ECLI:NL:GHAMS:2025:1684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
23-001018-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van kinderopvangtoeslagfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die wordt beschuldigd van het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel door middel van kinderopvangtoeslagfraude. De betrokkene heeft samen met anderen valse aanvragen voor kinderopvangtoeslag ingediend, waarbij gebruik werd gemaakt van valse of vervalste documenten. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 11 september 2018 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het oplichten van de Belastingdienst. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 298.744,20, maar het hof heeft dit bedrag herzien en vastgesteld op € 290.688,00. De betrokkene is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geoordeeld dat dit geen aanleiding geeft om het ontnemingsbedrag te matigen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001018-22 (ontneming)
datum uitspraak: 30 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel
36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845003-18 tegen de betrokkene:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 356.655,70. Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie de vordering verlaagd tot een bedrag van € 340.880,70.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 in de strafzaak (met parketnummer 13-845003-18) – kort gezegd – veroordeeld ter zake van:
- feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, medeplegen van opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd;
- feit 2: medeplegen van gewoontewitwassen; en
- feit 3: als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Tevens heeft de rechtbank Amsterdam bij afzonderlijk vonnis van 5 april 2022 in de bijbehorende ontnemingszaak het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 298.744,20 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van genoemd bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juni 2025 – kort gezegd – in hoger beroep in de strafzaak (parketnummer 23-001017-22) veroordeeld ter zake van:
- feit 1: medeplegen van opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd;
- feit 2: medeplegen van gewoontewitwassen; en
- feit 3: als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4, 5 en 30 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting op een ander bedrag vaststelt respectievelijk tot een ander bedrag oplegt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de betrokkene wordt vastgesteld op € 333.426,70 en dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van het bedrag dat de betrokkene zou hebben ontvangen van de ten onrechte aan de verschillende aanvragers uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Daarbij heeft de advocaat-generaal verwezen naar de Ontnemingsrapportage gedateerd 5 februari 2019, waarin een overzicht van de aan de betrokkene afgestane KOT is opgenomen (pagina 23 en 24). In aanvulling daarop heeft de advocaat-generaal gesteld dat ook de bedragen die contant aan [medeverdachte] zijn gegeven dan wel op haar bankrekening zijn overgemaakt, aan de betrokkene kunnen worden toegerekend, omdat [medeverdachte] heeft verklaard dat zij voornoemde bedragen heeft afgestaan aan de betrokkene. Ten aanzien van tien KOT-aanvragers sluit de advocaat-generaal zich aan bij hetgeen de rechtbank in het ontnemingsvonnis heeft overwogen ( [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] en [persoon 10] ). Wat betreft de overige, hierna te noemen, tien KOT-aanvragers stelt de advocaat-generaal dat van het oordeel van de rechtbank dient te worden afgeweken.
[persoon 11]
Onder verwijzing naar de verklaring van [persoon 11] en [persoon 12] stelt de advocaat-generaal dat [persoon 11] de helft van de op haar naam verkregen KOT heeft moeten afstaan aan de betrokkene. [persoon 11] heeft een bedrag van € 360,00 overgemaakt naar [medeverdachte] . Aldus concludeert de advocaat-generaal dat de betrokkene van de KOT van [persoon 11] heeft ontvangen: (€ 42.666,00 minus € 360,00) / 2 =
€ 21.153,00.
[persoon 13]
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de helft van de ten onrechte aan [persoon 13] uitgekeerde KOT, te weten
€ 19.096,00(€ 38.192,00 / 2), aan de betrokkene dient te worden toegerekend. € 1.950,00 zou zijn overgeschreven naar [medeverdachte] en het overige bedrag (€ 17.146,00) zou [persoon 13] in contanten aan de betrokkene hebben afgedragen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal verwezen naar de verklaring van [persoon 13] , inhoudende dat zij een deel van de door haar ontvangen KOT heeft moeten afstaan aan de persoon die voor haar de aanvraag regelde. Daarbij heeft [persoon 13] [medeverdachte] herkend als de persoon aan wie zij het contante geld moest geven. De verklaring van [persoon 13] vindt steun in haar bankgegevens, waaruit blijkt dat zij in de betreffende periode € 24.960,00 aan geldopnames heeft gedaan en dat zij
€ 1.950,00 heeft overgeschreven naar [medeverdachte] .
[persoon 2]
Overeenkomstig de ontnemingsrapportage heeft [persoon 2] volgens de advocaat-generaal
€ 14.440,00afgedragen aan de betrokkene. Daarvan is € 800,00 overgeschreven naar [medeverdachte] en is
€ 13.640,00 contant aan de betrokkene toegekomen. De advocaat-generaal heeft hierbij gewezen op de verklaring van [persoon 2] en haar bankafschriften, die haar verklaring onderbouwen.
