procesorde. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3404
19 juni 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 10 juni 2024 in de zaak met kenmerk AMS 24/183 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [straat 1] in [Z] voor het jaar 2023 vastgesteld op € 961.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 28 mei 2025 heeft het Hof een nader stuk van de heffingsambtenaar ontvangen. Bij schrijven van 3 juni 2025 heeft belanghebbende het Hof verzocht dit nader stuk tardief te verklaren.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een vrijstaande woning met een woningdeel van 208 m² op een kavel van 456 m², met een inpandige garage. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van zijn woning te hoog heeft vastgesteld.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Is sprake van strijd met de goede procesorde?
3.1.
Op de zitting heeft eiser allereerst aangevoerd dat hij in zijn procespositie is geschaad, omdat de heffingsambtenaar het verweerschrift na de aankondiging van de zitting heeft ingediend. Eiser stelt dat hij hierdoor geen adequate reactie meer kon geven. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep aan te houden zodat eiser de gelegenheid krijgt om adequaat te reageren en zich voor te bereiden op een nader te bepalen zitting. Volgens eiser moet de heffingsambtenaar door de te late indiening van het verweerschrift in ieder geval worden veroordeeld in de proceskosten van eiser en tot vergoeding van het griffierecht.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift in deze zaak is ingediend op 16 april 2024. Dat is meer dan twee weken voor de zitting. De zaak is op een zitting behandeld tegelijk met 11 andere zaken van het kantoor van de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft in al deze zaken gesteld dat het verweerschrift te laat is ingediend en dat dit moet leiden tot een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. In deze zaak specifiek heeft hij verzocht om aanhouding van de zaak. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het betreft in de 12 zaken die behandeld zijn vaak een herhaling van standpunten, zowel in het beroepschrift als in het verweerschrift. Ook had het merendeel van de gronden al los van het verweerschrift naar voren kunnen worden gebracht. De rechtbank vindt dat van een professionele gemachtigde verwacht mag worden dat hij in staat is om op deze termijn adequaat te kunnen reageren op een verweerschrift. Gebleken is dat de gemachtigde van eiser hiertoe ook in staat was, omdat hij op de zitting door middel van een pleitnota in alle 12 zaken inhoudelijk op de verweerschriften heeft gereageerd. Op de zitting is ook niet van een inhoudelijke belemmering voor de gemachtigde op een concreet punt gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook geen sprake van schending van de goede procesorde. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten of in het griffierecht.
Is de WOZ-waarde niet te hoog vastgesteld?
4.1.
De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde
WOZ-waarde een taxatierapport ingediend. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 961.000,-. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [straat 2] , [straat 3] en [straat 4] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
4.3.
Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank beoordelen of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser, en zo ja, of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de eventuele verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
4.4.
Eiser voert aan dat vergelijkingsobject [straat 4] niet geschikt is als vergelijkingsobject, omdat dit object is gelegen in een andere buurt dan de woning. Het object beschikt verder over een grote kaveloppervlakte en over een secundair woningdeel. Volgens eiser moet de gemiddelde m²-prijs van dit object niet worden meegenomen in de berekening van het gemiddelde van de m²-prijs van de objecten, wat resulteert in een lagere m²-prijs voor de woning. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar op de zitting een berekening heeft gemaakt waarbij het vergelijkingsobject [straat 4] niet is meegenomen. Gebleken is dat dit niet leidt tot een lagere gemiddelde neutrale m²-prijs dan die van de woning. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.5.
De rechtbank is ook verder van oordeel dat de door de heffingsambtenaar gekozen twee resterende vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De vergelijkingsobjecten zijn gelegen in dezelfde buurt als de woning. De vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en zijn ook qua type goed vergelijkbaar met de woning. Hoewel het bouwjaar van het vergelijkingsobject [straat 2] afwijkt van de woning (1976 om 1964) vindt de rechtbank ook dit vergelijkingsobject, gelet op overige kenmerken, voldoende vergelijkbaar met de woning. De rechtbank is van oordeel dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een goed uitgangspunt zijn bij het bepalen van de waarde van de woning.
4.6.
