ECLI:NL:GHAMS:2025:1516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.316.268/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschil tussen aannemer en onderaannemer inzake betaling van facturen en gebrekkige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen AMS-GROUP B.V. (hierna: AMS) en een onderaannemer, aangeduid als [geïntimeerde], over de betaling van facturen en de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden. AMS is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank een deel van de vorderingen van [geïntimeerde] heeft toegewezen. De zaak betreft een renovatieproject waarbij AMS de onderaannemer heeft ingeschakeld voor bepaalde werkzaamheden. Er ontstond een conflict over de betaling van facturen, waarbij AMS stelde dat de onderaannemer gebrekkig werk had geleverd. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat AMS een deel van de facturen moest betalen, maar AMS ging hiertegen in beroep.

Tijdens de hoger beroep procedure heeft AMS verschillende grieven aangevoerd, waaronder een verzoek tot schorsing van de executie van het bestreden vonnis. Het hof heeft de mondelinge behandeling gehouden, maar AMS is niet verschenen. Het hof heeft de grieven van AMS verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. Het hof oordeelde dat AMS geen juridische consequenties had verbonden aan haar standpunt over de gebrekkige werkzaamheden van de onderaannemer en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat AMS tot betaling van de facturen verplicht was. Het hof heeft AMS ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.268/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/707176/HA ZA 21-814
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
in de zaak van
AMS-GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: voorheen mr. S. Karami te Amsterdam, thans geen advocaat meer,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [bedrijf],
wonend te [plaats 1] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Besli te Ede.
Partijen worden hierna AMS en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

AMS is bij dagvaarding van 31 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van
1 juni 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en AMS als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Bij arrest van 11 oktober 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze heeft op 6 september 2023 plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens incidentele vordering tot schorsing executie, met producties;
- memorie van antwoord tevens conclusie in incident, met producties.
AMS heeft op de rol van 28 mei 2024 om een mondelinge behandeling gevraagd. Op de rol van 25 juni 2024 is de datum van de mondelinge behandeling bepaald op 25 maart 2025. Op 21 februari 2025 heeft de advocaat van AMS zich onttrokken. Op de rol van 11 maart 2025 heeft zich geen nieuwe advocaat voor AMS gesteld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. AMS is niet verschenen. [geïntimeerde] heeft de zaak laten toelichten door mr. Besli voornoemd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
AMS heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de in hoger beroep ingestelde (incidentele) vordering(en) van AMS zal toewijzen en die van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van AMS, met veroordeling van AMS in de (volledige) proceskosten in het incident en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van AMS in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Eind 2019 heeft AMS opdracht gekregen tot het volledig renoveren van een woning aan de [plaats 2] in [plaats 3] (hierna: de woning).
2.2.
Voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden heeft AMS [geïntimeerde] ingeschakeld. In dit kader hebben partijen mondeling een overeenkomst tot (onder)aanneming gesloten.
2.3.
Bij aanvang van de werkzaamheden heeft AMS een lening ter hoogte van € 16.000,00 aan [geïntimeerde] verstrekt.
2.4.
[geïntimeerde] heeft diverse werkzaamheden in de woning verricht.
2.5.
Als gevolg van hevige neerslag is aan de woning en aan de aan weerskanten naastgelegen woningen waterschade ontstaan. De eigenaren van de naastgelegen woningen hebben AMS aangesproken tot vergoeding van de door hen geleden schade, die AMS heeft voldaan. Daarnaast heeft AMS op eigen kosten de schade aan de woning hersteld.
2.6.
[geïntimeerde] heeft zes facturen verstuurd voor het oorspronkelijk overeengekomen werk. AMS heeft de facturen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] (gedeeltelijk) onbetaald gelaten.
2.7.
Op 20 november 2020 heeft er een brand gewoed in de woning. Hierdoor is een deel van de reeds verrichtte renovatiewerkzaamheden verloren gegaan. Na de brand heeft [geïntimeerde] geen werkzaamheden meer verricht aan de woning.
2.8.
Op 6 april 2021 heeft [geïntimeerde] een factuur met nummer [nummer 3] (hierna: de meerwerkfactuur) aan AMS verstuurd voor onder meer de onderstaande werkzaamheden:
1. – 4. (…)
5. Kozijnen zijn veranderd van kleur en deur van tuin is schuifdeur geworden stond niet in de afspraak = € 7.000;
6. – 9. (…)
10. Deur van de schuur was enkel, dubbel van gemaakt = € 500.
2.9.
