Op 7 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning gelegen aan de [A-straat] 2-122 te [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 15 december 2023 het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De rechtbank had eerder de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 265.000, wat door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] was verdedigd. In hoger beroep was de centrale vraag of deze WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en of de heffingsambtenaar had gehandeld in strijd met artikel 40 lid 2 van de Wet WOZ door niet alle relevante stukken over te leggen.
Het Hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank had vastgesteld dat de belanghebbende genothebbende was krachtens het recht van erfpacht en dat de woning een vrijstaande recreatiewoning uit 1989 was. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, waarbij het de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend genoeg achtte om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.