Eiser heeft verder een aantal beroepsgronden ingediend gericht tegen het gebruik van de vergelijkingsobjecten en de inzichtelijkheid van de waardevaststelling. De vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten en of de heffingsambtenaar daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, zal de rechtbank daarom beoordelen aan de hand van deze beroepsgronden.
Onjuiste gebruiksoppervlakte vergelijkingsobject [straat 2]
5.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar een onjuiste gebruikersoppervlakte heeft gehanteerd van het vergelijkingsobject [straat 2] . Uit de BAG volgt namelijk een oppervlakte van 320 m². De heffingsambtenaar gaat uit van een oppervlakte van 165 + 18 m². Volgens eiser is niet bekend op welke informatie de oppervlaktematen zijn gebaseerd en of deze nog actueel zijn. Daarmee heeft de heffingsambtenaar volgens eiser niet aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Een groter woonoppervlakte leidt immers tot een lagere m²-prijs voor het woongedeelte. Volgens eiser zijn dit bovendien op de zaak betrekking hebbende stukken en had de heffingsambtenaar deze moeten overleggen.
5.2.
Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de BAG een andere registratie is dan de WOZ-registratie. De heffingsambtenaar is niet verantwoordelijk voor de gegevens in de BAG. De gegevens in de BAG worden bijgehouden door de gemeente, waarbij de gemeente zich baseert op gegevens afkomstig van de belastingdienst. De BAG gaat alleen om de huisnummertoekenning en kent maar één oppervlakte toe per woning. In de WOZ-registratie worden er meerdere oppervlaktes toegekend aan woningen. De oppervlaktes in deze registraties komen daarom niet altijd met elkaar overeen. Bij de WOZ-registratie is de BAG niet leidend. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar verder toegelicht dat bij de WOZ wordt uitgegaan van de oppervlakte zoals deze volgt uit de bouwtekening. Als sprake is van twijfel, kijkt de heffingsambtenaar naar de advertentietekst van een woning. De oppervlakte die in deze advertentietekst staat wordt berekend door een makelaar, die verplicht is om de NEN 2580-norm toe te passen. Dit blijkt ook uit het taxatierapport bij het verweerschrift, waar in de advertentietekst van [straat 2] staat dat een NEN 2580 meetrapport aanwezig is.
5.3.
Gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat uit is gegaan van de juiste oppervlakte van [straat 2] . Eiser heeft geen verdere onderbouwing gegeven waarom de gebruikersoppervlakte van het vergelijkingsobject [straat 2] anders is dan vastgesteld door de heffingsambtenaar. Voor zover eiser heeft gesteld dat de heffingsambtenaar stukken had moeten overleggen die de oppervlakte onderbouwen is de rechtbank gelet op het bovenstaande van oordeel dat dat in voldoende mate is gedaan met overlegging van de advertentietekst. De beroepsgrond slaagt niet.
Gemiddelde waarde van verkoopprijzen vergelijkingsobjecten
6.1.
Eiser voert aan dat bij het bepalen van de WOZ-waarde niet uitsluitend kan worden afgegaan op de gemiddelde waarden van de vergelijkingsobjecten. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar met name geen sluitende verklaring kunnen geven voor de onderliggende aanname dat de woning van eiser nu juist op het gemiddelde van de referentieobjecten moet worden ingeschaald en waarom deze niet een lagere waarde zou kunnen hebben.
6.2.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De werkwijze van de heffingsambtenaar bij het bepalen van de WOZ-waarde is dat hij deze modelmatig bepaalt aan de hand van een groot aantal verkoopcijfers. De heffingsambtenaar onderbouwt de waarde in beroep aan de hand van (meestal) drie vergelijkingsobjecten. Dit is een in de rechtspraak algemeen aanvaarde methode, die ook aansluit bij de vereisten van artikel 17 van de Wet WOZ. In deze zaak is deze werkwijze ook gevolgd. Op pagina 12 van het door de heffingsambtenaar overgelegde Intern Waarde-advies staat een beschrijving van deze werkwijze en ook op de zitting heeft de heffingsambtenaar deze werkwijze nader toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de waarde van de woning mag uitgaan van de systematische vergelijking. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen inzicht in waardering objectonderdelen woning en vergelijkingsobjecten
7.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop de waarde van de bijgebouwen van de woning en van de vergelijkingsobjecten is gebaseerd, waardoor de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde waarde van de bijgebouwen niet te hoog is. Omdat de heffingsambtenaar geen bijgebouwenmodel of daaraan ten grondslag liggende verkopen heeft overgelegd, heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde volgens eiser niet aannemelijk gemaakt. Volgens eiser zijn dit bovendien op de zaak betrekking hebbende stukken en had de heffingsambtenaar deze moeten overleggen.