[persoon 14]
Ten aanzien van [persoon 14] stelt de advocaat-generaal dat de betrokkene
€ 950,00heeft verkregen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat uit de verklaring van [persoon 14] blijkt dat zij maandelijks € 770,00 contant moest afstaan aan [persoon 15] en dat zij de laatste drie of vier maanden (augustus/september tot en met november 2016) het geld aan de neef van [persoon 15] , genaamd [persoon 16] heeft gegeven. Op foto’s van de betrokkene herkende zij die [persoon 16] . Uit de bankafschriften blijkt dat in de maanden oktober en november 2016 in totaal € 950,00 (€ 450,00 + € 500,00) is opgenomen, hetgeen de verklaring van [persoon 14] (ten dele) onderbouwt.
[persoon 17]
heeft volgens de advocaat-generaal
€ 49.349,00afgedragen aan de betrokkene. Voor de onderbouwing heeft de advocaat-generaal verwezen naar de verklaring van [persoon 17] en haar bankafschriften, waaruit blijkt dat zij (contant) geld heeft afgestaan aan [persoon 12] en de betrokkene en dat zij geldbedragen heeft overgemaakt naar [persoon 18] en [medeverdachte] . Tevens heeft de advocaat-generaal gewezen op de verklaring van [medeverdachte] over de gelden die op haar rekening zijn binnengekomen en toebehoorden aan de betrokkene.
[persoon 17]
Wat betreft [persoon 17] dient volgens de advocaat-generaal te worden uitgegaan van een bedrag van
€ 13.950,00. Hiertoe heeft de advocaat-generaal gewezen naar de verklaring van [persoon 17] en haar bankafschriften. Daaruit blijkt dat zij in opdracht van de betrokkene, de eerste keer € 3.000,00 contant aan hem moest geven en dat zij daarna telkens € 1.400,00 per maand (het gehele KOT bedrag) moest pinnen en afgeven, waarvan zij telkens € 300,00 terugkreeg. Eénmaal heeft zij € 50,00 extra ontvangen.
[persoon 19]
Anders dan de rechtbank gaat de advocaat-generaal uit van een bedrag van
€ 28.050,00, gebaseerd op de verklaring van [persoon 11] in combinatie met de contante geldopnames van € 22.030,00 en de overboekingen van € 1.660,00 naar [medeverdachte] en € 4.360,00 naar [persoon 12] .
[persoon 20]
Overeenkomstig het ontnemingsrapport moet ervan worden uitgegaan dat [persoon 20]
€ 8.695,50contant heeft afgestaan aan de betrokkene. Ter onderbouwing heeft de advocaat-generaal gewezen op de verklaring van [persoon 20] dat zij telkens de helft moest geven aan een man die haar telefonisch had benaderd en zei dat ze veel geld kon verdienen en aan wie zij haar persoonsgegevens (en die van haar zoon) heeft gegeven. Zij heeft de betrokkene weliswaar nooit gezien, maar de stukken die betrekking hadden op haar KOT-aanvraag zijn aangetroffen op de USB-stick die is aangetroffen in de woning van de betrokkene en het IP-adres waarmee de KOT-aanvraag is ingediend, kan gekoppeld worden aan de betrokkene.
[persoon 21]
In afwijking van de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat [persoon 21] een bedrag van
€ 14.600,00aan de betrokkene heeft afgestaan. Blijkens haar verklaring heeft zij eerst maandelijks
€ 650,00 moeten afstaan en later, toen haar maandelijkse KOT verlaagd werd naar € 775,00 moest zij maandelijks € 350,00 afstaan. Haar verklaring vindt steun in haar bankafschriften, aldus de advocaat-generaal.
[persoon 22]
Blijkens de verklaring van [persoon 22] heeft zij
€ 13.300,00aan de betrokkene afgestaan. Daarvan heeft zij naar eigen zeggen € 9.000,00 in contanten aan de betrokkene gegeven en € 4.300,00 aan [medeverdachte] overgemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman zich per aanvrager – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevat om daarop een aannemelijke schatting van het door de betrokkene verkregen wederrechtelijke voordeel te baseren. Daarbij hadden de respectieve aanvragers een belang bij het afleggen van een verklaring waarin hen zo min mogelijk voordeel wordt toegekend (bijvoorbeeld wegens een terugvorderingsprocedure door de Belastingdienst). Tevens heeft de raadsman gesteld dat [medeverdachte] , vanwege haar status als (mede)verdachte, een belang had bij het afleggen van een verklaring zoals zij heeft gedaan, inhoudende dat zij de van de aanvragers verkregen gelden heeft afgestaan aan de betrokkene. De raadsman stelt dat ook de verklaring van [medeverdachte] daarom onvoldoende grondslag biedt om daarop een aannemelijke schatting van het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel te baseren.
Ten aanzien van aanvrager [persoon 1] heeft de raadsman als (meer) subsidiair standpunt gesteld dat [persoon 1] heeft verklaard dat zij tussen de € 600,00 en € 800,00 per maand moest afstaan aan [persoon 21] en dat zij één keer geld aan ‘[betrokkene]’
(het hof begrijpt: de betrokkene)heeft gegeven. Bij het maken van een schatting is dit het enige wettige bewijsmiddel dat een concreet aan de betrokkene afgegeven geldbedrag behelst, waardoor (gelet op het voorzichtigheidsprincipe) hooguit € 600,00 aan de betrokkene kan worden toegerekend.