AMS heeft in een gesprek met [geïntimeerde] aangegeven dat [geïntimeerde] de werkzaamheden gebrekkig en niet naar behoren had verricht. [geïntimeerde] was het hiermee niet eens en heeft gevraagd om betaling van zijn facturen.
2.10.
AMS heeft zelf de rest van de renovatie van de woning uitgevoerd.
2.11.
[geïntimeerde] heeft AMS gesommeerd om voornoemde facturen te voldoen. AMS heeft de facturen onbetaald gelaten.

3.Eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, voor zover van belang, gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis AMS zal veroordelen tot betaling van
€ 92.579,00 aan hoofdsom voor de drie (gedeeltelijk) onbetaald gelaten facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten met rente en de proceskosten.
3.2.
Na verweer van AMS, heeft de rechtbank de vordering tot betaling van factuur [nummer 1] afgewezen. Zij heeft de vordering tot betaling van de factuur met nummer [nummer 2] ter hoogte van € 25.000,00 toegewezen. Met betrekking tot de meerwerkfactuur heeft de rechtbank post 5 tot het bedrag van € 2.000,00 en post 10 ter hoogte van € 500,00 toegewezen en de overige posten afgewezen. Na verrekening met de lening (zie onder 2.3) heeft de rechtbank AMS veroordeeld tot betaling van (€ 27.500,00 – € 16.000,00 =) € 11.500,00 aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover. De rechtbank heeft tevens een bedrag aan buitengerechtelijke kosten met rente toegewezen en AMS veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Beoordeling

4.1.
AMS heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. AMS heeft tevens een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de executie van het bestreden vonnis voor de duur van de procedure in hoger beroep. Daarnaast heeft AMS in haar petitum tegenvorderingen geformuleerd, die zij toegewezen wenst te zien.
Incidentele vordering
4.2.
Het hof zal heden beslissen in de hoofdzaak. Dit betekent dat AMS geen belang heeft bij haar incidentele vordering, zodat deze zal worden afgewezen. Anders dan [geïntimeerde] vordert, ziet het hof geen aanleiding voor een afzonderlijke (laat staan: volledige) proceskostenveroordeling, aangezien het incident en het verweer daartegen zijn opgenomen in de memories van partijen en beperkt van omvang zijn.
Tegenvordering (eis in reconventie)
4.3.
Het hof is, met [geïntimeerde] , van oordeel dat AMS niet voor het eerst in hoger beroep een tegenvordering (eis in reconventie) kan instellen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). AMS zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar tegenvorderingen.
Factuur [nummer 2] ter hoogte van € 25.000,00
4.4.
Grief 1is gericht tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank het volgende heeft overwogen:
“Uit het als productie overgelegde overzicht van [geïntimeerde] van openstaande betalingen blijkt daarnaast dat de factuur van 27 juli 2020 met nummer [nummer 2] onbetaald is gebleven. Dit heeft AMS niet weersproken, maar AMS stelt dat hij niet hoeft te betalen omdat [geïntimeerde] de werkzaamheden gebrekkig heeft verricht en AMS hier alleen ellende en kosten aan heeft overgehouden. Volgens AMS is [geïntimeerde] aangesproken op de gebrekkige werkzaamheden en is hem een termijn gesteld waarbinnen hij de gebreken moest corrigeren, maar heeft hij nagelaten om herstelwerkzaamheden te verrichten. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of AMS daadwerkelijk [geïntimeerde] in gebreke heeft gesteld en een kans tot herstel heeft geboden. Vast staat namelijk dat AMS geen (juridische) consequentie heeft verbonden aan zijn standpunt dat [geïntimeerde] gebrekkig werk heeft afgeleverd. Zo heeft AMS de mondelinge overeenkomst tussen partijen niet gedeeltelijk ontbonden, geen vervangende schadevergoeding (in reconventie) gevorderd of zich beroepen op verrekening. Hetzelfde geldt voor de kosten die AMS heeft moeten maken ter herstel van de beweerdelijk door [geïntimeerde] veroorzaakte waterschade. AMS heeft ter zitting ook toegelicht dat hij, ondanks dat hij geld van [geïntimeerde] had moeten krijgen, het erbij wilde laten zitten omdat hij het te druk had. Bij deze stand van zaken slaagt het verweer van AMS dat hij geen betaling verschuldigd is omdat [geïntimeerde] de werkzaamheden gebrekig heeft uitgevoerd niet. De vordering tot betaling van de openstaande facturen zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000 voor factuur [nummer 2] .”