7.2.
Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de waarden van de bijgebouwen is gebaseerd op tabellen die jaarlijks worden uitgewisseld met het kantoor van de gemachtigde van eiser. De tabellen staan ook weergegeven in het Verantwoordingsdocument WOZ, dat te raadplegen is op de website van de gemeente [Z] . Eiser heeft niet betwist dat deze tabellen jaarlijks worden gedeeld met het kantoor van zijn gemachtigde. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat voor eiser inzichtelijk had kunnen zijn waarop de heffingsambtenaar de waarde van de bijgebouwen heeft gebaseerd. De rechtbank overweegt verder dat een taxatieopbouw bovendien een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor.5 De beroepsgrond slaagt niet.
Indexeringspercentages
8.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor de heffingsambtenaar ook de waarde van de woning niet inzichtelijk heeft gemaakt.
8.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag overgelegd waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en uit dit verslag valt tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiser heeft tegenover de wijze van indexeren door de heffingsambtenaar geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de heffingsambtenaar van een onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de door de heffingsambtenaar gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. De percentages berusten verder op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9.1.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de door de heffingsambtenaar geselecteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
9.2.
Voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt.
9.3.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De heffingsambtenaar heeft een week voor de zitting, op 28 mei 2025, een nader stuk ingediend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het stuk tardief is en dat het daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Het Hof ziet hiertoe geen aanleiding: het betreft een stuk van beperkte omvang (tweeëneenhalve pagina), dat geen nieuwe standpunten of stellingen bevat die dwingen tot een nader onderzoek van feitelijke aard. Ook anderszins ziet het Hof geen aanleiding om het stuk als tardief aan te merken.
Informatieverstrekking – artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
5.2.
Belanghebbende betoogt ook in hoger beroep dat de heffingsambtenaar haar in de bezwaarfase niet alle gevraagde stukken heeft doen toekomen, onder meer betreffende de wijze waarop de indexatie van de gebruikte transactiewaarden heeft plaatsgevonden. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.3.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar uitvoerig beschreven hoe de communicatie met de gemachtigde van belanghebbende over de informatieverstrekking heeft plaatsgevonden. De uitspraak op bezwaar vermeldt ter zake:
“● Tijdens de behandeling van het bezwaar bent u door de heer [naam 1] per mail op 8-6-2023 gewezen op het verantwoordingsdocument met daarin de gehanteerde grondstaffels, bijgebouwenmodel, correctiepercentages van de secundaire objectkenmerken en indexeringscijfers. Tevens is er inzage gegeven in de secundaire kenmerken van de objecten onder bezwaar en de gehanteerde referentieobjecten. Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 9-8-2023 bent u door de heer [naam 1] per mail herinnerd aan de inzagestukken die wij hebben verstrekt en geeft aan dat hij geen reactie meer heeft vernomen. De heer [naam 1] stelt daarom de vraag of er terecht mag worden aangenomen dat aan alle verzoeken om inzage is voldaan en wij dit onderwerp, zoals ook besproken tijdens het maken van de werkafspraken in het eerste kwartaal, geen onderdeel van de vervolgprocedures vormen.
Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 22-8-2023 heeft de heer [naam 2] per mail nogmaals het verzoek gedaan om te reageren op de inzagestukken die wij hebben gegeven. Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 11-9-2023 wordt door de heer [naam 2] antwoord gegeven op de vraag vanuit u of wij nog in afwachting zijn van stukken dan wel reacties. Hierbij wordt door de heer [naam 2] nogmaals aangegeven dat [dat] wij graag een reactie willen op onze aangeleverde inzagestukken.
● Op 21-9-2023 reageert u op deze mail en geeft u het volgende aan: Deze vraag moet ik uitzetten bij mijn collega die ik helaas de hele week al misloop. Ik hoop morgen aan te kunnen geven of wij voldoende inzage in de artikel 40 stukken hebben ontvangen.
