ECLI:NL:GHAMS:2025:138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
23-001635-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vrijspraak en veroordeling voor voorhanden hebben van een vuurwapen in hoger beroep

Op 23 januari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2023. In deze zaak was de verdachte aangeklaagd voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof bevestigde de vrijspraak van poging tot doodslag, maar verving de motivering van de vrijspraak. De verdachte had een conflict met het slachtoffer en was op de plaats delict aanwezig op het moment van de schietpartij. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 58 maanden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag. De verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom het schietincident gaven geen sluitend bewijs dat de verdachte de schutter was. Het hof concludeerde dat de verdachte niet met uitsluiting van andere aanwezigen kon worden aangewezen als de dader van het schietincident. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, en het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de gewijzigde motivering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001635-23
datum uitspraak: 23 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-287305-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de motivering van de vrijspraak onder punt 3.3.1 van het vonnis vervangt door de navolgende overweging en het hof de vordering van de advocaat-generaal, voor zover die ziet op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, afwijst, zodat de bevestiging van het vonnis ook op dat feit betrekking heeft.

Vrijspraak

Standpunt en vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte had een geschil met [slachtoffer] en was op de plaats delict op het moment dat het slachtoffer werd beschoten. [getuige] heeft een verklaring afgelegd inhoudende dat hij had gehoord dat de verdachte woedend was en [getuige] , hoewel hij niet exact wist wat er aan de hand was, de verdachte wilde tegenhouden in hetgeen hij ging doen. De verklaring van [getuige] vindt steun in camerabeelden. Daarbij komt dat in hoger beroep een als bedreigde getuige aangemerkt persoon is gehoord die heeft verklaard dat hij de verdachte heeft horen zeggen en van anderen heeft gehoord dat de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van dit feit wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 58 maanden, met aftrek van voorarrest, en een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, voor de duur van 2 jaren, met de dadelijke tenuitvoerlegging van die maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte overeenkomstig de beslissing van de rechtbank wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het slachtoffer de verdachte niet aanwijst als de schutter en de verdachte na het ten laste gelegde feit zelfs nog met het slachtoffer heeft gewerkt. Er is geen technisch bewijs dat de verdachte belast, hetgeen wel te verwachten zou zijn als hij de schutter zou zijn geweest. Er is in het dossier een ander persoon in beeld die het feit zou kunnen hebben gepleegd. De verklaring van de anonieme bedreigde getuige is niet bruikbaar voor het bewijs omdat die verklaring onvoldoende ondersteund wordt door andere wettige bewijsmiddelen.
Overwegingen van het hof
De verdachte had een financieel conflict met het slachtoffer en was vlak voor het schietincident naar het bouwterrein gegaan waar het slachtoffer werkte. Er waren op dat moment meerdere mensen aanwezig op en/of bij het bouwterrein. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer kort heeft gesproken en hij toen is doorgelopen, het bouwterrein op. Vastgesteld kan worden dat het slachtoffer is neergeschoten kort nadat de verdachte op het bouwterrein arriveerde en de verdachte kort na het schot het bouwterrein aan een andere kant heeft verlaten. Het hof heeft evenwel niet de exacte locatie kunnen vaststellen waar de verdachte zich op het moment van het schieten bevond. Uit de medische informatie met betrekking tot de schotverwonding van het slachtoffer en de getuigenverklaringen stelt het hof vast dat het slachtoffer van achteren is beschoten. Geen van de gehoorde getuigen noch het slachtoffer heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte met een wapen heeft geschoten of een wapen bij zich droeg.
Het hof kan op grond van het bovengenoemde niet met uitsluiting van andere ter plaatse aanwezige personen vaststellen dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft neergeschoten. Het hof acht daarvoor in het bijzonder redengevend dat het slachtoffer van achteren is beschoten, terwijl niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich op dat moment achter het slachtoffer bevond. Dat een anonieme getuige als bedoeld in artikel 226a Sv in hoger beroep heeft verklaard van de verdachte en anderen te hebben gehoord dat de verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten, is van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen. Het hof overweegt daartoe dat de verklaring niet zodanig specifiek is dat het hof kan beoordelen dat die in samenhang met andersoortig bewijsmateriaal voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert.
Het hof komt daarom niet tot een ander eindoordeel dan de rechtbank en spreekt de verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2025.
Mr. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.