ECLI:NL:GHAMS:2025:173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-002987-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontuchtige handelingen door taxichauffeur met beslissing op vordering benadeelde partij

Op 28 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 november 2023 was gewezen. De zaak betreft een taxichauffeur die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens een rit op Koningsdag, 27 april 2021. De aangeefster, die dronken was, heeft verklaard dat de chauffeur haar tijdens de rit heeft aangeraakt op haar benen en kruis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft de bewezenverklaring verbeterd en een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor materiële schade en dat de vordering tot immateriële schade niet kon worden toegewezen, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, dat werd toegewezen. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 januari 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002987-23
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-094083-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht dan de politierechter, ook niet ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Het hof verenigt zich derhalve met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de bewezenverklaring verbeterd leest zoals hierna te melden;
  • de gebezigde bewijsmiddelen uitwerkt;
  • een beslissing neemt op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].

Verbeterde lezing bewezenverklaring

Het hof zal kennelijke schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd lezen, in die zin dat:
- de zinsnede in de eerste regel “omstreeks 28 april 2021 te Amsterdam, door feitelijkheden, te weten [benadeelde]” zal luiden: “omstreeks 28 april 2021 te Amsterdam, door feitelijkheden, [benadeelde]”.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal aangifte (incl. bijlagen) met nummer PL1300-2021087813-3 van 10 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pagina’s 8 – 16.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 mei 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring
van aangeefster [benadeelde]:
Het was Koningsdag, 27 april 2021. Ik was met vrienden op het Leidseplein (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik wilde rond 16:00 uur naar huis. Ik had een Uber besteld en ben bij de taxi standplaats ingestapt. Ik had aardig wat gedronken. Ik was aan het face-timen met een vriendin. De chauffeur had mij toen al aangeraakt. Ik durfde er niets van te zeggen, maar ik keek wel met een bepaalde blik naar de vriendin waar ik mee aan het face-timen was. Die vriendin zei ook nog tegen de chauffeur dat hij me wel veilig naar huis moest brengen.
In de taxi heeft de chauffeur mij aangeraakt over de kleding. Hij raakte me aan op mijn benen en kruis. Ik ben op een gegeven moment ook gaan filmen. Daar is ook op te zien dat hij mijn hand vast had. Ik zeg op het filmpje ook expres dat ik dronken ben en dat ik niet weet wat ik aan het doen ben. De chauffeur zegt daarop dat ik niet dronken was, maar gewoon gezellig.
In de Uber app kon ik terug zien hoelang de rit duurde, dat was 23 minuten. Hij heeft
mij gewoon zitten betasten. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik bevroor als het ware. Ik heb het filmpje wat ik maakte ook gelijk door geappt naar een collega. En ik had daar de tekst bij gezet "ik word gewoon aangerand". En ook hoe ik naar die vriendin keek, zij vroeg aan mij of alles wel goed ging. Ik heb haar toen ik uit de taxi stapte ook gelijk verteld
wat er was gebeurd. De vriendin met wie ik aan het face-timen was heet [getuige 1].
Toen ik uit was gestapt kwam [getuige 1] naar mij toe, zij was al naar mij onderweg. Ik
heb ook bij haar voorgedaan wat hij had gedaan.
(…)
Hij legde eerst zijn hand op mijn been. Dat was zijn rechterhand. Toen ging het
eigenlijk steeds verder. In de richting van mijn kruis. Zijn hand bleef daar in de
buurt. In de buurt van mijn kruis en aan de binnenkant van mijn been. Hij wreef over
mijn kruis. Later pakte hij ook mijn hand en begon mijn hand en vingers te strelen.
(…)
Ik voelde me bang, paniek vooral. Als ik er nu aan terug denk dan heb ik er nog geen goed gevoel bij.
Ik kan zien dat ik om 16:13 uur 6 minuten heb gebeld met [getuige 1] en ik ben om 16:03 in de Uber gestapt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (incl. screenshots) met nummer PL1300-2021087813-8 van 2 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], pagina’s 21 – 23.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op maandag 10 mei 2021 deed [benadeelde] aangifte ter zake aanranding. Zij verklaarde dat zij door een Uber taxichauffeur, tijdens de rit naar haar woning werd aangerand. De chauffeur zou tijdens de rit haar benen en kruis hebben aangeraakt. Aangeefster heeft op een gegeven ogenblik met haar telefoon een video opname gemaakt. Deze opname werd door aangeefster ten behoeve van het onderzoek aan het opsporingsteam doorgestuurd.
Omschrijving video:
Duur film 01:44 minuten
00:03 - 00:07 (foto 1):
Chauffeur (hierna: C) en passagier (hierna: A) hebben elkaars hand vast. Chauffeur wrijft licht met zijn duim over linker wijsvinger aangeefster.
00:05:
A: "zijn we er bijna?
C: "Ja"
Opnameapparaat wordt gedraaid en chauffeur komt gedeeltelijk in beeld (foto 3).
00:15:
Hand gaan uit elkaar en A legt haar hand tussen haar benen. C laat even zijn hand op
linkerbeen van A liggen en haalt het daarna weg. (foto 2)
00:20:
A: "Voor de aarappel (fon.) Ik ben dronken."
C: "Nee hoor helemaal niet."
A: "Isk ben wel dronken."
C: "Nee hoor, je bent gezellig"
A: "Ja, en gezellig en dronken."
C: "Ja, is toch leuk?"
A: "Ja, harstikke leuk."
C: "Mooi"
A: "We zijn er bijna toch?"
01:04:
A: "We zijn er toch allang?"
C: "Ja, alles is afgesloten schat"
A: "Echt waar?"
C: "Leidseplein is afgesloten."
A: "Is niet best he."
C: "Nee he. Museumplein afgesloten ook."
A: "Dat is niet best"
C: "Ja"
A: "Is niet best. Is niet best."
3. Een opname van beeld en geluid als bedoeld in artikel 567 Wetboek van Strafvordering, genaamd “WhatsApp video aangeefster d.d. 27 april 2021”.
4. Een proces-verbaal van bevindingen (incl. bijlage) met nummer PL1300-2021087813-11 van 10 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], pagina’s 27-28.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op woensdag 10 november 2021 heeft de getuige [getuige 2] een getuigenverklaring afgelegd. De getuige verklaarde dat ze op koningsdag een filmpje en WhatsApp berichten van de aangeefster had ontvangen. Hiervan heeft de getuige [getuige 2] een screenshot gemaakt en digitaal naar de verbalisant verstuurd. Deze screenshot zal bij de getuigenverklaring worden gevoegd (zoals ter zitting in hoger beroep voorgehouden, houdt dit screenshot, na een
stillmet het verstuurde filmpje met verzendtijdstip 16:24, tevens als naar de vriendin verstuurde berichten het volgende in: “Waar ben je 16:24 - Waar bb je 16:24 – Word aangerbs 16:25”).
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 29 november 2022 opgemaakt door mr. R.A.J. Hübel, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 november 2022 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de
getuige [getuige 1]:
Zij (het hof begrijpt: aangeefster) was dronken. We belden toen ze in de Uber zat. Ik weet niet wie wie belde. Ik wist dat ze gedronken had, ik was nuchter. Dus ik zei ‘let je wel een beetje op haar?’ tegen de chauffeur voor de grap. Toen ging de camera weer terug en zag ik haar met hele grote ogen naar me kijken; met ‘help-ogen’. Ze keek me aan met een blik van: er is iets aan de hand. We hebben nog even gepraat, ik weet niet over wat. Daarna hebben we opgehangen en heb ik haar gezien. (…) Toen we op de drukke weg liepen, vertelde ze gelijk ‘de Uber chauffeur heeft me aangerand’. Ik vroeg wat er was gebeurd. Ze had me ook een filmpje gestuurd, denk ik, of ik heb het in ieder geval gezien, waarin ze hand in hand zaten in de Uber. Ze deed bij mij voor wat hij precies deed. Sowieso dat hij op haar been zat de hele tijd en langzaam naar beneden ging. Niet naar binnen, maar wel het kruis aanraken. Op haar broek. Ze had het voorgedaan bij mij. Ik was ervan geschrokken, zij ook. Zij was best wel dronken en ik hoorde dat en dacht ‘dit is niet goed’.
Na die ‘help-ogen’ dacht ik: er is iets aan de hand wat ze me nu niet wil vertellen, niet naast hem in ieder geval.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat de aangeefster op 27 april 2021 bij mij in de taxi zat in Amsterdam. Ik zag dat zij dronken was. Zij zat voorin naast mij. Ik heb haar hand aangeraakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.629,90, bestaande uit €129,90 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Op de vordering is in het vonnis waarvan beroep geen beslissing genomen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof gaat er vanuit dat de vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg is ingediend namens de aangeefster nu de vordering onderdeel uitmaakt van het dossier en mede gelet op de correspondentie die namens de benadeelde partij is overgelegd. Kennelijk heeft de politierechter per abuis geen beslissing genomen op deze vordering. Uit het handhavingsformulier in hoger beroep van 17 oktober 2024 blijkt dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd en haar oorspronkelijke vordering handhaaft. Gelet op deze stand van zaken zal het hof een beslissing nemen op de vordering van de benadeelde partij en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte op 28 april 2021 rechtstreeks de opgevoerde materiële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft er voor gekozen om de kleding, die zij op de bewuste dag aan had, vanwege het gebeurde weg te gooien. Het hof ziet daarin geen grond om het verlies van die kleding als schade aan te merken die rechtstreeks het gevolg is geweest van het bewezenverklaarde feit. Daarom kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Immateriële schade
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek
(hierna: BW).Als – voor zover hier van belang – bij een benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer of goede naam, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon te zijn aangetast, wil zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in even bedoelde zin. Zo heeft zij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er in deze zaak voor toewijzing van hetgeen is gevorderd geen wettelijke grondslag is. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat een ieder zijn of haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.