● Op 22-9-2023 geeft u per e-mail aan dat u nog de volgende inzagestukken mist: correctiepercentages KOUDV, Indexeringspercentages van de verkoopprijzen, Waarden bijgebouwen van de referenties, Grondstaffels, Vve-correcties.
● Op 22-9-2023 heeft de heer [naam 2] nogmaals gewezen op het verantwoordingsdocument waarin het gevraagde uit de mail van 22-9-2023 staat. Tevens heeft hij aangegeven dat wij voor de VVE-correctie tijdens de marktanalyse een correctiepercentage van 2% hanteren op het transactiecijfer bij stapelwoningen. Ook hierop hebben wij geen reactie meer mogen ontvangen.”
Hieruit blijkt dat de heffingsambtenaar uit en te na heeft gevraagd of was voldaan aan de informatiewensen van belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft hier telkenmale niet op gereageerd en toen zij op 22 september 2023 wel een reactie stuurde, vroeg zij in algemene termen om informatie die grotendeels reeds is opgenomen in het “Verantwoordingsdocument-WOZ Herwaardering 2023 (waardepeildatum 1 januari 2022) Gemeente [Z] ”, waar de heffingsambtenaar blijkens voormelde citaten keer op keer naar heeft verwezen. Deze handelwijze van de gemachtigde van belanghebbende is naar ’s Hofs oordeel in strijd met een goede procesorde. Van de gemachtigde, als beroepsmatig optredende gemachtigde, mag worden verwacht dat zij reageert op vragen van het bestuursorgaan en dat zij desgevraagd concreet aangeeft welke informatie zij nog mist. Nu gemachtigde zulks heeft nagelaten is reeds om die reden geen sprake van een schending van het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
Gebondenheid aan BAG-register
5.4.
De afdeling Vastgoed van de gemeente [Z] heeft aan de hand van de bouwtekeningen en met inachtneming van de Meetinstructie Gebruiksoppervlakte Woningen de gebruiksoppervlakte berekend op 208 m2 (116,13 m2 op de begane grond en 92,66 m2 op de 1e verdieping). Belanghebbende betoogt in hoger beroep niet dat de gebruiksoppervlakte minder bedraagt dan door de heffingsambtenaar is berekend, maar dat de heffingsambtenaar bij de uitvoering van de Wet WOZ voor de vaststelling van de oppervlakte van de woning verplicht is om uit te gaan van de oppervlakte die is vermeld in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), die wordt bijgehouden door het Kadaster. Het BAG-register vermeldt voor de woning een oppervlakte van 174 m2. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn standpunt, omdat dit standpunt geen steun vindt in het recht.
Kwaliteit en onderhoud [straat 4]
5.5.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat ‘kwaliteit’ en ‘onderhoud’ van het vergelijkingsobject [straat 4] ten onrechte op ‘gemiddeld’ zijn gesteld in de matrix van de heffingsambtenaar: dit zou ‘goed’ of ‘uitstekend’ moeten zijn, gelet op de vermeldingen in de verkoopadvertentie van de makelaar. Wat hier ook van zij: de rechtbank heeft genoemd object – op voorspraak van belanghebbende – buiten beschouwing gelaten (zie rechtbankuitspraak, punten 4.4. en 4.5) en het Hof volgt de rechtbank hierin. Zoals reeds vastgesteld door de rechtbank – en in hoger beroep niet betwist – leidt dit niet tot een lagere gemiddelde neutrale m2-prijs dan die van de woning.
Laattijdige indiening verweerschrift eerste aanleg
5.6.
Ook in hoger beroep betoogt belanghebbende dat de rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar buiten beschouwing had moeten laten omdat het te laat is ingediend, hetgeen in strijd is met een goede procesorde. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De enkele omstandigheid dat een verweerschrift pas twee weken voor de zitting is ingediend rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld in de punten 3.1 en 3.2 van haar uitspraak. Hierbij is van belang dat in casu sprake is van een zeer eenvoudige zaak met hoofdzakelijk een aantal standaardgrieven en dat is gesteld noch gebleken dat het verweerschrift in eerste aanleg nieuwe standpunten bevat die dwingen tot een nader onderzoek van feitelijke aard. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg ziet het Hof evenmin aanleiding.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 19 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: