Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
1 juni 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en AMS als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
2.Feiten
3.Eerste aanleg
€ 92.579,00 aan hoofdsom voor de drie (gedeeltelijk) onbetaald gelaten facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten met rente en de proceskosten.
4.Beoordeling
20 februari 2021 stelt [geïntimeerde] dat partijen wel met elkaar hebben geschreven en dat verschillende documenten en foto’s zijn uitgewisseld. Het lag dan ook op de weg van AMS om [geïntimeerde] schriftelijk in gebreke te stellen. Het beroep op verrekening moet worden afgewezen omdat de vordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
grief 2dat de rechtbank ten onrechte post 5 van de meerwerkfactuur gedeeltelijk heeft toegewezen. De rechtbank overwoog hierover het volgende:
“Het verschil in prijs tussen een schuifpui en openslaande deuren zou niet over de € 2.000,- moeten komen”. Dat de rechtbank, gelet hierop, voor het erkende meerwerk bij wege van redelijke prijs € 2.000,00 heeft toegewezen, acht het hof dan ook terecht. De grief faalt.
grief 3ten slotte dat de rechtbank post 10 van de meerwerkfactuur ten bedrage van € 500,00 heeft toegewezen, omdat AMS heeft erkend dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft verricht en dat het daarvoor in rekening gebrachte bedrag klopt. Volgens AMS heeft zij [geïntimeerde] weliswaar toestemming verleend voor het uitvoeren van deze werkzaamheden, maar zag die toestemming op het plaatsen van een dichte deur. [geïntimeerde] heeft echter geen dichte deur, maar een open (glazen) deur geplaatst. AMS heeft dit van de opdrachtgever moeten opknappen. De kosten dienen daarom voor rekening van [geïntimeerde] te komen, aldus AMS.