Oordeel van het hof
Grondslag van het ontnemingsarrest
Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit baten van de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
In de strafzaak is – kort weergegeven – bewezenverklaard dat de betrokkene in de periode van
1 augustus 2012 tot en met 11 september 2018 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich (onder meer) bezighield met het oplichten van de Belastingdienst door voor derden aanvragen KOT in te dienen, terwijl bekend was dat die derden daar geen recht op hadden. Dit gebeurde met behulp van valse of vervalste geschriften. De Belastingdienst is naar aanleiding van die aanvragen steeds overgegaan tot uitbetaling van die toeslag. Daarbij heeft het hof in de strafzaak overwogen dat voor een groot aantal aanvragers die in het dossier naar voren komen, en die als verdachte of als getuige zijn gehoord, met behulp van die criminele organisatie ten onrechte KOT is uitgekeerd. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de betrokkene hieruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De aanvragers moesten immers, in ruil voor de werkzaamheden en handelingen van de betrokkene en zijn mededaders, een bepaald deel van de aan hen uitgekeerde KOT afstaan aan de betrokkene of ten behoeve van hem beschikbaar stellen.
In de ontnemingsprocedure is dus telkens aan de orde het geldbedrag dat de betrokkene van de aanvragers heeft ontvangen, dat afkomstig is van de in het kader van de criminele organisatie frauduleus verkregen KOT. In het voordeel van de betrokkene zal het hof zich bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beperken tot de twintig in de ontnemingsrapportage genoemde aanvragers. Bij de berekening van de omvang van het door de betrokkene verkregen voordeel zal het hof telkens uitgaan van de verklaringen van voornoemde aanvragers. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar, nu zij op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen, ten dele worden onderbouwd door bankoverschrijvingen en omdat een voldoende onderbouwde betwisting ontbreekt. Dit geldt ook voor de verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat het de betrokkene was die de uiteindelijk begunstigde was van de geldbedragen die de aanvragers aan haar overmaakten; het was de betrokkene die de beschikking had over de ING-bankrekening (die zij bovendien op verzoek van de betrokkene heeft geopend zodat ‘die wijven’ geld konden overmaken). De geldbedragen die zij heeft opgenomen, heeft zij aan de betrokkene gegeven. [1]
De verklaringen van de twintig aanvragers worden dus als uitgangspunt genomen en ook de (contante dan wel girale) betalingen aan [medeverdachte] worden meegenomen bij de vaststelling van het geschatte, door de betrokkene verkregen wederrechtelijke voordeel.
[persoon 11]
Aanvrager [persoon 11] beschikte over diverse bankrekeningen. Op de bankrekening eindigend op - [nummer 1] werd de KOT voor haarzelf gestort. Op de bankrekening eindigend op - [nummer 2] werd KOT gestort die bedoeld was voor aanvrager [persoon 19] . [2] De KOT voor [persoon 19] komt hierna aan de orde.
De totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 11] - behoudens verrekening - ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 45.274,00. [3]
Blijkens de verklaring van [persoon 11] heeft zij de helft van de door haar ontvangen KOT moeten afstaan aan ‘die man van de Belastingdienst’
[het hof begrijpt: de betrokkene].Het geld gaf zij in contanten aan mededader [persoon 12] , die het geld op haar beurt aan de betrokkene gaf. Uit de afschriften van de bankrekening van [persoon 11] eindigend op - [nummer 1] blijkt dat er veel geldopnames zijn geweest, hetgeen de verklaring van [persoon 11] op dit punt ondersteunt. [4] Daarnaast heeft [persoon 11] verklaard dat zij op verzoek van de betrokkene geld moest afgeven aan en geld moest overmaken op de rekening van [medeverdachte] en van [persoon 12] . [5]
Uit de bankafschriften van de rekeningen van [persoon 11] blijkt dat zij in ieder geval € 360,00 van de door haar ontvangen KOT heeft overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . [6] Het hof zal, in navolging van de advocaat-generaal, zich op dit punt beperken tot dit bedrag.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 11] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
€ 22.997,00.
[persoon 19]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 19] - behoudens verrekening - ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 48.186,00. Daarvan is € 40.462,00 overgemaakt op een bankrekeningnummer van [persoon 11] eindigend op - [nummer 2] (zie hiervoor) en € 7.724,00 op een rekening van [persoon 19] zelf. [7]
[persoon 11] heeft verklaard dat zij in opdracht van de betrokkene geld moest pinnen en contant aan [persoon 12] moest geven, die het geld op haar beurt doorgaf aan de betrokkene, en dat zij een aantal geldbedragen moest overmaken naar (onder meer) de rekening van [medeverdachte] . Uit de afschriften van de bankrekening van [persoon 11] eindigend op - [nummer 2] blijkt dat er € 22.030,00 is opgenomen. Daarnaast is er een bedrag van € 1.190,00 (€ 1.090,00 + € 100,00) overgeschreven naar de rekening van [medeverdachte] en
€ 4.360,00 naar de rekening van mededader [persoon 12] , naar zeggen van [persoon 11] in opdracht van – zo begrijpt het hof – de betrokkene. [8] Onvoldoende duidelijk is geworden of en zo ja, tot welk bedrag, geld dat op de rekening van [persoon 19] zelf is uitbetaald ten goede is gekomen aan de betrokkene. In navolging van de advocaat-generaal laat het hof dit geld daarom buiten beschouwing.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 19] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: (22.030,00 + 1.190,00 + 4.360,00 =) € 27.580,00.
[persoon 13]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 13] - behoudens verrekening - ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 38.192,00. [9]
[persoon 13] heeft verklaard dat zij in ieder geval de helft van de door haar ontvangen KOT heeft moeten afstaan. Dit zou betekenen dat zij € 38.192,00 / 2 = € 19.096,00 zou hebben afgestaan. Daarvan heeft zij € 1.950,00 overgemaakt op de bankrekening op naam van [medeverdachte] . Het overige deel (€ 17.146,00) zou [persoon 13] in contanten aan een ander dan de betrokkene hebben gegeven. [10] Nu het dossier verder geen aanwijzingen bevat dat de betrokkene (delen van) dit contante geldbedrag zou hebben gekregen, kan dit bedrag niet aan de betrokkene worden toegerekend.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 13] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
€ 1.950,00.
[persoon 1]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 1] – behoudens verrekening – vanaf augustus 2013 [11] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt: € 38.798,00. [12]
[persoon 1] heeft verklaard dat zij maandelijks tussen de € 600,00 en € 800,00 moest afstaan aan mededader [persoon 21] en de betrokkene. Slechts eenmaal heeft [persoon 1] het geld (contant) aan de betrokkene gegeven. Het hof gaat er op grond van haar verklaring vanuit dat dit ten minste € 600,00 is geweest. Daarnaast heeft [persoon 1] verklaard dat zij in opdracht van de betrokkene eenmalig een bedrag van € 500,00 heeft overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . [13] Het hof gaat er van uit, gelet op de eerder aangehaalde verklaring van [medeverdachte] ter zake, dat dit bedrag ten goede is gekomen aan de betrokkene.
Op de vraag
‘Heeft u ook iets gedaan voor [persoon 1] ?’heeft [persoon 22] verklaard dat dat niet het geval is geweest en dat [persoon 1] zelf contact had met de betrokkene. Derhalve zal het hof, in het voordeel van de betrokkene, de overige door [persoon 1] gestelde betalingen buiten beschouwing laten.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 1] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
600 + 500 = € 1.100,00.
[persoon 2]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 2] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 29.179,00. [14]
[persoon 2] heeft verklaard dat zij in ieder geval de helft van de door haar ontvangen KOT heeft moeten pinnen en afstaan aan de betrokkene. Uit de bankafschriften van [persoon 2] blijkt dat zij, telkens kort na ontvangst van de KOT, geldbedragen heeft gepind van in totaal € 12.040,00. [15] Daarnaast heeft zij verklaard dat zij van de eerste KOT betaling van € 3.200,00, € 1.600,00 heeft gepind en aan de betrokkene heeft gegeven (van laatstgenoemde geldopname zit geen bankafschrift in het dossier, omdat deze geldopname heeft plaatsgevonden buiten de periode waar het bankafschrift betrekking op heeft). [16] Ook heeft [persoon 2] in totaal € 800,00 overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . [17]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 2] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 14.440,00.
[persoon 2]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 2] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 71.965,00. [18]
[persoon 2] heeft verklaard dat zij in opdracht van de betrokkene, een deel van de ontvangen KOT heeft overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . [19] Uit de bankafschriften blijkt dat in totaal € 41.751,00 is overgemaakt op rekening van [medeverdachte] . [20]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 2] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 41.751,00.
[persoon 3]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 3] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt
€ 20.467,00. [21]
Uit de verklaring van [persoon 3] blijkt dat zij een deel van de door haar ontvangen KOT moest afstaan aan de betrokkene en dat zij in zijn opdracht geldbedragen overmaakte naar (onder meer) de rekening van [medeverdachte] . [22] Uit de bankafschriften blijkt dat in totaal € 5.540,00 is overgemaakt naar [medeverdachte] . [23]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 3] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 5.540,00.
[persoon 14]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 14] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 31.916,00. [24]
[persoon 14] heeft verklaard dat zij maandelijks € 770,00 (contant) moest afstaan aan ene [persoon 15] (die zij kende als de neef van de betrokkene). Enkel de laatste drie of vier maanden (augustus/september tot en met november 2016) zou [persoon 14] het geld aan [persoon 15] ’s neef [persoon 16] hebben gegeven
[het hof begrijpt: de betrokkene]. Op foto’s van de betrokkene herkent zij hem als [persoon 16] . [25] Uit de bankafschriften van de rekening van [persoon 14] blijkt dat in oktober en november 2016 in totaal € 950,00 is opgenomen (€ 450,00 + € 500,00). [26] In het voordeel van de betrokkene gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van dit lagere bedrag.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 14] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
€ 950,00.
[persoon 4]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 4] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 43.387,00. [27]
Uit de afschriften van twee bankrekeningen van [persoon 4] blijkt dat een bedrag van in totaal € 3.200,00 is overgemaakt op de rekening van [medeverdachte] . [28]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 4] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
€ 3.200,00.
[persoon 17]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 17] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 75.329,00. [29]
Uit de verklaring van [persoon 17] blijkt dat mededader [persoon 12] samenwerkte met een belastingadviseur. Op een foto van de betrokkene herkent [persoon 17] hem als die belastingadviseur. [persoon 17] moest in ruil voor de diensten van [persoon 12] en de betrokkene een deel van haar KOT afstaan. De eerste keer ontving zij € 6.000,00; daarvan was € 1.500,00 voor haarzelf, € 1.000,00 was voor [persoon 12] en het overige bedrag (€ 3.500,00) was voor de betrokkene. [persoon 17] heeft € 4.500,00 aan [persoon 12] meegegeven en [persoon 12] zou ervoor zorgen dat het geld bij de betrokkene terecht zou komen. Daarna moest ze maandelijks het totale KOT-bedrag pinnen; daarvan mocht zij € 540,00 zelf houden. Het overige bedrag moest zij afstaan aan [persoon 12] en de betrokkene. [persoon 17] gaf het geld aan [persoon 2] , die het geld op haar beurt aan [persoon 12] en de betrokkene gaf. [30] De bankafschriften van [persoon 17] onderbouwen haar verklaring; er zijn voldoende contante opnames geweest. [31]
Toen de betrokkene op vakantie was, moest [persoon 17] geld overmaken naar ene [persoon 18] en een andere persoon van wie zij de naam niet meer weet. Uit haar bankafschriften blijkt dat een bedrag van € 800,00 is overgemaakt naar de rekening van [persoon 18] en een bedrag van € 175,00 is overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . [32] De overboeking naar [medeverdachte] neemt het hof, even als hiervoor, mee in de berekening van het door de betrokkene verkregen voordeel.
De in totaal ontvangen KOT ad € 75.329,00,
te verminderen met:
- € 1.500,00 ( door [persoon 17] zelf gehouden van de eerste betaling);
- € 1.000,00 ( van de eerste betaling gegeven aan [persoon 12] ; het hof kan niet vaststellen dat dit ten goede is gekomen aan [betrokkene] );
- € 22.140,00 ( door [persoon 17] zelf gehouden van de overige KOT-betalingen over de periode 05-08-2013 tot 01-01-2017 ad € 540,00 per maand (41 x 540);
- € 800,00 ( van deze overboeking naar [persoon 18] kan het hof niet vaststellen dat die (later) bij de betrokkene is terechtgekomen; maar die is wel van de bankrekening van [persoon 17] afgegaan); en
te vermeerderen met:
€ 175,00 (overboeking naar [medeverdachte] ).
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 17] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 50.064,00.
[persoon 17]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 17] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 18.929,00. [33]
De KOT is in elf maanden aan [persoon 17] uitbetaald. [34] Anders dan in het Overzicht uitbetalingen Toeslagen (A16-DOC-023, doorgenummerde p. 5690) is vermeld, betrof de eerste betaling geen bedrag van € 2.781,00, maar een bedrag van € 4.242,00. [35] [persoon 17] heeft verklaard dat zij van deze eerste KOT-betaling € 3.000,00 moest afstaan aan [betrokkene]
[het hof begrijpt: de betrokkene]. Daarna heeft zij maandelijks € 1.400,00 contant opgenomen en aan de betrokkene gegeven, waarvan zij telkens € 300,00 terugkreeg. Maandelijks ontving de betrokkene dus € 1.100,00, over een periode van 10 maanden. Voor haar verjaardag heeft [persoon 17] van de betrokkene eenmalig € 50,00 gekregen. [36] Uit de bankafschriften van de rekening van [persoon 17] is gebleken dat in totaal een bedrag van € 26.410,00 aan geldopnames is verricht, hetgeen past bij haar verklaring over de contante betalingen aan de betrokkene. [37]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 17] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: (3.000 + (10 x 1.100) -/- 50 =) € 13.950,00.
[persoon 5]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 5] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 51.617,00. [38]
[persoon 5] heeft verklaard dat zij in opdracht van de betrokkene een deel van de door haar ontvangen KOT moest overmaken naar [medeverdachte] . [39] Uit bankafschriften is gebleken dat in totaal € 5.575,00 is overgemaakt naar [medeverdachte] . [40]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 5] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 5.575,00.
[persoon 6]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 6] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 51.365,00. [41]
Uit de verklaring van [persoon 6] blijkt dat zij de helft van de door haar ontvangen KOT heeft moeten afstaan aan de betrokkene, zijnde € 25.682,50. Van dat bedrag heeft zij € 17.605,00 overgemaakt naar [medeverdachte] . [42] De overige € 8.077,50 heeft zij naar eigen zeggen contant aan de betrokkene gegeven. [43] De verklaring van [persoon 6] vindt steun in haar bankafschriften waaruit een veel hoger bedrag aan pinopnames blijkt. [44]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 6] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 25.682,00 (afgerond).
[persoon 20]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 20] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt
€ 17.391,00. [45]
Weliswaar heeft [persoon 20] verklaard dat zij de helft van de door haar ontvangen KOT moest afstaan, maar uit haar verklaring blijkt niet dat zij dat geld aan de betrokkene heeft gegeven. Zij moest het geld op wisselende plaatsen achterlaten, maar zij heeft de betrokkene nooit gezien en herkent zijn naam of bijnamen niet. [46] Om die reden zal het hof de op naam van [persoon 20] uitgekeerde KOT niet meerekenen.
[persoon 7]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 7] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 19.453,00. [47]
[persoon 7] heeft verklaard dat zij van de KOT maandelijks € 480,00 (contant) aan [persoon 21] gaf en € 350,00 voor zichzelf pinde. Uit de bankafschriften van [persoon 7] blijkt dat zij regelmatig een bedrag van € 830,00 contant opnam, hetzij in één keer hetzij in twee bedragen: € 480,00 en € 350.00, hetgeen aansluit bij haar verklaring. [48]
[persoon 22] heeft verklaard dat zij het geld van [persoon 7] steeds aan de betrokkene heeft gegeven. [49]
In totaal heeft [persoon 7] negentien maanden KOT ontvangen.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 7] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 9.120,00 (19 x 480).
[persoon 21]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 21] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 36.881,00. [50]
[persoon 21] herkent de betrokkene en [persoon 12] op aan haar getoonde foto’s. Uit de verklaring van [persoon 21] blijkt dat zij van het eerste (grote) KOT bedrag € 3.000,00 moest afgeven aan [persoon 12] ; de rest mocht zij zelf houden. In de zestien maanden erna ontving zij telkens € 1.397,00 aan KOT, waarvan zij telkens ongeveer € 650,00 moest afstaan. De laatste twaalf maanden ontving [persoon 21] € 775,00 aan KOT, waarvan zij meer dan de helft moest afstaan. Toen haar dochter vier jaar oud werd, ontving [persoon 21] minder KOT en moest zij maandelijks nog € 350,00 afstaan. Soms gaf ze het geld aan de betrokkene en soms aan [persoon 12] . [51] In het voordeel van de betrokkene gaat het hof er vanuit dat [persoon 21] in de laatste twaalf maanden telkens € 350,00 heeft afgestaan. Dit komt op een totaal van betalingen van € 14.600 ((16 x 650) + (12 x 350)). Dit correspondeert echter niet met de uit de bankafschriften blijkende geldopnames door [persoon 21] over die periode, van in totaal € 12.110,00. [52] Daar komt nog bij dat een deel daarvan volgens de verklaring van [persoon 21] ten goede is gekomen aan [persoon 12] . In het voordeel van de betrokkene gaat het hof daarom uit van een totaal aan betalingen van € 12.110,00, waarbij het hof schat dat de helft daarvan ten goede is gekomen van de betrokkene.
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 21] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 6.055,00.
[persoon 22]
Het hof komt tot een door de Belastingdienst op naam van [persoon 22] – behoudens verrekening – ten onrechte uitgekeerde KOT van in totaal € 35.533,00. [53]
[persoon 22] heeft verklaard dat zij eenmaal € 4.000,00 en eenmaal € 5.000,00 contant aan de betrokkene heeft gegeven. Naar aanleiding van aan haar getoonde foto’s (F-006 en F-006/a (zijnde de betrokkene), heeft [persoon 22] verklaard:
“dit lijkt op [betrokkene] ”respectievelijk
“deze lijkt ook op [betrokkene] ”.Het hof gaat er op basis van deze verklaring van uit dat de betrokkene, wiens eerste voornaam [betrokkene] is, ook de door [persoon 22] bedoelde “ [betrokkene] ” is. [54] De verklaring dat zij in totaal € 9.000,00 aan de betrokkene heeft gegeven, vindt steun in haar bankafschriften waaruit blijkt van contante opnames van bedragen boven € 500,00 – tot een totaal van € 9.700,00 – in oktober, november en december 2014 en februari 2015. [55] Daarnaast moest [persoon 22] € 4.300,00 overmaken op de rekening van [medeverdachte] , hetgeen eveneens steun vindt in de mutaties op de bankafschriften. [56]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 22] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 13.300,00.
[persoon 8]
In totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 8] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt
€ 33.054,00. [57]
Uit de verklaring van [persoon 8] blijkt dat zij van de eerste KOT-uitbetaling een bedrag van € 4.500,00 (vijf keer € 900,00) moest afstaan aan [persoon 21] . Daarna moest zij maandelijks € 900,00 afstaan. [58] Uit de bankafschriften van [persoon 8] volgt dat haar contante geldopnames ruimschoots de gestelde afdracht dekken. [59]
[persoon 21] heeft verklaard dat zij het geld in opdracht van de betrokkene heeft opgehaald bij [persoon 8] en dat zij het geld vervolgens aan de betrokkene heeft gegeven. [60]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 8] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
((15 x 900) + 4.500 =) € 18.000,00.
[persoon 9]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 9] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt € 38.917,00. [61]
[persoon 9] heeft verklaard dat zij meer dan de helft van de uitgekeerde KOT aan de betrokkene heeft afgestaan. Daarvan heeft zij € 1.850,00 overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . Het overige bedrag heeft zij gepind, waarna de betrokkene dat geld vanuit haar huis heeft meegenomen. [62] In de betreffende periode is van haar rekening in totaal € 21.740,00 contant opgenomen en is een overschrijving van € 1.850,00 aan [medeverdachte] te zien, hetgeen aansluit bij haar verklaring. [63]
Aldus schat het hof dat hij van de op naam van [persoon 9] uitgekeerde KOT heeft ontvangen:
(38.917 / 2 =) € 19.460,00 (afgerond).
[persoon 10]
De in totaal door de Belastingdienst op naam van [persoon 10] ten onrechte uitgekeerde KOT bedraagt
€ 15.551,00. [64]
De KOT van [persoon 10] is door de Belastingdienst uitbetaald op de rekening van [medeverdachte] . [65] [medeverdachte] heeft een bedrag van € 5.576,30 overgeboekt naar de rekening van [persoon 10] . [66] [medeverdachte] heeft verklaard dat ze het (resterende) geld heeft doorgegeven aan de betrokkene:
“Ik heb zelf geen gebruik gemaakt van internetbankieren. Ik deed wat [betrokkene] [het hof begrijpt: de betrokkene] mij opdroeg. Als er geld op de rekening was gestort door een van de personen dan haalde ik het voor [betrokkene] van de rekening.” [67]
Aldus schat het hof dat de betrokkene van de op naam van [persoon 10] uitgekeerde KOT heeft ontvangen: € 9.974,00 (afgerond).
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het vorenstaande schat het hof het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op:
€ 22.997,00 ( [persoon 11] )
€ 27.580,00 ( [persoon 19] )
€ 1.950,00 ( [persoon 13] )
€ 1.100,00 ( [persoon 1] )
€ 14.440,00 ( [persoon 2] )
€ 41.751,00 ( [persoon 2] )
€ 5.540,00 ( [persoon 3] )
€ 950,00 ( [persoon 14] )
€ 3.200,00 ( [persoon 4] )
€ 50.064,00 ( [persoon 17] )
€ 13.950,00 ( [persoon 17] )
€ 5.575,00 ( [persoon 5] )
€ 25.682,00 ( [persoon 6] )
€ 9.120,00 ( [persoon 7] )
€ 6.055,00 ( [persoon 21] )
€ 13.300,00 [persoon 22] )
€ 18.000,00 ( [persoon 8] )
€ 19.460,00 ( [persoon 9] )
€ 9.974,00 ( [persoon 10] )
----------------------------------------- +
€ 290.688,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsman heeft het hof verzocht om bij de bepaling van het ontnemingsbedrag rekening te houden met het draagkrachtbeginsel en heeft hiertoe aangevoerd dat de betrokkene beperkt draagkrachtig is gelet op zijn beperkte inkomen en zijn alimentatieverplichtingen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht het ontnemingsbedrag te matigen gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof stelt voorop dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel in de executiefase aan de orde dient te worden gesteld. In het ontnemingsgeding zelf kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment noch in de toekomst de draagkracht heeft of zal kunnen bereiken om aan de betalingsverplichting te voldoen. Het hof is van oordeel dat die situatie en duidelijkheid op dit moment niet aan de orde zijn.
Het hof constateert dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden. De vordering tot ontneming is in eerste aanleg aanhangig gemaakt op
4 november 2021 en afgerond met een eindbeslissing op 5 april 2022. Op 12 april 2022 is namens de betrokkene hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing van de rechtbank. Het dossier is op
12 juli 2023 bij het hof binnengekomen, waardoor de inzendtermijn met zeven maanden is overschreden.
Het hof wijst op 30 juni 2025 arrest. Daarmee is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar per instantie, met ruim één jaar en twee maanden overschreden.
Nu het hof in de strafzaak al rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, volstaat het hof in deze ontnemingszaak met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 290.688,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 290.688,00 (tweehonderdnegentigduizend zeshonderdachtentachtig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 290.688,00 (tweehonderdnegentigduizend zeshonderdachtentachtig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2025.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.V01-003 , doorgenummerde p. 528 en 534 en proces-verbaal van nader verhoor verdachte en verhoor getuige
2.A01-AMB-002, doorgenummerde p. 3857-3877 en A01-DOC-062, doorgenummerde p. 4042-4043.
