ECLI:NL:GHAMS:2025:155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23-000374-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met bedreiging met geweld in vereniging

Op 22 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling door de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een diefstal met bedreiging met geweld, gepleegd op 28 september 2022 in Amsterdam. De verdachte en een medeverdachte drongen de woning van de slachtoffers binnen, bedreigden hen met messen en namen sieraden en een geldbedrag van 50 euro mee. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en legde een gevangenisstraf van 34 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de psychische gevolgen voor de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten en dat de bedreiging met geweld een essentieel onderdeel van de diefstal vormde. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 3] recht had op een schadevergoeding van 2000 euro voor immateriële schade. De vorderingen van de andere benadeelde partijen werden afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof benadrukte de impact van het delict op de slachtoffers en de noodzaak van een langdurige gevangenisstraf om de ernst van het feit te weerspiegelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000374-23
datum uitspraak: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-247455-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1999,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning) ( [adres] ) heeft weggenomen vijftig euro, in elk geval een geldbedrag en/of twee, in elk geval een of meer tas(sen) met inhoud (waaronder onder meer parfum(s) en/of een of meer tas(jes) en/of en/of een of meer ketting(en) en/of horloge(s), in elk geval een of meer siera(a)d(en)), in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 2] -07) en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader:
  • een of meer mes(sen) in elk geval scherpe en/of puntige voorwerpen aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of
  • een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp op voornoemde [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of hiermee (vervolgens) stekende en/of prikkende bewegingen in haar richting heeft/hebben gemaakt en/of
  • een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft/ hebben vastgepakt en/of hiermee stekende en/of prikkende bewegingen gemaakt en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Jij gaat mij niet volgen, anders ga ik je steken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of trekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen geduwd (tengevolge waarvan voornoemde
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (iets) andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is, kort weergegeven, aangevoerd dat enkel de medeverdachte ( [medeverdachte] ) goederen heeft weggenomen, zonder dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het tenlastegelegde bedrag van € 50,00 heeft de verdachte zich niet wederrechtelijk toegeëigend, nu [slachtoffer 1] dit vrijwillig aan de verdachte heeft overhandigd. Er was voorts geen sprake van medeplegen. De verdachte heeft geen geweld gebruikt. Indien dat wél bewezen wordt, kan niet bewezen worden dat het geweld ten dienste stond van de diefstal, nu de verdachte geen oogmerk had op diefstal.
Overwegingen van het hof
Op grond van de (bij een eventuele cassatie toe te voegen) bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Twee onbekende mannen, die achteraf de verdachte (verder: [verdachte] ) en de medeverdachte (verder: [medeverdachte] ) bleken te zijn, zijn in de middag van 28 september 2022 de achtertuin ingelopen van de woning aan het [adres] te Amsterdam en hebben via de achterdeur de woning betreden. De aangevers
[slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) woonden in die woning en waren op dat moment thuis. Plotseling stonden [verdachte] en [medeverdachte] op de eerste verdieping, bij de kamer van [slachtoffer 2] . Toen zij stemmen hoorde, is [slachtoffer 1] vanaf haar kamer op de bovenverdieping naar beneden gelopen, naar de kamer van [slachtoffer 2] . [verdachte] en [medeverdachte] hebben aldaar, mede met behulp van de applicatie Google Translate, met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gesproken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] op dat moment een mes in hun handen hielden [1] . [medeverdachte] heeft de kamer van [slachtoffer 2] , waar ook diens moeder [slachtoffer 4] sliep, doorzocht en allerlei goederen in twee witte tassen van die [slachtoffer 4] gestopt. [verdachte] wilde naar de bovenverdieping van het huis en is daar met [slachtoffer 1] heen gelopen. Daar kwamen ze in haar slaapkamer terecht. Aldaar wilde [verdachte] , aldus [slachtoffer 1] , goederen van haar wegnemen, maar heeft zij [verdachte] afgeleid. Ook trachtte [verdachte] [slachtoffer 1] te kussen. Om te zorgen dat [verdachte] haar met rust zou laten, heeft [slachtoffer 1] hem een biljet van € 50 aangeboden. Zij verklaart hierover “Ik was bang dat hij [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]] mij iets aan zou doen of zou verkrachten, dus ik bood geld aan om ervoor te zorgen dat hij weg zou gaan.” [2] Uit deze context waaronder [slachtoffer 1] het geld heeft afgegeven (te weten in haar eigen woning, waar een binnengedrongen man met een mes haar probeerde te kussen) leidt het hof af dat [slachtoffer 1] het geld niet vrijwillig aan [verdachte] heeft gegeven.
De moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , was telefonisch op de hoogte gebracht en naar de woning gesneld. Zij heeft de verdachten met gebruikmaking van een hark de woning uitgejaagd. Terwijl zij dit deed, heeft een van de verdachten met een mes stekende bewegingen naar [slachtoffer 4] gemaakt. De verdachten zijn daarop via de voordeur gevlucht. De vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ), kwam nabij de woning de vluchtende verdachten tegen. [slachtoffer 3] is achter [verdachte] aangerend en is tijdens de achtervolging door [verdachte] bedreigd met een mes. [medeverdachte] is, met de eerder genoemde twee witte (gevulde) tassen in zijn handen, achtervolgd door een andere zoon van [slachtoffer 3] , genaamd [naam] . [naam] heeft deze twee witte tassen terug naar huis gebracht. [medeverdachte] en [verdachte] zijn beiden in omgeving van de woning aangehouden.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft het hof geen reden om aan de verklaringen van de leden van de familie [slachtoffer 1]/ [slachtoffer 4] te twijfelen. Hun verklaringen zijn op essentiële onderdelen consistent en komen op die onderdelen in de kern ook met elkaar overeen.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte [medeverdachte] en de medeverdachte [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt, nu zij gezamenlijk de woning zijn ingegaan, zij beiden met een mes in de hand naar buit hebben gezocht en vervolgens gezamenlijk de woning hebben verlaten, beiden met buitgemaakte goederen. Uit de inhoud van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden waarom de woning, vanaf buitenaf gezien, als een kraakpand kon worden aangemerkt. Er was voor de verdachten evenmin aanleiding om te denken dat de in de woning buitgemaakte goederen aan niemand toebehoorden, dan wel dat zij toestemming kregen om die weg te nemen.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( [adres] ) heeft weggenomen vijftig euro en twee tassen met inhoud waaronder in elk geval sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
  • messen aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben getoond en
  • een mes op voornoemde [slachtoffer 4] hebben gericht en hiermee stekende bewegingen in haar richting hebben gemaakt en
  • een mes hebben vastgepakt en hiermee stekende bewegingen gemaakt richting voornoemde
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de diefstal van tassen met onder meer sieraden en een bedrag van € 50,00 uit een woning, door die woning in te sluipen en daarna de bewoners te bedreigen met messen. Hiermee hebben de verdachten niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers, maar hen ook hevige angst aangejaagd. Zij hebben ervoor gezorgd dat de slachtoffers in en bij hun woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, doodsangsten hebben uitgestaan. Het gezin heeft nog steeds angst en stress en heeft psychische ondersteuning. Dit volgt ook uit een verklaring van een praktijkondersteuner van de huisarts. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd negatieve psychische gevolgen ondervinden. Met hun handelen hebben de verdachten voorts bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de ernst van het feit, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin staat voor een overval van een woning met licht geweld/bedreiging een gevangenisstraf van 3 jaren genoemd. In de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om daarvan af te wijken. Het hof acht dan ook in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren (36 maanden) passend.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, waardoor artikel 6 van het EVRM is geschonden. De verdachte heeft namelijk op 3 februari 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl onderhavig arrest meer dan 23 maanden later volgt. Hieruit volgt dat de redelijke termijn met ruim 7 maanden is overschreden. Hierin ziet het hof aanleiding om de straf met 2 maanden te matigen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 en $ 800,00 (800 dollar) aan materiële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
In de vordering tot schadevergoeding staat dat achteraf, na de overval, is gebleken dat geldbedragen van $ 800,00 en € 500,00 zijn weggenomen. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat de gevorderde € 500,00 schade door [slachtoffer 4] is geleden en dat dit bedrag ook ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is gevorderd, maar slechts bij één van de benadeelde partijen dient te worden toegewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat voorts verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij een schadevergoedingsmaatregel van
€ 2.000,00 aan immateriële schade op te leggen, nu dit bedrag aan schade in eerste aanleg per abuis niet is gevorderd.
