ECLI:NL:GHAMS:2025:156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
23-000811-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1997, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 11 januari 2024, toen de verdachte met een groot mes zijn ex-vriendin, [slachtoffer], bedreigde terwijl zij hun tweejarige zoontje in haar armen hield. De verdachte ontkende de bedreiging, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in de bevindingen van de politie en de verklaringen van getuigen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de bedreiging. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met bijzondere voorwaarden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds angst heeft voor de verdachte. De bijzondere voorwaarden omvatten meldplicht en behandeling bij een zorginstantie, evenals een contactverbod met de aangeefster.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000811-24
datum uitspraak: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-012342-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Amsterdam, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (groot) mes te richten op [slachtoffer] en/of hun kind en/of (steeds) dichterbij te komen en/of hierbij te zeggen “wees stil, wees stil”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie dan de politierechter hanteert alsmede tot een andere strafoplegging komt en het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer] bewezen kan worden verklaard en dat het vonnis van de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaring kan worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft ter onderbouwing hiervan een alternatief scenario aangedragen. Dit alternatief scenario behelst dat de aangeefster bang was dat de verdachte met hun zoontje naar Marokko zou vertrekken en zij enkel om die reden aangifte heeft gedaan. Dit scenario is aannemelijker dan het scenario van de aangeefster en de door de getuige waargenomen emotie past bij beide scenario’s.
Oordeel van het hof
De aangeefster heeft op 11 januari 2024 (dossierpagina’s 5 e.v.) aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte, haar toenmalige vriend. Zij heeft onder meer verklaard dat de verdachte op die dag in de ochtend in haar woning aan de [adres 2] was en dat zij, toen zij haar zoontje in bed ging leggen, zag dat de verdachte een groot mes in zijn hand had en het mes naar haar toe richtte. Voorts verklaarde de aangeefster dat hij toen tegen haar zei “wees stil, wees stil” en steeds dichterbij kwam.
De verdachte heeft ontkend dat hij de aangeefster heeft bedreigd.
In het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2024 (dossierpagina’s 14 e.v.) relateren de verbalisanten dat zij via de portofoon de melding kregen dat er op de [adres 2] een mevrouw uit het raam om hulp riep, omdat zij door haar vriend was bedreigd met een mes. De verbalisanten namen ter plaatse waar dat de aangeefster erg emotioneel en geschrokken was en hoorden haar verklaren dat haar vriend haar zojuist had bedreigd met een mes.
Getuige [getuige] heeft op 12 januari 2024 tegenover de politie verklaard (dossierpagina’s 8 e.v.) dat hij op 11 januari 2024, terwijl hij aan het werk op de [adres 3] was, zachtjes “help” hoorde. Vervolgens zag hij op de eerste verdieping een vrouw met een kind in haar armen. De vrouw zei dat ze bedreigd werd door een man en dat hij een mes had. De vrouw kwam zeer paniekerig over. De paniek was intens en de getuige hoorde de vibratie en angst in de stem van de vrouw.
Het hof is op basis van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in voornoemde bevindingen van de politie en de verklaring van de getuige [getuige]
.Het hof ziet in het licht daarvan geen reden om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen en volgt het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario niet.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer] wettig en overtuigend is bewezen. Het hof acht niet bewezen dat de verdachte [naam], het zoontje van de verdachte en de aangeefster, mede heeft bedreigd en zal de verdachte, conform het oordeel van de politierechter, van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2024 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een groot mes te richten op [slachtoffer] en steeds dichterbij te komen en hierbij te zeggen “wees stil, wees stil”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen, zoals hierna weergegeven, zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 11 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 5-7].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 januari 2024 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster [slachtoffer]:
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum: 11 januari 2024
Ik doe aangifte van bedreiging. Toen ik vanmorgen de woonkamer in liep was mijn vriend [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte]) daar. Ik ging mijn zoontje (het hof begrijpt uit de context: [naam]) in bed leggen. Ik hoorde heel zachtjes de trap. Ik zag dat hij een groot mes in zijn hand had en dat mes naar mij richtte. [verdachte] zei alleen maar de hele tijd tegen mij: “wees stil, wees stil”. Hij kwam steeds dichterbij en op een gegeven moment stond hij op 1 meter afstand. Ik dacht echt dat ik zou worden doodgestoken waar mijn zoontje bij was. Er stond toevallig een hoogwerker vlakbij mijn raam met daarop een man. De man zag mij in paniek met mijn zoontje in mijn armen. Ik schreeuwde: “bel de politie”.
Op een gegeven moment ging [verdachte] weg.
Ik zag toen het mes dat hij vasthad op het aanrecht liggen. Het was een professioneel keukenmes van denk ik ongeveer 30 cm lang.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 12 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 8-10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 januari 2024 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige]:
V: Gisteren heeft er een incident plaatsgevonden op de [adres 3] (het hof begrijpt uit de context: te Amsterdam). Ik begreep dat jij daar aan het werk was. Kan jij mij vertellen wat je daar hebt gezien?