4.5.
AMS stelt dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden gebrekkig dan wel niet volledig heeft uitgevoerd. AMS heeft [geïntimeerde] mondeling in gebreke gesteld c.q. heeft hem verzocht om de gebreken te herstellen. Aangezien [geïntimeerde] sommige gebreken niet wilde repareren, omdat hij niet onder toezicht van AMS wilde werken, en andere gebreken zou repareren, maar dat niet heeft gedaan, is bij AMS het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat [geïntimeerde] in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. Daarom was een schriftelijke ingebrekestelling niet nodig. AMS beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 6:83 onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast wijst AMS erop dat artikel 6:83 BW geen limitatieve opsomming behelst en dat in dit geval – op grond van de redelijkheid en billijkheid – een schriftelijke ingebrekestelling niet noodzakelijk was. Dit, omdat de communicatie tussen AMS en [geïntimeerde] te allen tijde mondeling is geschied. Volgens AMS is [geïntimeerde] dan ook in verzuim geraakt. AMS heeft in verband met de gebrekkige werkzaamheden van [geïntimeerde] extra kosten moeten maken, welke kosten [geïntimeerde] aan haar moet vergoeden. Het gaat om de volgende kosten:
- € 30.000,00 wegens te late oplevering;
- € 6.440,00 wegens herstelwerkzaamheden door derden;
- € 6.158,27 aan materiaalkosten;
- € 235,56 aan kosten loodgieter;
- P.M. voor gederfde inkomsten.
AMS wenst deze kosten van in totaal € 42.833,83 + P.M. te verrekenen met de vordering die [geïntimeerde] op haar heeft, aldus nog steeds AMS.
4.6.
[geïntimeerde] betwist (onder meer) dat hij de werkzaamheden onvakkundig heeft uitgevoerd. [geïntimeerde] was bereid de werkzaamheden af te ronden. Na de brand is [geïntimeerde] echter zonder enige ingebrekestelling of een geldige ontbinding van de overeenkomst weggestuurd. De stelling van AMS dat er naar redelijkheid en billijkheid geen schriftelijke ingebrekestelling nodig is geweest omdat partijen uitsluitend mondeling zouden hebben gecommuniceerd, is onjuist. Onder overlegging van een conversatie via Whatsapp tussen 15 oktober 2020 en
20 februari 2021 stelt [geïntimeerde] dat partijen wel met elkaar hebben geschreven en dat verschillende documenten en foto’s zijn uitgewisseld. Het lag dan ook op de weg van AMS om [geïntimeerde] schriftelijk in gebreke te stellen. Het beroep op verrekening moet worden afgewezen omdat de vordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
4.7.
De grief heeft geen succes. Het hof overweegt dat de rechtbank in haar vonnis in het midden heeft gelaten of AMS [geïntimeerde] in gebreke heeft gesteld wat betreft de gestelde gebreken en of er een kans tot herstel is geboden, omdat AMS geen juridische consequenties had verbonden aan haar standpunt dat [geïntimeerde] gebrekkig werk heeft verricht. In hoger beroep bestrijdt AMS niet het oordeel van de rechtbank dat AMS in eerste aanleg geen juridische consequenties heeft verbonden aan haar standpunt over het gestelde gebrekkige werk. De rechtbank kon daarom in het midden laten of [geïntimeerde] in gebreke was gesteld. In hoger beroep heeft AMS evenwel een beroep gedaan op verrekening met een schadevergoedingsvordering op [geïntimeerde] in verband met gebrekkige werkzaamheden. In dat kader zou relevant kunnen zijn of [geïntimeerde] in verzuim is geraakt. Aan de beoordeling daarvan komt het hof echter niet toe. Het beroep op verrekening van AMS faalt namelijk, omdat de gegrondheid van dit verweer van AMS – gelet op de summiere onderbouwing ervan en de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] – niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat AMS gehouden is tot betaling van factuur [nummer 2] in stand blijft.
Post 5 van de meerwerkfactuur
4.8.