3.A01-DOC-062, doorgenummerde p. 4042-4043.
4.A01-AMB-002, doorgenummerde p. 3857-3877.
5.A01-V01, doorgenummerde p. 3811-3812, 3822-3824.
6.A01-AMB-002, doorgenummerde p. 3857-3877.
7.A14-DOC-040, doorgenummerde p. 5458.
8.A01-AMB-002, doorgenummerde p. 3857-3877, en A01-V01 en V02, doorgenummerde p. 3810-3838 en 3840-3845 .
9.A03-DOC-050, doorgenummerde p. 4258-4259.
10.A03-V01, doorgenummerde p. 4119-4120, 4124-4128 en A03-AMB-002, doorgenummerde p. 4139-4148.
11.A-05-AMB-001, doorgenummerde p. 4291.
12.A05-DOC-056, doorgenummerde p. 4435-4436.
13.A05-V01, doorgenummerde p. 4271, 4277 en 4282.
14.A06-DOC-030, doorgenummerde p. 4568.
15.A06-V01-Bijlage 1, blz. 5 tot en met 8, doorgenummerde p. 4463-4466.
16.A06-V01, blz. 7, doorgenummerde p. 4450.
17.A06-V01, doorgenummerde p. 4450 en 4455 en A06-AMB-002, doorgenummerde p. 4477.
18.A07-DOC-030, doorgenummerde p. 4717.
19.A07-V01, doorgenummerde p. 4579, 4587-4588.
20.A07-AMB-002, doorgenummerde p. 4614.
21.A08-AMB-001, doporgenummerde p. 4724 en A08-DOC-023, doorgenummerde p. 4770.
22.A08-RHV-2 p. 58 en 63, doorgenummerde p. 126 en 131.
23.A08-AMB-002, doorgenummerde p. 4728.
24.A09-DOC-015, doorgenummerde p. 4877.
25.A09-V-01, doorgenummerde p. 4797, 4798, 4803 en 4810.
26.A09-AMB-002, doorgenummerde p. 4834.
27.A12-DOC-035, doorgenummerde p. 5210-5211.
28.A12-AMB-002, doorgenummerde p.5118 en 5122.
29.A15-DOC-035, doorgenummerde p. 5607-5608.
30.A15-V01, doorgenummerde p. 5479-5481.
31.A15-AMB-002, doorgenummerde p. 5511-5531, m.n. p. 5512.
32.A15-AMB-002, doorgenummerde p. 5512 en 5516.
33.A16-DOC-023, doorgenummerde p. 5690.
34.A16-DOC-023, doorgenummerde p. 5690.
35.A-16-AMB-002, doorgenummerde p. 5639.
36.A16-V01, doorgenummerde p. 5623-5624, 5629-5630.
37.A16-AMB-002, doorgenummerde p. 5638.
38.A17-DOC-061, doorgenummerde p. 5874-5875.
39.A17-V01, doorgenummerde p. 5711.
40.A17-AMB-002, doorgenummerde p. 5734.
41.A18-DOC-048, doorgenummerde p. 6028-6029.
42.A18-AMB-002, doorgenummerde p. 5921.
43.A18-V01, doorgenummerde p. 5892, 5898, 5900 en 5902.
44.A18-AMB-002, doorgenummerde p. 5920.
45.A22-DOC-022, doorgenummerde p. 6385.
46.A22-V01, doorgenummerde p. 6301 en 6307-6308.
47.A23-DOC-009, doorgenummerde p. 6449.
48.A23-AMB-002, doorgenummerde p. 6412-6419.
49.A26-V01, doorgenummerde p. 6714.
50.A26-DOC-020, doorgenummerde p. 6796.
51.A26-V01, doorgenummerde p. 6705, 6707-6708.
52.A26-AMB-002, doorgenummerde p. 6733.
53.A27-DOC-079, doorgenummerde p. 6984-6985, in 2013: € 4.619,00 - zoals blijkt uit A27-AMB-002, in plaats van € 12.309 zoals is opgenomen in A27-DOC-079 -, in 2014: € 22.007,00 en in 2015: € 8.907,00.
54.A27-V02, doorgenummerde p. 6823-6824 en 6827.
55.A27-AMB-002, doorgenummerde p. 6841.
56.A27-AMB-002, doorgenummerde p. 6840.
57.A28-DOC-031, doorgenummerde p. 7114.
58.A28-V01, doorgenummerde p. 6997-6998, 7004
59.A28-AMB-002, doorgenummerde p. 7038.
60.A26-V01, doorgenummerde p. 6712 en 6716.
61.A30-DOC-030, doorgenummerde p. 7344.
62.A30-V01, doorgenummerde p. 7243-7244, 7247 en 7250.
63.A30-AMB-002, doorgenummerde p. 7258.
64.A31-AMB-001, doorgenummerde p. 7362.
65.A31-AMB-001, doorgenummerde p. 7362.
66.A31-AMB-002, doorgenummerde p. 7363.
67.V01-003 , doorgenummerde p. 534.