A: Nou ik hoorde eerst heel zachtjes “help”. Daarna hoorde ik het weer. Ik keek naar het raam en zag een vrouw op de eerste (het hof begrijpt: verdieping) met een kind in haar armen en ze kwam zeer paniekerig over. Ze begon harder te praten waardoor we het huisnummer konden horen. Uit mijn hoofd was het nummer [adres 2]. Ik hoorde haar zeggen dat ze bedreigd werd door een man die probeerde de kamer binnen te komen en dat hij een mes had.
V: Kon je de personen zien door het raam heen?
A: Ik heb haar duidelijk gezien met het kind op haar armen. Ik heb een schim door het huis zien lopen. Maar de paniek van de vrouw toen ze riep dat hij weer probeerde de kamer in te komen was zo intens. Ik hoorde de vibratie en angst echt in haar stem.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 14-17].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 11 januari 2024 waren wij met noodhulpdienst belast. Wij hoorden middels de portofoon de melding dat er op de [adres 2] een mevrouw om hulp riep uit het raam. Voorbijgangers hadden dit gezien en hadden de politie gebeld. De voorbijgangers hoorden dat mevrouw bedreigd was met een mes door haar vriend.
Wij verbalisanten gingen ter plaatste bij het slachtoffer. In de woning troffen wij [slachtoffer] en [naam]. [slachtoffer] was erg emotioneel en geschrokken. [slachtoffer] verklaarde het volgende: “Mijn vriend heeft mij net bedreigd met een mes. Ik was in onze slaapkamer met ons zoontje in mijn armen. Hij kwam met een mes op mij en mijn zoontje af. Ik dacht echt dat hij mij zou neersteken. Ik ben uit paniek uit het slaapkamer raam gaan hangen, gelukkig stond er een hoogwerker met een meneer voor mijn huis en zag ik mensen buiten staan. Deze mensen hebben de politie gebeld. Ik ben ontzettend bang voor hem, ik weet niet waar hij toe in staat is.”.
Vriend/verdachte bleek genaamd te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag 2] 1997 (het hof begrijpt uit de verklaring van de verdachte ter zitting: [geboortedag 1] 1997) te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarden meldplicht, behandelplicht, contactverbod en locatieverbod. De bijzondere voorwaarden zijn door de politierechter dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat het contactverbod en het locatieverbod niet in de weg mogen staan aan het mogelijke herstel van het contact tussen de verdachte en zijn zoon.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de eisen voor een contact- en locatieverbod, laat staan met dadelijke uitvoerbaarheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin met een mes, terwijl zij hun tweejarige zoontje in haar armen hield. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer op de zitting in hoger beroep van 8 januari 2025 heeft afgelegd, blijkt dat zij nog altijd veel angst heeft voor de verdachte. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 december 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het opleggen van de straffen rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het hof acht het in deze zaak van belang dat het contact met de reclassering blijft bestaan en acht een lagere taakstraf dan gevorderd en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
Het hof zal als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de ambulante behandeling bij Family Supporters of een soortgelijke instantie conform het advies van de reclassering van 6 januari 2025 opleggen. De reclassering heeft in het rapport van 6 januari 2025 gerapporteerd dat locatie- en contactverboden veelal belemmerend kunnen werken in het herstel van het contact tussen de verdachte en zijn zoon en heeft geadviseerd deze niet op te nemen als bijzondere voorwaarden. Het hof zal dit advies van de reclassering niet volgen en acht het van belang om de locatie- en contactverboden wel op te leggen. De advocaat van aangeefster heeft om locatie- en contactverboden verzocht en de verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij daar geen bezwaar tegen heeft, zolang dit niet in de weg staat aan het herstellen van het contact met zijn zoon. Het hof acht het, met de advocaat-generaal en de verdachte, van belang dat het contactverbod niet belemmerend mag werken bij het herstellen van het contact tussen de verdachte en zijn zoon, voor zover de betrokken hulpverleningsinstanties en/of de reclassering dit contact mogelijk en wenselijk achten. Het hof zal het contactverbod in die zin beperken. Het locatieverbod zal ook beperkter worden opgelegd dan door de politierechter.
Het hof zal – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd – de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf gekoppelde bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu thans niet wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde zich laat behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met aangeefster in deze zaak, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag 3] 1984 te [geboorteplaats 2], zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. Contact met de aangeefster onder begeleiding van of in ieder geval met uitdrukkelijke toestemming van een gecertificeerde jeugdzorginstantie of de reclassering, omwille van de omgang van de veroordeelde met hun zoon, vormt een uitzondering op dit verbod;
  • dat het de veroordeelde verboden is zich te bevinden binnen een straal van 200 meter van de woning van [slachtoffer], te weten de [adres 2], zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. M.M.H.P. Houben en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2025.
Mr. Houben en mr. Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.