AMS klaagt met
grief 2dat de rechtbank ten onrechte post 5 van de meerwerkfactuur gedeeltelijk heeft toegewezen. De rechtbank overwoog hierover het volgende:
“Post 5 betreft het veranderen van openslaande deuren naar een schuifpui ten bedrage van € 7.000. Desgevraagd heeft [geïntimeerde] ter zitting erkend dat de hoogte van dit bedrag onjuist is omdat hij was vergeten de reeds in rekening gebrachte kosten voor de openslaande deuren in mindering te brengen op de kosten voor de schuifpui. [geïntimeerde] stelt dat de meerprijs van de schuifpui ten opzichte van de openslaande deuren € 3.500 bedraagt. AMS heeft bevestigd dat er later een schuifpui in de woning is geplaatst en dat dit meerwerk betrof, maar heeft de hoogte van de meerkosten betwist. Ter onderbouwing heeft AMS aangevoerd dat zij de prijzen goed kent omdat hij als aannemer zelf ook kozijnen afneemt van dezelfde kozijnenleverancier. Het verschil tussen openslaande deuren en een schuifpui, dus de kosten van het meerwerk, is volgens haar niet meer dan € 2.000. [geïntimeerde] heeft hier niets tegenin gebracht. Nu AMS niet betwist dat deze werkzaamheden meerwerk betroffen en dat de kosten € 2.000 zullen zijn geweest, zal deze post worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000.”
Volgens AMS heeft zij niet erkend dat deze post € 2.000,00 bedraagt. Zij heeft slechts gesteld dat deze post niet hoger zal zijn geweest dan € 2.000,00. Dit betekent dat deze post dus ook veel lager had kunnen zijn. Het is aan [geïntimeerde] om zijn vordering te onderbouwen. Omdat [geïntimeerde] dat niet heeft gedaan, moet zijn vordering alsnog worden afgewezen, aldus AMS.
4.9.
Het hof is, met [geïntimeerde] , van oordeel dat AMS er ten onrechte aan voorbij gaat dat vast staat dat AMS niet heeft betwist dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat dit meerwerk betrof. De discussie tussen partijen ging enkel over de hoogte van deze post. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg heeft AMS in dit verband het volgende aangevoerd:
“Het verschil in prijs tussen een schuifpui en openslaande deuren zou niet over de € 2.000,- moeten komen”. Dat de rechtbank, gelet hierop, voor het erkende meerwerk bij wege van redelijke prijs € 2.000,00 heeft toegewezen, acht het hof dan ook terecht. De grief faalt.
Post 10 van de meerwerkfactuur
4.10.
AMS klaagt met
grief 3ten slotte dat de rechtbank post 10 van de meerwerkfactuur ten bedrage van € 500,00 heeft toegewezen, omdat AMS heeft erkend dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft verricht en dat het daarvoor in rekening gebrachte bedrag klopt. Volgens AMS heeft zij [geïntimeerde] weliswaar toestemming verleend voor het uitvoeren van deze werkzaamheden, maar zag die toestemming op het plaatsen van een dichte deur. [geïntimeerde] heeft echter geen dichte deur, maar een open (glazen) deur geplaatst. AMS heeft dit van de opdrachtgever moeten opknappen. De kosten dienen daarom voor rekening van [geïntimeerde] te komen, aldus AMS.
4.11.
Het hof verwerpt ook deze grief. AMS heeft de juistheid van deze post in eerste aanleg uitdrukkelijk erkend (conclusie van antwoord onder 31). Met [geïntimeerde] , is het hof van oordeel dat aldus sprake is van een gerechtelijke erkentenis (artikel 154 lid 1 Rv).
Bewijsaanbod
4.12.
AMS heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden kunnen leiden dan hiervoor gegeven. Haar bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen.
Verzoek ex artikel 22 Rv
4.13.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] bij deze stand van zaken geen belang meer heeft bij haar verzoek om AMS te gelasten het door de verzekeraar van AMS opgestelde rapport over de brand in het geding te brengen.
Conclusie
4.14.
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. AMS is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 6.639,00 (tarief € 2.213,00 x 3 punten)
Totaal € 7.422,00

5.Beslissing

Het hof:
5.1.
wijst de incidentele vordering af;
5.2.
verklaart AMS niet-ontvankelijk in haar tegenvorderingen;
5.3.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.4.
veroordeelt AMS in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 7.422,00;
5.5.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E. van Neck, mr. J.E. van der Werff en mr. E.J. Bellaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.