Het hof overweegt allereerst dat de gevorderde materiële schade van € 500,00 niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu uit de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij is gebleken dat dit bedrag aan [slachtoffer 4] toebehoort. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade van $ 800,00 overweegt het hof dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd, nu uit het dossier niet is gebleken, noch door de benadeelde partij met stukken is onderbouwd, dat dit geldbedrag door de verdachte of de medeverdachte is weggenomen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof wijst het verzoek om een schadevergoedingsmaatregel van € 2.000,00 op te leggen af, nu niet van zodanige omstandigheden is gebleken dat het opleggen van deze maatregel, zonder dat daarvoor een vordering is gedaan, noodzakelijk is, aangezien de benadeelde partij in de gelegenheid is gesteld een vordering tot schadevergoeding in te dienen, dit met bijstand van Slachtofferhulp Nederland heeft gedaan en de vordering tot aan de terechtzitting in eerste aanleg had kunnen aanvullen met een vordering tot vergoeding van immateriële schade, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor dit is uitgebleven.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, waarvan € 500,00 aan materiële schade en
€ 2.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt allereerst dat de gevorderde materiële schade van € 500,00 niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu uit de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij is gebleken dat dit bedrag aan [slachtoffer 4] toebehoort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit de vordering en de bijlagen blijkt dat de benadeelde partij gesprekken heeft gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig zijn dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding. Het hof acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 2.000,00 billijk en zal dit dan ook in zijn geheel (hoofdelijk) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade, maar heeft daarbij geen geldbedrag ingevuld. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor ‘het bedrag van de oorspronkelijke vordering’.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij primair aangevoerd dat het hof de oorspronkelijke vordering als een onvoldoende onderbouwde vordering kan zien, maar dat de vordering in hoger beroep is aangevuld met het bedrag van € 2.000,00 en waarbij de schriftelijke slachtofferverklaring als onderbouwing kan gelden. Indien het hof dit niet als mogelijkheid ziet, heeft de advocaat verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij een schadevergoedingsmaatregel van € 2.000,00 op te leggen.
Het hof overweegt dat de vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 in hoger beroep een feitelijke verhoging van de in eerste aanleg onbepaalde vordering betekent, waarvoor geen wettelijke mogelijkheid bestaat. De benadeelde partij wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof wijst het subsidiaire verzoek om een schadevergoedingsmaatregel van € 2.000,00 op te leggen af, nu niet van zodanige omstandigheden is gebleken dat het opleggen van deze maatregel, zonder dat daarvoor een vordering is gedaan, noodzakelijk is, aangezien de benadeelde partij in de gelegenheid is gesteld een vordering tot schadevergoeding in te dienen, dit met bijstand van Slachtofferhulp Nederland heeft gedaan en de (onbepaalde) vordering tot aan de terechtzitting in eerste aanleg had kunnen aanvullen, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor dit is uitgebleven.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.950,00 en bestaat uit materiële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft de vordering beperkt tot een bedrag van € 500,00. Van dit bedrag zou achteraf, na de overval, zijn gebleken dat het was weggenomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij voorts verzocht om ten behoeve van de benadeelde partijeen schadevergoedingsmaatregel van € 2.000,00 aan immateriële schade op te leggen, nu dit in eerste aanleg per abuis niet is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van materiële schade, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Uit het dossier is namelijk niet gebleken, noch door de benadeelde partij met stukken onderbouwd, dat dit geldbedrag door de verdachte of de medeverdachte is weggenomen.
Het hof wijst het verzoek om een schadevergoedingsmaatregel van € 2.000,00 op te leggen af, nu niet van zodanige omstandigheden is gebleken dat het opleggen van deze maatregel, zonder dat daarvoor een vordering is gedaan, noodzakelijk is, aangezien de benadeelde partij in de gelegenheid is gesteld een vordering tot schadevergoeding in te dienen, dit met bijstand van Slachtofferhulp Nederland heeft gedaan en de vordering tot aan de terechtzitting in eerste aanleg had kunnen aanvullen, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor dit is uitgebleven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 september 2022.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. M.M.H.P. Houben en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 januari 2025.
Mr. Kleene-Krom en mr. Houben zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.De processen-verbaal van verhoor van getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van 18 juni 2024, beide opgemaakt door de raadsheer-commissaris.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 18 juni 2024, opgemaakt door de raadsheer-commissaris.